1.4Bij het primaire besluit van 14 februari 2018 heeft verweerder besloten aan eisers geen bijstandsuitkering toe te kennen voor de periode van 22 oktober 2015 tot en met
31 december 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat door eisers geen aanvraag is gedaan voor een bijstandsuitkering voor de periode van 22 oktober 2015 tot 1 januari 2016. Eisers hebben in de aanvraag van 7 januari 2016, die is ingediend op 11 januari 2016, als ingangsdatum voor de bijstand 1 januari 2016 vermeld. In beroep heeft ook de rechtbank aangenomen dat bijstand is aangevraagd per 1 januari 2016. Op basis van alle feiten en omstandigheden is volgens verweerder terecht het besluit genomen om niet alsnog bijstand te verstrekken over de periode van 22 oktober 2015 tot 1 januari 2016.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij hebben aangevoerd, zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat het beroep enkel ziet op de door eisers gestelde omstandigheid dat verweerder weliswaar heeft beslist op de aanvraag van 7 januari 2016 maar dat er door eisers nog een andere aanvraag is ingediend, en dat verweerder daarop niet heeft beslist. Eisers stellen dat zij van verweerder op het gesprek van 29 oktober 2015 een aanvraagformulier hebben ontvangen. Dat hebben eisers, zo voeren zij aan, ingevuld en aan verweerder geretourneerd. Volgens eisers heeft verweerder met die aanvraag niets gedaan. Vervolgens is er op 5 januari 2016 weer een gesprek geweest met verweerder. Eisers hebben toen weer een aanvraagformulier ontvangen. Ook dat hebben ze aan verweerder geretourneerd. Die aanvraag is door verweerder op 11 januari 2016 ontvangen. Op die aanvraag is beslist bij het besluit van 25 februari 2016. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat het hun in de onderhavige zaak niet gaat om de aanvraag die door verweerder op 11 januari 2016 is ontvangen. Het gaat eisers om de op het gesprek van
29 oktober 2015 aan eisers uitgereikte en door eisers vervolgens ingevulde en aan verweerder geretourneerde aanvraagformulieren. Eisers hebben er op gewezen dat Van den Berg bevestigt dat op 29 oktober 2015 aan eisers een aanvraagformulier is uitgereikt.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat slechts één aanvraag bekend is, te weten de aanvraag van 7 januari 2016, die door verweerder op 11 januari 2016 is ontvangen. Op die aanvraag van 7 januari 2016 is door verweerder beslist bij besluit van 23 februari 2016 en de rechtbank heeft in het beroep tegen de beslissing op bezwaar over die aanvraag uitspraak gedaan. Als eisers het met die uitspraak niet eens waren, hadden ze volgens verweerder hoger beroep moeten instellen.
7. Gelet op het verhandelde ter zitting concentreert het geschil zich op de vraag of eisers naast de aanvraag van 7 januari 2016 nog een andere, een tweede, aanvraag hebben ingediend waarop door verweerder niet is beslist.
8. Verweerder heeft ter zitting de gang van zaken bij het aanvragen van een bijstandsuitkering en het uitreiken van een aanvraagformulier toegelicht. Als personen zich melden voor een bijstandsuitkering vindt er vervolgens een gesprek met een poortwachter plaats. Daarbij worden de rechten en plichten voor een bijstandsuitkering uitgelegd en wordt een aanvraagformulier met bijlage uitgereikt. Op die bijlage wordt aangekruist welke stukken nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Volgens verweerder is dat bij de aanvraag van 7 januari 2016 gebeurd in een gesprek van 29 oktober 2015. Gelet hierop is niet in geschil dat er op 29 oktober 2015 een gesprek over het verkrijgen van een bijstandsuitkering heeft plaatsgevonden bij de gemeente waarbij aan eisers een aanvraagformulier is uitgereikt. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat aanvraagformulieren voor bijstand ‘in principe niet’ op een andere wijze kunnen worden verkregen, bijvoorbeeld via het internet, dan uitreiking in een gesprek met de poortwachter
9. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende aangetoond dat er daadwerkelijk nog een andere aanvraag is ingediend. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder heeft betwist dat er nog een andere aanvraag is ingediend en dat verweerder heeft aangegeven niet bekend te zijn met andere gesprekken waarbij een aanvraagformulier is uitgereikt dan het gesprek op 29 oktober 2015. De rechtbank maakt uit de stukken, en dan met name de brief van mevrouw I. van Dijk, consulent werk, inkomen en zorg bij verweerder en de rapportage Participatiewet van 5 januari 2016, weliswaar op dat er ook op 5 januari 2016 een gesprek heeft plaatsgevonden, maar niet is gebleken dat tijdens dat gesprek aan eisers opnieuw een aanvraagformulier is uitgereikt. Verder heeft ook Van den Berg enkel verklaard dat op 29 oktober 2015 aan eisers een aanvraagformulier is uitgereikt.
Voorts geldt dat eisers geen stukken van een tweede aanvraag hebben overgelegd. Uit de toelichting van verweerder ter zitting over de gang van zaken bij het aanvragen van een bijstandsuitkering, welke gang van zaken als zodanig niet door eisers is betwist, maakt de rechtbank bovendien op dat gebruikelijk is dat een aanvraagformulier alleen wordt uitgereikt tijdens een gesprek met de poortwachter. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er nog een andere, een tweede, aanvraag is geweest naast de aanvraag van 7 januari 2016. De enkele stelling van eisers dat er een tweede aanvraag is ingediend, acht de rechtbank gelet op het voorgaande onvoldoende voor een andere conclusie.
10. Nu niet is komen vast te staan dat eisers behalve de aanvraag van 7 januari 2016 nog een andere aanvraag hebben ingediend, heeft verweerder terecht besloten om eisers geen bijstand toe te kennen voor de periode van 22 oktober 2015 tot en met 31 december 2015. Of de brief van 3 november 2017 zelf moet worden gezien als een aanvraag, is niet als beroepsgrond naar voren gebracht en behoeft dus niet te worden besproken.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.