ECLI:NL:RBOBR:2019:3995

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
01/845660-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op ambulanceverpleegkundige en vernieling van ambulancevoertuig met psychiatrische problematiek

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 december 2018 in [pleegplaats] een ambulanceverpleegkundige heeft bedreigd met een mes en een ruit van een ambulance heeft vernield. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om de verpleegkundige van het leven te beroven, maar oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelastte zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte schadevergoeding moet betalen aan de benadeelden, waaronder de ambulancedienst. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van mishandeling van een ambulancechauffeur, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De zaak kwam aan het licht na een melding van de ambulancebroeders, die tijdens hun werk in een gewelddadige situatie terechtkwamen. De verdachte verkeerde ten tijde van het delict in een psychotische toestand, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapportages van gedragsdeskundigen die concludeerden dat de verdachte niet in staat was om zijn handelen te overzien.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845660-18
Datum uitspraak: 9 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1984] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd in het Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2019. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 juni 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ambulanceverpleegkundige (aangifte onder nummer 974516) opzettelijk van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, in de richting van die verpleegkundige heeft gestoken met een groot mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , een ambulanceverpleegkundige (aangifte onder nummer 974516) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, in de richting van die verpleegkundige gestoken met een groot mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , een ambulancechauffeur (genaamd [slachtoffer] ) heeft mishandeld door hem te slaan en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een ambulancezijdeur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de ambulancedienst [ambulancedienst] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling en de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling worden bewezen verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, nu verdachte ontkent dat hij met het mes een stekende beweging in de richting van de ambulanceverpleegkundige heeft gemaakt. De onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan wel worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, waarbij is aangevoerd dat de verklaring van de [slachtoffer] niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. In dit verband acht de raadsman de verklaring van de [getuige 1] , inhoudende dat één van de ambulancebroeders een dikke rode neus had, onvoldoende concreet in verband te brengen met de aan verdachte verweten mishandeling van [naam slachtoffer] .
Tot slot acht de raadsman feit 3 bewijsbaar.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte ambulancechauffeur [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te slaan of te schoppen. De rechtbank acht de bewijsmiddelen hiertoe ontoereikend. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat uit de verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat hij zag dat één van de ambulancebroeders bij de vlucht naar buiten een dikke rode neus had, niet kan worden afgeleid op welke ambulancemedewerker wordt gedoeld. De rechtbank zal verdachte bij gebrek aan wettige bewijsmiddelen vrijspreken van feit 2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair:

De aangifte onder nummer 974516 [2] d.d. 18 december 2018:
Ik ben werkzaam bij de ambulancedienst. Op 16 december 2018 kreeg ik opdracht te gaan neer het adres [straatnaam] in [pleegplaats] . Mijn maat die een getuigenverklaring heeft afgelegd, is chauffeur en ik ben ambulanceverpleegkundige. We stopten voor de woning. We zijn beiden uitgestapt en ik belde aan bij [straatnaam] . Er deed een vrouw open. De vrouw liep de huiskamer in en ik ben achter haar aan gelopen. Mijn maat liep ook de woonkamer in. Ik zag daar een man zitten. […]
Ik zag dat de man in de keuken een la opendeed en daaruit een groot mes pakte. Dat was het mes dat de politie later op straat heeft aangetroffen. Ik zag dat de voordeur dicht was. Mijn collega deed die open en rende naar buiten. Ik ben in de hal uitgegleden en ben ik in de nis gevallen links van mij. Ik weet nog dat ik een voet tegen die deur heb gezet om hem open te houden. Ik zag dat de man met het mes in mijn richting kwam en zag dat hij met opgeheven arm naar mij toe kwam. In die hand had hij het mes. In die nis zag ik dat er een soort paraplubak stond en die heb ik voor mij gehouden met gestrekte armen om zo het mes af te weren. Ik zag dat de man meerdere keren, ik schat veertig a vijftig keer, aan een stuk door naar mij stak. Hij deed dat zowel met opgeheven arm als onderhands. Het lukte mij om iedere steek af te weren of op te vangen met de paraplubak. Hij heeft mij niet geraakt maar ik weet zeker dat als hij had gekund, dat hij mij had doodgestoken. Ik was bang dat ik het niet zou overleven. Ik weet nog dat die man van alles probeerde om de deur dicht te krijgen en ik hoorde dat hij tegen mijn collega riep dat hij weg moest gaan.

De aanvullende verklaring van aangever [3] d.d. 10 mei 2019:
Hierbij verklaar ik, [naam] , officier van justitie als volgt. Ik heb de aangever, ambulancemedewerker onder nummer 974516, nader gehoord. Aangever gaf de volgende antwoorden op onderstaande vragen:
Vraag: Wat was de afstand tussen u en de verdachte op het moment dat hij op u instak?
Antwoord: Mijn armlengte samen met hetgeen ik vasthad.
Vraag: In welke richting van uw lichaam stak hij op u in?
Antwoord: In de richting van mijn borst en buik.
Vraag: wat was de afstand tussen het mes en uw lichaam/hoofd?
Antwoord: Minder dan mijn armlengte, het mes kwam over het voorwerp heen, ter hoogte van mijn onderarm.
Vraag: Heeft verdachte het schoenrek geraakt met het mes?
Antwoord: Ja, wel tientallen malen. Hij heeft ook geprobeerd om het weg te slaan met het mes.

De verklaring van getuige [slachtoffer] [4] d.d. 18 december 2018:
Ik kan u het navolgende verklaren over het incident wat zich afspeelde op de middag van 16 december 2018. Mijn collega en ik kregen een melding om te gaan naar [pleegplaats] . We rijden de straat in en voor het huis stoppen wij met de ambulance. Ik was op dat moment de chauffeur en mijn collega de verpleegkundige. We zijn uitgestapt en naar de voordeur gelopen. De deur werd geopend door een vrouw. Ze liep voor ons uit. We zijn achter haar de woning ingegaan. Mijn collega en ik zijn de woonkamer in gegaan. In de woonkamer zag ik op de bank zat een man zitten. Ineens stond de man op vanuit de bank en kwam meteen op ons af. […] We zijn vervolgens via het halletje naar buiten gelopen, toen ik ongeveer een halve meter buiten stond zag ik dat mijn collega op de grond lag in het nisje, meteen na de voordeur. Ik zag dat de man boven mijn collega stond en met een mes trachtte op mijn collega in te steken. Ik zag dat mijn collega op zijn rug lag, hij kon geen kant op. Ik zag dat man met het mes een voorwaartse beweging vanuit de borst maakte in de richting van mijn collega. Ik zag dat de man het mes bij het handvat vasthield en met de punt richting mijn collega stak. Hij bleef constant deze stekende beweging in de richting van mijn collega maken. Ik zag dat de man met zijn andere hand trachtte om de voordeur dicht te doen, waardoor mijn collega met hem in de woning achterbleef. Ik zag dat mijn collega de stekende bewegingen afweerde met een schoenenrek. Ik probeerde de man middels schreeuwen ‘wegwezen’ bij mijn collega vandaan te krijgen. Hij bleef constant op mijn collega insteken. Ik dacht, met de beweging, de overtuiging, de kleine afstand, het gericht steken dat hij mijn collega wilde verwonden dan wel vermoorden. […] Mijn collega zag de ruimte om op te staan en naar buiten te komen. Ik zag dat de man ook direct uit de woning kwam. Op een gegeven moment zag ik dat de man het mes weggooide in de richting van de buren, op straat. Vervolgens is hij op aanroepen van de politie naar buiten gekomen en aangehouden door de politie.

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [5] d.d. 16 december 2018:
Op 16 december 2018 kwamen wij ter plaatse [
de rechtbank begrijpt in de context van het dossier dat wordt bedoeld: bij het adres [straatnaam] te [pleegplaats]]. Wij zagen dat aan het eind van de straat de twee ambulancemedewerkers staan. Wij hoorden van één van de ambulancemedewerkers dat hij zojuist aan de dood was ontsnapt. Wij zagen na enkele seconden een man aan de voordeur verschijnen. Ik, [verbalisant 1] , heb de man voorzien van handboeien en overgedragen aan collega [verbalisant 3] . Wij zagen twee huizen verder het mes in de voortuin van de woning liggen. Dit mes is in beslag genomen.

Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] [6] d.d. 24 december 2018:
Op 24 december 2018 had ik het mes dat onder verdachte in beslag was genomen voor mij liggen. Met de applicatie van de politieacademie KWWM (kennisnet wet wapens en munitie), omschreef ik het mes. Het mes is een vleesmes met één snijkant. De lengte van het gehele mes is ongeveer 34 centimeter. Het lemmet van dit mes is 21,5 centimeter. Het lemmet loopt van een spitse punt naar een breed gedeelte toe.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van feit 1 primair:
Verdachte wordt ervan onder feit 1 primair van beschuldigd dat hij heeft geprobeerd een ambulanceverpleegkundige (aangever onder nummer 974516) van het leven te beroven, dan wel aan die ambulanceverpleegkundige zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er op 16 december 2018 in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] een incident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte en twee ambulancemedewerkers (aangever onder nummer 974516 en [slachtoffer] ) aanwezig zijn geweest. De lezingen omtrent het gebeurde lopen uiteen.
Verdachte heeft – kort samengevat – verklaard dat hij in de keuken een mes heeft gepakt, dat hij hiermee naar het slachtoffer is gelopen en dat hij het slachtoffer, die op dat moment al op de grond lag, heeft gemaand om de woning te verlaten. Verdachte heeft verklaard dat hij hierbij in de deuropening is gaan staan en met het mes zwaaiende bewegingen richting de deur heeft gemaakt, om zo zijn boodschap kracht bij te zetten. Verdachte ontkent dat hij met het mes in de richting van het slachtoffer heeft gestoken.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte niet aannemelijk. In de eerste plaats acht de rechtbank hierbij redengevend dat verdachte – blijkens de omtrent zijn persoon opgemaakte gedragsdeskundige rapportages – ten tijde van het incident in een psychotische toestand verkeerde, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee moet worden gehouden dat de waarnemingen van verdachte niet (geheel) met de werkelijkheid overeenstemmen. Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte heeft verklaard dat hij zag dat de ambulancebroeders uit de woning wilden vluchten, en dat hij desondanks in de keuken een mes heeft gepakt. Zodoende heeft verdachte zelf opgeschaald in het aanwenden van geweldsmiddelen, terwijl dat voor het doen vertrekken van de ambulancemedewerkers niet nodig leek te zijn. Voorts acht de rechtbank relevant dat hetgeen verdachte heeft verklaard over zijn intenties, niet past bij zijn feitelijke gedragingen. Verdachte heeft verklaard dat het zijn bedoeling was dat de ambulancebroeders zijn woning zouden verlaten, maar zijn gedragingen stonden juist aan dat vertrek in de weg. Immers, door met het mes in de deuropening te gaan staan, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, verhinderde hij dat het in de hal ten val gekomen slachtoffer de woning kon verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen deze gedragingen in het geheel niet op de intentie om de ambulancebroeders de woning te doen verlaten, maar passen deze gedragingen eerder bij het door de aangever en [slachtoffer] geschetste scenario waarin er bij verdachte sprake was van hevige agressie in hun richting.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de verklaringen van de aangever en van [slachtoffer] – die zij ook overigens betrouwbaar acht – als uitgangspunt neemt bij de beoordeling.
Vervolgens stelt de rechtbank vast, op grond van de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, dat verdachte, terwijl het slachtoffer op zijn rug op de grond lag, met een 21,5 centimeter lang en puntig vleesmes tientallen malen heeft gestoken in de richting van de borst en de buik van dat slachtoffer. Het slachtoffer heeft die steekbewegingen met behulp van een schoenenrek kunnen afweren. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte geëigend waren om de dood van het slachtoffer te kunnen laten intreden, waarbij het van belang is dat zich in het de borst- en buikstreek kwetsbare en vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ten aanzien van de hierboven omschreven handelingen dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat daarmee bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel.
Concluderend acht de rechtbank de onder feit 1 primair (en impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht op grond van:
 de aangifte van [medewerker] [7] namens [ambulancedienst] d.d. 18 december 2018;
 de verklaring van getuige [getuige 1] [8] d.d. 19 december 2018;
 de verklaring van verdachte [9] , afgelegd bij de politie d.d. 22 februari 2019;
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 juni 2019,
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 december 2018 in [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een ambulancezijdeur heeft vernield, zoals hierna onder “De bewezenverklaring.” nader omschreven.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ambulanceverpleegkundige (aangifte onder nummer 974516) opzettelijk van het leven te beroven, meermalen in de richting van die verpleegkundige heeft gestoken met een groot mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 16 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een ambulancezijdeur) die aan de ambulancedienst [ambulancedienst] toebehoorde, heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Psychiater dr [naam psychiater 1] heeft op 29 april 2019 een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. Er is een ongespecificeerde psychose, nu in remissie. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Betrokkene was door een situatie, die hem overkomen is doordat er voor hem onverwachts ambulancemedewerkers zijn woning binnen kwamen, in een angsttoestand geraakt met dissociatie en psychose, met weinig greep op de werkelijkheid en in zijn eigen wereld verzonken met gebrekkige integratie. Hij kreeg door het optreden van de ambulancemedewerkers herbelevingen omtrent de trauma’s in zijn jeugd in [geboorteland] . Hij beschrijft dat die belevingen zich vermengden met de belevingen van de huidige situatie en dat hij in korte tijd zo angstig werd en in paniek raakte dat hij de controle over zijn handelen kwijt raakte en dat hij niet meer kon overwegen wat hij deed. Hij herbeleefde de situatie in [geboorteland] waarbij hij zonder duidelijke reden opgepakt werd door de politie en de cel in moest. Daardoor was zijn vermogen om de situatie overeenkomstig de werkelijkheid te overzien, verstoord geraakt; zijn voelen, denken en handelen waren verstoord en leidden tot dissociatie. Tevens was hij al in een kortdurende psychotische toestand. Het advies is om betrokkene het ten laste gelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft op 30 april 2019 eveneens een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
Bij betrokkene is sprake van een (ziekelijke) stoornis namelijk een posttraumatische stressstoornis met dissociatie. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. In een stressvolle periode net voor de kerst heeft de posttraumatische stressstoornis, versterkt door weed gebruik, niet eten en niet slapen, ervoor gezorgd dat hij de realiteit uit het oog is verloren en is gedecompenseerd. Toen hij opgehaald zou worden uit huis heeft betrokkene gedissocieerd op het fysiek ingrijpen van de ambulancebroeders gereageerd, het bij de nek gepakt worden lijkt de trigger te zijn geweest voor de herbelevingen die door zijn gelopen tot in de politiecel. Het advies is om het ten laste gelegde (indien en voor zover bewezen) hem niet toe te rekenen. Betrokkene was in een andere wereld en kon zijn wil niet in vrijheid bepalen geleid als hij werd door gebeurtenissen uit het verleden.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezen verklaarde hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de bovenvermelde gedragsdeskundige rapportages en de aanvullingen die hierop later nog zijn ontvangen, gevorderd aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van één jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft eveneens verzocht om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van één jaar. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan de behandeling en begeleiding die hem in het kader van deze maatregel zal worden aangeboden. De door de reclassering geadviseerde terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de raadsman geen passende maatregel, onder meer gelet op de zwaarte van die maatregel en het gebrek aan motivatie van verdachte voor die maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat verdachte voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
Psychiater dr [naam psychiater 2] heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
Zonder behandeling is er een kans op herhaling van agressief handelen als hij getriggerd wordt en zijn trauma’s herbeleeft. In die omstandigheden kan hij weer vanuit paniek, dissociatie en controleverlies agressief reageren, als verdediging tegen de vermeende aanvaller. […] Betrokkene heeft een klinische behandeling nodig gericht op zijn posttraumatische stressstoornis en neiging tot dissociatie en mogelijk psychotische ontregeling. Tevens moeten in een delict-analyse de valkuilen bewerkt worden in een signaleringsplan. Daarvoor is een klinische behandeling en vervolgens ambulante behandeling nodig vanuit een beveiligingsniveau 2 met intensieve zorg. […] Het advies is om een dergelijke klinische behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis […].
Psycholoog drs. [naam pycholoog] heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
Betrokkene heeft een matig/hoog recidiverisico op de middellange termijn indien hij niet behandeld wordt voor zijn stoornissen. […] Betrokkene zal via externe structuur, medicatie en traumabehandeling meer greep op zijn leven en risico’s moeten krijgen. Een behandeling bij een nader te bepalen forensische kliniek (FPK/FPA-niveau) is geïndiceerd, waarbij het vergroten van de probleemoplossingsvaardigheden en evenwicht tussen draagkracht en draaglast de eerste prioriteit heeft. Als juridisch kader wordt er een artikel 37 plaatsing geadviseerd.
De rechtbank neemt de adviezen van de psychater en de psycholoog met betrekking tot de op te leggen maatregel over.
De rechtbank is van oordeel dat er een reële vrees bestaat dat verdachte ook in de toekomst geweld tegen anderen zal gebruiken indien hij niet voor zijn ziekelijke stoornis zou worden behandeld. De rechtbank slaat in dit verband acht op het bewezen verklaarde feit en in het bijzonder ook op hetgeen de gedragsdeskundigen in de hierboven aangehaalde rapportages hebben gesteld omtrent de kans op herhaling van agressief handelen indien verdachte niet voor zijn stoornissen behandeld zou worden.
Aan de formele vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De reclassering heeft in haar rapportage d.d. 23 mei 2019 op oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd. De reclassering geeft de voorkeur aan de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden boven de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Gelet op de adviezen van de bovenvermelde psychiater en psycholoog en de daaraan ten grondslag liggende motivering, en in het bijzonder ook gelet op de nadere toelichting die zij – naar aanleiding van een aanvullende vraag van de officier van justitie – hierop hebben gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en toereikend is om de problematiek van verdachte adequaat te behandelen.
De rechtbank zal op grond van het vorenstaande gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.

De vordering van de benadeelde partij [aangever, gehoord onder nummer 974516].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag (als voorschot) passend en redelijk is en dat de vordering bovendien voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht om de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. De raadsman heeft aangevoerd dat de uitspraken waarnaar in de onderbouwing van de vordering wordt verwezen, zodanige verschillen van de onderhavige casus dat het gevorderde bedrag verder gematigd dient te worden. Verder is aangevoerd dat het gevorderde bedrag naar Nederlandse maatstaven te hoog is.
Met betrekking tot de gevorderde proceskosten heeft de raadsman erop gewezen dat de onderhavige schadevergoedingsvordering maar ook de vordering van benadeelde partij [ambulancedienst] , beiden zijn opgemaakt door dezelfde gemachtigde. In beide vorderingen wordt een vergoeding gevraagd voor de proceskosten, bestaande uit de kosten voor het opstellen van de vordering en de kosten voor het aanwezig zijn ter terechtzitting. De raadsman heeft verzocht om de gevorderde proceskosten slechts éénmaal toe te wijzen.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht een bedrag van
€ 5.000,-, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid aannemelijk en zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering. Tot op heden worden deze kosten begroot op € 1.086,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand overeenkomstig twee punten volgens het liquidatietarief rechtbanken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [ambulancedienst] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, middels de bijgevoegde factuur, voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht om de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. De raadsman heeft aangevoerd dat op de bij de vordering gevoegde factuur diverse posten staan vermeld, zoals de nieuwe ruiterwisserbladen, die geen verband houden met de ten laste gelegde vernieling van de ruit van de zijdeur van ambulance. Omdat niet nauwkeurig kan worden vastgesteld welke op de factuur vermelde posten er verband houden met de door verdachte gepleegde vernieling, acht de verdediging het redelijk om de gevorderde schade met een derde deel te matigen.
Met betrekking tot de gevorderde proceskosten heeft de raadsman erop gewezen dat de onderhavige schadevergoedingsvordering, maar ook de schadevergoedingsvordering van benadeelde partij [aangever, gehoord onder nummer 974516], beiden zijn opgemaakt door dezelfde gemachtigde. In beide vorderingen wordt een vergoeding gevraagd voor de proceskosten, bestaande uit de kosten voor het opstellen van de vordering en de kosten voor het aanwezig zijn ter terechtzitting. De raadsman heeft verzocht om de gevorderde proceskosten slechts éénmaal toe te wijzen.
Beoordeling.De rechtbank ziet geen reden de gevorderde schade te matigen en overweegt daartoe als volgt. Bewezen is verklaard dat verdachte op 16 december 2018 een ruit van de zijdeur van de ambulance heeft vernield. Uit het dossier, in het bijzonder de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] (pagina 54) en [naam getuige 2] (pagina 50), volgt dat verdachte met een schoenenrek meerdere malen en op verschillende plekken op de ambulance heeft geslagen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat de bij de vordering gevoegde factuur de datum ‘17 december 2018’ (de datum daags na het voorval) vermeldt, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat ook de overige op die factuur genoemde posten verband houden met de vernieling die verdachte op 16 december 2018 aan de ambulance heeft toegebracht.
Concluderend acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering. Tot op heden worden deze kosten begroot op € 461,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand die verband houden met het opstellen van de vordering, een en ander overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (1 punt). De rechtbank zal verdachte niet veroordelen in de proceskosten voor zover die verband houden met de aanwezigheid ter terechtzitting van de gemachtigde. Verdachte is in verband met deze kosten reeds veroordeeld in het kader van de vordering van de benadeelde [aangever, gehoord onder nummer 974516].
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2. aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het onder 1. primair en onder 3. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1 primair:Poging tot doodslag.

ten aanzien van feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

- verklaart verdachte hiervoor
nietstrafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
- legt op de volgende maatregelen:

ten aanzien van feit 1 primair en feit 3: Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar

ten aanzien van feit 1 primair: Maatregel van schadevergoeding van € 5.000,00 subsidiair 60 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever, gehoord onder nummer 974516], van een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Het totale bedrag, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever, gehoord onder nummer 974516]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [aangever, gehoord onder nummer 974516] van een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro). Het totale toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.086,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.

ten aanzien van feit 3: Maatregel van schadevergoeding van € 3.336,55 subsidiair 43 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [ambulancedienst] van een bedrag van € 3.336,55 (zegge: drieduizend driehonderdenzesendertig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis. Het totale bedrag, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [ambulancedienst] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [ambulancedienst] van een bedrag van € 3.336,55 (zegge: drieduizend driehonderdenzesendertig euro en vijfenvijftig eurocent). Het totale toegewezen bedrag, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 461,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 9 juli 2019.
Mr. T.J. Roest Crollius is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgenomen in het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, District Recherche Helmond, met dossiernummer BVH 2018253693 (onderzoek OB3R018097- [naam onderzoek] , afgesloten d.d. 8 maart 2019, aantal doorgenummerde bladzijden: 130. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens op zakelijke wijze weergegeven.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 25 tot en met 27.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangever/getuige, opgemaakt door [naam] , separaat bij het dossier gevoegd.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 40 tot en met 42.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 17 tot en met 19.
6.Proces-verbaal bevindingen omschrijving mes, pagina 63.
7.Proces-verbaal van aangifte, pagina 93.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 50.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 125.