In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 128.070,83, maar heeft de betalingsverplichting verlaagd met 15% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het uiteindelijke bedrag op € 108.000,-- is vastgesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken, waaronder de rol van de betrokkene binnen de criminele organisatie en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, samen met anderen, betrokken was bij de productie en verkoop van chemicaliën die gebruikt werden voor de productie van harddrugs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen, gegrond verklaard en de hoogte van het voordeel vastgesteld op basis van de in beslag genomen administratie van een chemiebedrijf.
De rechtbank heeft ook de verdeelsleutel voor het ontnemen van het voordeel besproken, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet gelijkelijk heeft gedeeld in de opbrengsten van de criminele activiteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene recht heeft op een derde van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel, wat resulteert in een bedrag van € 128.070,83. De rechtbank heeft echter, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, de betalingsverplichting verlaagd tot € 108.000,--.