ECLI:NL:RBOBR:2019:4145

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
C-01-340614 - HA ZA 18-783
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor faillissementstekort en verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft de curator, mr. Rob Raaijmakers, die in zijn hoedanigheid als curator van het faillissement van Robos Limburg B.V. een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, die als enig aandeelhoudster en bestuurder van de failliet wordt beschouwd. De curator vorderde onder andere een bedrag van € 17.212,69 uit hoofde van rekening-courant en een voorschot van € 463.204,16 op het faillissementstekort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde haar taken als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, wat haar aansprakelijk maakt voor de schulden van de failliet, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft het eerder gewezen verstekvonnis vernietigd en de vorderingen van de curator toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat andere feiten of omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement waren, en dat zij niet had voldaan aan haar verplichtingen uit het Burgerlijk Wetboek, wat leidde tot haar aansprakelijkheid voor het faillissementstekort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rolnummer: C/01/340614 / HA ZA 18-783
Vonnis in verzet van 10 juli 2019
in de zaak van
MR. ROB RAAIJMAKERS Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Robos Limburg B.V.,
kantoorhoudende te Eindhoven,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. P.W.H. Stassen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen.
Partijen worden hierna “de curator” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis van 12 december 2018, waarin een comparitie van partijen is gelast, en de daarin genoemde processtukken;
b. de akte inbreng producties (19-21) van de curator van 14 mei 2019;
c. het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 29 mei 2019.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de Rechtbank Limburg van 17 januari 2017 is Robos Limburg B.V. (hierna: de failliet), gevestigd te Limbricht, in staat van faillissement verklaard.
De Rechtbank Limburg heeft bij dat vonnis mr. Rob Raaijmakers aangesteld als curator.
2.2.
[gedaagde] is – sinds de oprichting van de failliet - enig aandeelhoudster en enig bestuurder van de failliet.
2.3.
Volgens het uittreksel uit het handelsregister voerde de failliet de volgende activiteiten uit:
“Het vermarkten van een systeem voor het reinigen van afvalgassen alsmede het importeren en exporteren van goederen in de agrarische sector.”

3.Het geschil

3.1.
De curator heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
1. [gedaagde] veroordeelt om aan de curator te voldoen het bedrag van € 17.212,69 uit hoofde van rekening-courant, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. verklaart voor recht dat [gedaagde] haar taken als bestuurder van de failliet kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat zij op grond daarvan aansprakelijk is voor het totale bedrag van de schulden van de failliet voor zover deze niet door vereffening van de overige
baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 463.204,16 op het door haar te betalen faillissementstekort in het faillissement van Robos Limburg B.V.;
met veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten en de kosten van de procedure als vermeld in de inleidende dagvaarding.
3.2.
De curator legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft haar taken als bestuurder onbehoorlijk vervuld en zij is persoonlijk aansprakelijk voor het faillissementstekort. Voorts heeft de failliet een vordering op [gedaagde] uit hoofde van een rekening-courant verhouding tussen de failliet en [gedaagde] .
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van de curator toegewezen behoudens de ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente, die is vastgesteld op de datum van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, en is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de beslagkosten en proceskosten.
3.4.
[gedaagde] vordert in het verzet – zakelijk weergegeven - dat het verstekvonnis wordt vernietigd, dat [gedaagde] wordt ontheven van de tegen haar uitgesproken veroordeling en dat de vorderingen van de curator alsnog worden afgewezen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.5.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Artikel 2:248 BW bepaalt dat in geval van faillissement van een vennootschap iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.3.
Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW (boekhoudplicht) of artikel 2:394 (tijdige publicatie van jaarrekening), dan wordt (onweerlegbaar) vermoed dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Deze
onbehoorlijke taakvervulling wordt (weerlegbaar) vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. Ter weerlegging van het bewijsvermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn of haar kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
4.4.
Door [gedaagde] is niet betwist dat zij niet heeft voldaan aan de publicatieplicht van artikel 2:394 BW. Voor zover zij heeft aangevoerd dat een gebrek aan financiële middelen daarvan de oorzaak was, geldt dat – wat daar verder van zij – dat niet kan afdoen aan deze verplichting. Reeds hierom is sprake van een onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagde] .
4.5.
[gedaagde] betwist dat sprake is van schending van de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW. Aan de eisen van artikel 2:10 BW is voldaan indien de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel inzicht kan krijgen in de schuldenaren- en de schuldeiserspositie op enig moment en deze posities en de stand van de liquiditeiten gezien de aard en omvang van de onderneming een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie. Daaraan is niet voldaan nu [gedaagde] zelf in deze procedure heeft aangevoerd dat een groot deel van de administratie niet tot haar beschikking stond. Zij heeft aangevoerd dat zij enkel een papieren administratie voerde en dat deze (deels) is ontvreemd dan wel verduisterd. Wat daar verder van zij, het doet er niet aan af dat sprake is van schending van de boekhoudplicht. Uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt immers dat zij de papieren administratie aan derden heeft afgegeven, zonder ervoor te zorgen dat zij daarover óók zelf te allen tijde beschikte.
Ook hierom is sprake van een onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagde] .
4.6.1.
Uit het voorgaande volgt dat het op de weg ligt van [gedaagde] om aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan haar kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Dat heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de binnen de failliet ontwikkelde luchtwasser niet het vereiste rendement haalde, waardoor er geen product was om te vermarkten. Uit de enkele omstandigheid dat deze luchtwasser geen reductiecapaciteit haalde van 85%, maar van 70%, volgt nog niet dat de failliet reeds daarom niet meer levensvatbaar was. [gedaagde] voert immers zelf aan dat zij de vennootschap Robos Air in 2014 heeft opgericht om zelf luchtwassers te bouwen en te verkopen die wel het vereiste reductierendement van 85% behaalden. Zij kon daarvoor gebruik maken van prototypen die door andere partijen zijn ontwikkeld en die
voldeden aan de van overheidswege gestelde vereisten. Gesteld noch gebleken is dat (en waarom) deze activiteiten niet in de failliet hadden kunnen worden uitgevoerd. Het voorgaande betekent dat dit verweer niet kan slagen.
4.6.3.
Andere omstandigheden die een belangrijke oorzaak van het faillissement zouden kunnen zijn, zijn niet aangevoerd. Of de huur voor een bedrijfspand al dan niet door de failliet is voldaan, is in dit verband niet van belang.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] jegens de boedel aansprakelijk is voor het totale bedrag van de schulden, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan.
4.8.
De curator heeft voldoende onderbouwd dat op enig moment sprake was van een rekening-courant schuld. Daartegenover heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij deze schuld geheel of gedeeltelijk heeft ingelost. Ook overigens is door de curator voldoende onderbouwd dat sprake is van een schuldenpositie overeenkomstig de door hem overgelegde crediteurenlijst. Concrete betwisting van de daarin genoemde posten, dat wil zeggen een betwisting die wordt ondersteund door onderliggende stukken, heeft [gedaagde] onvoldoende gegeven.
4.9.
De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar als gevorderd. Dit geldt tevens voor het door de curator gevorderde voorschot op het faillissementstekort. De ingestelde vordering tot betaling van € 17.212,69 uit hoofde van de rekening-courant is door de curator ter comparitie als subsidiair aangemerkt. Nu de primaire vordering wordt toegewezen, wordt aan die vordering niet meer toegekomen. De rechtbank zal het verstekvonnis derhalve vernietigen – aangezien de vordering ten aanzien van de schuld uit rekening-courant daarin is toegewezen - en opnieuw rechtdoende beslissen als hierna onder de beslissing vermeld.
4.10.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.11.
De curator vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze
vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op het door de curator gestelde bedrag van € 612,86. De wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.
4.12.
[gedaagde] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De kosten van de verstek- en verzetprocedure worden begroot op:
- explootkosten € 82,57
- griffierecht € 1.274,00
- salaris advocaat €
6.198,00(2,0 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 7.554,57
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 10 oktober 2018 onder zaaknummer / rolnummer C/01/338024 / HA ZA 18-607 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw beslissend
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] haar taken als bestuurder van de failliet (Robos Limburg B.V.) kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat zij op grond daarvan aansprakelijk is voor het totale bedrag van de schulden van de failliet voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een voorschot van € 463.204,16 op het door haar te betalen faillissementstekort in het faillissement van Robos Limburg B.V.;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 612,86, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verstekprocedure en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 7.554,57, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
5.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Maarschalkerweerd en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.