ECLI:NL:RBOBR:2019:4259

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
01/993219-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 128.070,83, maar heeft de betalingsverplichting verlaagd met 15% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het uiteindelijke bedrag op € 108.000,-- is vastgesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken, waaronder de rol van de betrokkene binnen de criminele organisatie en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, samen met anderen, betrokken was bij de productie en verkoop van chemicaliën die gebruikt werden voor de productie van harddrugs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen, gegrond verklaard en de hoogte van het voordeel vastgesteld op basis van de in beslag genomen administratie van een chemiebedrijf.

De rechtbank heeft ook de verdeelsleutel voor het ontnemen van het voordeel besproken, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet gelijkelijk heeft gedeeld in de opbrengsten van de criminele activiteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene recht heeft op een derde van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel, wat resulteert in een bedrag van € 128.070,83. De rechtbank heeft echter, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, de betalingsverplichting verlaagd tot € 108.000,--.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/993219-12 (ontneming)
Datum uitspraak: 28 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de ontnemingszaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] ,
hierna te noemen: betrokkene.

Onderzoek van de zaak:

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 22 december 2016 is betrokkene veroordeeld voor - kort gezegd - het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 juni 2013 en deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet in dezelfde periode.
Betrokkene is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij behandeling van de strafzaak in eerste aanleg op grond van artikel 311, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering op 25 augustus 2014 kenbaar gemaakt een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Deze vordering van 21 juli 2016 strekt tot het opleggen van de verplichting aan betrokkene tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 192.106,25 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De tijdens het strafrechtelijk onderzoek inbeslaggenomen administratie van het chemiebedrijf [bedrijfsnaam] in [land] vormt de basis voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening hiervan is neergelegd in een proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 26 augustus 2014 en een aanvullend proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 maart 2016.
De vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de officier van justitie aangebracht ter terechtzitting van 23 november 2016.
De rechtbank heeft toen bepaald het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen in afwachting van het arrest van het gerechtshof en voor het voeren van een schriftelijke procedure als bedoeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering.
Op de terechtzitting van 12 en 19 juli 2017 is het onderzoek voortgezet en heeft de rechtbank het onderzoek wederom voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de medeverdachten van betrokkene te doen horen als getuige en het dossier aan te vullen met de arresten zoals gewezen in de strafzaken tegen de drie medeverdachten van betrokkene tegen wie tevens een ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
In de (schriftelijke) procedure zijn aan de processtukken toegevoegd:
- een conclusie van eis van de officier van justitie d.d. 31 januari 2017;
- een conclusie van antwoord van de verdediging d.d. 27 juni 2017;
- de processen-verbaal van getuigenverhoren zoals deze door de rechter-commissaris 11 oktober 2017, 24 januari 2018 en 26 juni 2018 zijn opgemaakt;
- een conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 18 juli 2018;
- een conclusie van dupliek van de verdediging d.d. 6 juni 2019.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 14 juni 2019 het onderzoek van deze zaak voortgezet.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en hetgeen zij in haar conclusie van eis en conclusie van repliek heeft verwoord.
De raadsman heeft aangevoerd dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beperkt dient te worden tot de concrete bestellingen waarbij betrokkene blijkens het dossier een rol heeft gespeeld. Het feit dat betrokkene aan een (1) concrete bestelling van chemicaliën gelinkt kan worden en daardoor wellicht als lid van de criminele organisatie gezien kan worden, maakt nog niet aannemelijk dat hij als volwaardig lid (gelijkelijk) in de opbrengst gedeeld heeft. Verder ziet de raadsman ook in de onderlinge rolverdeling die door het gerechtshof wordt aangenomen en het feit dat er nog meer personen bij de criminele organisatie betrokken waren dan de vier tegen wie thans een ontnemingsvordering is ingediend, aanleiding het wederrechtelijk verkregen voordeel op een andere wijze toe te rekenen dan door de officier van justitie wordt gedaan.
De beoordeling. [1]
De vordering is tijdig ingediend.
De rechtbank acht het aannemelijk dat betrokkene door middel van of uit de baten van de ten laste van hem in de strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten voordeel heeft genoten. De veroordeling van betrokkene in de strafzaak is onherroepelijk geworden. Het betreft feiten waarvan het bekend is dat deze worden gepleegd met het oog op financieel gewin en dat met het plegen van dergelijke feiten grote geldbedragen te verdienen zijn. Het hof heeft in dat kader in de strafzaak overwogen dat de criminele organisatie waarvan betrokkene deel uit maakte een maandelijkse omzet genereerde van ongeveer €150.000,--. Het kan niet anders of betrokkene heeft in de winsten gedeeld. Betrokkene heeft geen enkel plausibel aanknopingspunt aangedragen dat ook maar een begin van aannemelijkheid kan opleveren voor de stelling dat hij met de door hem gepleegde strafbare feiten geen voordeel heeft gegenereerd.
Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat, naar de verdediging heeft betoogd, betrokkene enkel voordeel heeft verkregen uit één concrete bestelling van chemicaliën bij [bedrijfsnaam] . Een dergelijke aanname zou geen recht doen aan de ten laste van betrokkene onherroepelijk gedane vaststellingen van het hof in de strafzaak dat betrokkene samen met medebetrokkene [medeverdachte] niet alleen als afnemer heeft te gelden maar ook als een persoon die tezelfdertijd bestellingen plaatste en zeggenschap had over transporten van chemicaliën.
De rechtbank zal bij het vaststellen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel het aanvullend rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 maart 2016 en met name de daarin gehanteerde methodiek, als basis en vertrekpunt nemen. De rechtbank baseert haar vaststelling met name op de navolgende inhoud van dat rapport:
“Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ben ik, verbalisant, uit gegaan van de inbeslaggenomen facturen welke op 4 juni 2013 zijn aangetroffen in de administratie van het [land] bedrijf [bedrijfsnaam] .
De hierop genoemde stoffen, hoeveelheden en prijzen zijn als het uitgangspunt van deze
ontnemingsmaatregel genomen. De gedurende het onderzoek gedumpte of in beslag genomen chemicaliën en het eindproduct zijn niet meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De berekening is verder gebaseerd op de doorverkoop van de chemicaliën in Nederland.
Om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen is gebruik gemaakt van de prijzen zoals deze zijn aangetroffen op de facturen uit de administratie van het bedrijf [bedrijfsnaam] , alwaar de chemicaliën door de verdachten zijn aangekocht. In onderstaande tabel is de totale aanschafprijs per stof aangegeven. Daarnaast is aangegeven welk bedrag er over blijft na de aftrek van de inbeslaggenomen en gedumpte chemicaliën:
Stofnaam Inkoopprijs € - ibn en dumping €
Apaan (incl sodium 80.340,24 80.340,24
hexataphophate)
Zoutzuur 10.488,90 8.782,89
Natriumhydroxide/soda 2.310,43 2.310,43
Formamide 12.352,35 8.651,80
Mierenzuur 22.529,95 22.529,95
Zwavelzuur 496,98 496,98
Monomethyiamine 4.567,67 4.567,67
Cafeïne 1.881,59 1.881,59
Totaal: 134.968,11 129.561,55
In totaal hebben de chemicaliën die voor deze berekening gebruikt worden een inkoopprijs van €129.561,55.
In totaal is er door de verdachten middels het bedrijf [bedrijf 2] voor een bedrag van
€ 129.556,00 bij het [land] bedrijf [bedrijfsnaam] aan chemicaliën aangekocht welke zij kunnen hebben doorverkocht. Dit bedrag verschilt iets met het hiervoor genoemde bedrag in verband met het naar beneden afronden van de inkoopbedragen.
Verkoopprijzen
Bij de doorzoekingen in de woningen van de verdachten, de penitentiaire inrichting Middelburg en de bedrijfsruimte zijn geen administratie of aantekeningen aangetroffen waaruit de verkoopprijzen van de chemicaliën kunnen blijken.
Uit informatie verkregen vanuit de Dienst Operationele Ondersteuning van de Landelijke Eenheid is gebleken dat er weinig bekend is over de prijzen van (pre)precursoren die criminelen onderling rekenen. Uit de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken en de opgenomen vertrouwelijke informatie kan volgens de Dienst Operationele Ondersteuning opgemaakt worden dat de verdachten in het onderzoek Bever een winstfactor hebben gehad variërend tussen de 7 en 10 bij de verkoop van de in [land] aangekochte chemicaliën.
De winstfactor voor deze berekening is door mij, verbalisant, gesteld op 7.
Met de verkoop van de chemicaliën kunnen de verdachten een bedrag van € 906.892,00 hebben verdiend.
Overige kosten uit facturen:
Naast de inkoop van de chemicaliën hebben de verdachten nog andere kosten gemaakt om de chemicaliën naar Nederland te halen.
Hierbij moet gedacht worden aan kosten voor het ompakken van de chemicaliën in zakken en jerrycans en het transport van de chemicaliën. Het zoutzuur wordt soms aangeleverd in een grote verpakking, een zogenaamde IBC tank van 1.000 liter. Om het transport te vergemakkelijken is het zoutzuur overgegoten in kleinere 20 liter jerrycans. Dit gebeurde op verzoek van de verdachten door medewerkers van [bedrijfsnaam] en/of [bedrijf 1] of door de verdachten zelf. Uit de inbeslaggenomen facturen van [bedrijfsnaam] is gebleken dat er in totaal 116 lege 20 liter jerrycans zijn geleverd door [bedrijfsnaam] aan de verdachten. Hiervoor is in totaal een bedrag van € 352,32 in rekening gebracht.
Tevens is hieruit op te maken dat er een bedrag van € 238,83 is betaald aan transportkosten.
Dit brengt het totaalbedrag voor overige kosten welke uit de facturen blijken op € 591,00.
De transportkosten per rit worden door mij, verbalisant, gesteld op € 500,00.
Door de verdachten is in totaal 37.568 kilo chemicaliën gekocht in [land] .
Het is het onderzoeksteam van 5 transporten bekend hoeveel kilo’s chemicaliën er vervoerd zijn. Dit betreft de reclamatie (1.000 kilo sodium), 18 september 2012 (1.000 kilo apaan en 708 kilo zoutzuur), Raben (2.360 kilo zoutzuur), 12 januari 2013 (500 kilo apaan en 2.360 kilo zoutzuur) en 29/30 april (1.652 kilo zoutzuur en 679 kilo formamide). In totaal is dit 10.259 kilo. Dat is gemiddeld 2.051 kg (10.259kg :5 transporten) per transport.
Door de verdachten is in totaal 37.568 kg aan chemicaliën gekocht. Hiervan is er 33.896 kg ter beschikking van de verdachten geweest (de overige kg’s zijn in beslag genomen of gedumpt).
33.896 kg chemicaliën : 2.051 kg/transport = 16 (16,53) transporten
Voor de 33.896 kilo chemicaliën die de verdachten ter beschikking hebben gehad zijn er minimaal 16 transporten nodig geweest om de chemicaliën te vervoeren in busjes naar Nederland. Daarom wordt het aantal transporten door mij, verbalisant, gesteld op 16.

16 transporten x € 500,00 per transport € 8.000,00 aan transportkosten voor het transport van 33.896 kilo chemicaliën van [land] naar Nederland.

Telefoonkosten:
Om de bestelling en het transport van de chemicaliën mogelijk te maken vanuit Nederland moeten de verdachten contact hebben met de bedrijven in [land] en met elkaar onderling. Dit gebeurt telefonisch, via de e-mail en middels persoonlijk contact. De door de verdachten gemaakte telefoonkosten zijn niet bekend geworden. Voor de berekening van de telefoonkosten ben ik, verbalisant, uitgegaan van een bedrag van € 20,00 per transport. Dit bedrag is in eerdere onderzoeken ook aangehouden per transactie.

16 transporten x €20,00 = € 320,00.

Uit het onderzoek Bever is naar voren gekomen dat de door [verdachte] aangekochte Apaan is overgepakt in zakken (zie hiervoor het traject van 18 september 2012). Het is onbekend gebleven wat voor zakken het precies betreft, hoeveel zakken er daadwerkelijk zijn gebruikt en wat de aanschafkosten zijn geweest van deze zakken. De verdachten hebben hierover niets verklaard en uit informatie van Forensische Opsporing blijkt dat dit soort zakken niet prijzig zijn.
Gezien dat de verdachten niet wensten te verklaren en ik verder niet achter de kosten voor deze zakken ben gekomen, worden deze kosten door mij, verbalisant, niet meegerekend.
Het is niet bekend geworden of en welke kosten de verdachten nog meer hebben moeten maken om het de aan- en verkoop en het transport van de chemicaliën mogelijk te maken. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit dit opgemaakt zou kunnen worden, tevens hebben de verdachten hierover geen verklaring afgelegd.
Voor de aanschaf van de chemicaliën is er in totaal bij de bedrijven [bedrijfsnaam] te [land] een bedrag van € 129.556,00 uitgegeven.
De totale overige kosten zijn:
€ 8.000,00 (transportkosten) +
€ 320,00 (telefoonkosten) +
€ 591,00 (overige kosten)
= € 8.911,00.
Dit brengt de kosten in totaal op: €129.556,00 +€ 8.911,00 = € 138.467,00
De opbrengst van de verkoop van de chemicaliën betrof € 906.892,00 (7 x de aankoopprijs van € 129.556,00).
Opbrengst - kosten = Winst:
€ 906.892,00 - € 138.467,00 = € 768.425,00.”
De rechtbank stelt het totale door de criminele organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op het vorenstaande, vast op € 768.425,00, nu de rechtbank, net als de officier van justitie, het aannemelijk acht dat de bij [bedrijfsnaam] bestelde chemicaliën in Nederland zijn doorverkocht. Het dossier omvat onvoldoende aanwijzingen om te veronderstellen dat de administratie van [bedrijfsnaam] onjuist is of om aan te nemen dat er iets anders met de bestelde chemicaliën zou zijn gebeurd. De betrokkenen hebben, terwijl zij bij uitstek degene zijn die daarover kunnen verklaren, ook geen verifieerbare aanwijzingen aangedragen die tot andere aannames zouden moeten leiden. Dat minder chemicaliën aan de criminele organisatie zijn geleverd dan bij [bedrijfsnaam] besteld en uiteindelijk zijn doorverkocht, is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de administratie van [bedrijfsnaam] als basis kan dienen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De in het rapport gehanteerde winstfactor acht de rechtbank eveneens aannemelijk.
De verdeelsleutel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk genoten voordeel, bij gebrek aan andere aanknopingspunten omtrent de verdeling, pondspondsgewijs dient te worden verdeeld over betrokkene en de tevens in het onderzoek ‘Bever’ veroordeelden [medeverdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Aan eenieder zou daarom een vierde van het bedrag ontnomen dienen te worden.
De raadsman heeft bepleit dat betrokkene enkel het voordeel ontnomen kan worden dat hij heeft genoten met de transacties waar hij concreet bij betrokken is geweest. Daarnaast blijkt uit het arrest van het gerechtshof dat er sprake was van een bepaalde rolverdeling die niet de conclusie van de officier van justitie rechtvaardigt dat er sprake zou moeten zijn van een pondspondsgewijze verdeling.
De rechtbank stelt voorop dat de door het gerechtshof gekwalificeerde feiten waarvoor betrokkene is veroordeeld - het
medeplegenvan voorbereidingshandelingen en
deelnameaan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11a (oud) van de
Opiumwet – weliswaar inhoudt dat de voordeel genererende feiten door betrokkene samen met anderen zijn gepleegd, maar niet reeds daarom altijd en zonder meer dwingt tot de aanname dat de medeplegers c.q. deelnemers aan de criminele organisatie gelijkelijk hebben gedeeld in de opbrengst van de strafbare feiten. Een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan aan de orde zijn wanneer zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden om van een andere toerekening uit te gaan, maar steeds dient te worden gestreefd naar zo veel als mogelijk de vaststelling van het
daadwerkelijkverkregen voordeel, hetgeen kan nopen tot het hanteren van een andere verdeelsleutel. In dat verband acht de rechtbank het navolgende van belang.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk voordeel d.d. 26 augustus 2014 blijkt dat [medeverdachte 2] tijdens een op 28 januari 2013 (afgeluisterd) gesprek [2] tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd: “Ik ga 1/3 aan die ‘zonnebank’ geven en 2/3 voor ons.” terwijl uit de aard van het gesprek valt op te maken dat het over verdiensten gaat en uit het dossier blijkt dat met die ‘zonnebank’ betrokkene wordt bedoeld.
Verder blijkt uit het dossier dat [betrokkene 1] heeft verklaard [3] dat [verdachte] (
rechtbank: betrokkene) tegen haar heeft gezegd dat [medeverdachte 2] (
rechtbank: [medeverdachte 2]) goed geld kon verdienen als hij 44 kon krijgen, om daarmee de schuld aan [betrokkene 2] af te betalen.
Hierin ziet de rechtbank een aanwijzing dat [verdachte] en [medeverdachte] niet steeds hebben meegedeeld in de winst nu een deel van de winst door [medeverdachte 2] werd aangewend om een schuld af te lossen.
Daarnaast blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1] van 20 juni 2013 [4] dat betrokkene en [medeverdachte] een grotere rol toekomt dan die van enkel afnemers van de chemicaliën, nu zij ook zelfstandig (met behulp van [betrokkene 1] ) chemicaliën bij [bedrijfsnaam] hebben besteld. Omdat deze bestelling(en) buiten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om zijn gegaan, is het aannemelijk dat de laatstgenoemden niet hebben gedeeld in de winst die hieruit is voortgevloeid.
Meer of andere aanknopingspunten die van belang zijn bij het bepalen van de verdeelsleutel zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht het op grond van de hiervoor genoemde aanknopingspunten aannemelijk dat van een andere verdeling van wederrechtelijk genoten voordeel dan pondspondsgewijs dient te worden uitgegaan. De rechtbank acht het gelet op vorenstaande aannemelijk dat 2/3 van het voordeel gelijkelijk verdeeld is over [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat de resterende 1/3 van het voordeel gelijkelijk is verdeeld over betrokkene en [medeverdachte] . Dit komt voor betrokkene neer op 1/6 van € 768.425,00 = € 128.070,83.
Anders dan door de raadsman is betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding in de verdeling ook de overige in de strafzaak betrokken personen te betrekken nu zij, in tegenstelling tot betrokkene, wel hebben verklaard over het geld dat zij met de strafbare feiten al dan niet hebben verdiend en deze verklaringen geen aanleiding geven hen in de verdeling te betrekken. Te meer nu uit het arrest van het gerechtshof ook blijkt dat hen een ondergeschikte rol toekomt.
Redenen voor matiging betalingsverplichting.
De Hoge Raad stelt als uitgangspunt voorop dat de feitenrechter in alle gevallen - dus ook in ontnemingszaken - ambtshalve dient te onderzoeken of inbreuk is gemaakt op het in artikel 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van veroordeelde en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid alsmede de termijn als bedoeld in artikel 511b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
De rechtbank constateert dat de ontnemingsvordering op 25 augustus 2014 is aangekondigd waarna hij op 21 juli 2016 daadwerkelijk aanhangig is gemaakt. Op 23 november 2016 is de behandeling van de vordering ter terechtzitting aangevangen waarbij, met instemming van de verdediging, de zaak is aangehouden in afwachting van het arrest van het gerechtshof in de hoofdzaak en het voeren van een schriftelijke procedure. Op 12 en 19 juli 2017 is de behandeling voortgezet waarna deze wederom is geschorst teneinde enkele door de verdediging verzochte getuigen te doen horen door de rechter-commissaris. Deze getuigenverhoren hebben op 11 oktober 2017, 24 januari 2018 en 26 juni 2018 plaatsgevonden waarna er nogmaals een schriftelijke ronde is gevolgd en de behandeling ten slotte ter terechtzitting van 14 juni 2019 is afgerond waarbij is bepaald dat de uitspraak op 28 juni 2019 wordt gedaan.
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat de behandeling van deze zaak zonder duidelijke reden op meerdere momenten voor een bepaalde tijd heeft stilgelegen. Een deel van de vertraging heeft te maken gehad met de door de verdediging ingediende onderzoekswensen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 1 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege deze overschrijding van de redelijke termijn voor de vaststelling van de betalingsverplichting een matiging van 15% op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op zijn plaats is.
De betalingsverplichting wordt daarom vastgesteld op een bedrag van €108.000,00 (afgerond).

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Stelthet bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 128.070,83.
Legtaan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 108.000,- , ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. C. Phillips, leden,
in tegenwoordigheid van S.A Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 28 juni 2019.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar het aanvullend proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 29 maart 2016.
2.Bijlage 80 bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 26 augustus 2014, een proces-verbaal OVC d.d. 4 februari 2013 (p. 1430-1432).
3.Bijlage 42 bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 26 augustus 2014, een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 5 juni 2013 (p. 1058-1063).
4.Bijlage 44 bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 26 augustus 2014, een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 20 juni 2013 (p. 1078-1082).