ECLI:NL:RBOBR:2019:3972

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
01/879973-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot verleiding en ontucht met minderjarigen via digitale communicatie

Op 5 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot verleiding van minderjarige meisjes en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via digitale communicatie met verschillende meisjes, in de leeftijd van 8 tot 15 jaar, seksuele toespelingen heeft gemaakt en hen heeft verleid tot het delen van naaktfoto's. De verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als een veel jongere jongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij de verdachte zich moet houden aan strikte regels om contact met minderjarigen te vermijden en zich te laten behandelen voor zijn problematiek. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers benadrukt, evenals de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij daadwerkelijk de intentie had om de minderjarigen te ontmoeten voor seksuele handelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879973-18
Datum uitspraak: 05 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 oktober 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 juni 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat hij – samengevat – zeven minderjarige meisjes heeft geprobeerd te verleiden (A) en/of hen een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met hen te plegen waarbij verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting (B primair), dan wel dat hij dit heeft geprobeerd (B subsidiair). Onder 3 is ten laste gelegd dat verdachte met één van die meisjes ontuchtige handelingen heeft gepleegd door dat meisje ontuchtige handelingen te laten plegen van welke handelingen afbeeldingen en/of video’s en/of films zijn gemaakt en ter kennis van verdachte zijn gekomen. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis is de (gewijzigde) tenlastelegging aan dit vonnis gehecht als bijlage.
Het is, mede gelet op de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting, de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om daarin aan verdachte onder 1, 2 en de feiten 4 tot en met 8 het verwijt ten laste te leggen dat hij zich aan A. poging tot verleiding en/of B. grooming of poging tot grooming heeft schuldig gemaakt. Het subsidiair ten laste gelegde verwijt van poging tot grooming ligt volgens de officier van justitie alleen ter beoordeling van de rechtbank voor indien zij onder B niet de voltooide variant van grooming bewezen acht. Deze uitleg is met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar. De rechtbank zal deze uitleg van de tenlastelegging volgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverwegingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren, in die zin dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 tot en met 8 sprake is van poging tot verleiding (A) én poging tot grooming (B subsidiair) en ten aanzien van feit 3 van ontucht. De officier van justitie vordert dat verdachte van het telkens onder B primair tenlastegelegde verwijt van de voltooide grooming wordt vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte van alle feiten vrij te spreken.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), omdat de door [social media app 1] verstrekte gegevens door de politie zijn verkregen zonder een daaraan voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De raadsman heeft verzocht de gegevens van het bewijs uit te sluiten en gesteld dat dit moet leiden tot een integrale vrijspraak, omdat het bewijs rechtstreeks en uitsluitend door het vormverzuim is vergaard. Indien de rechtbank niet komt tot bewijsuitsluiting heeft de raadsman aangevoerd dat het verzuim moet leiden tot strafvermindering.
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 tot en met 8 subsidiair voor wat betreft de pogingen tot verleiding (A) aangevoerd dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet waren gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Het enkel voeren van gesprekken via de chat waarbij over seks wordt gesproken is daarvoor onvoldoende, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de grooming (B primair) en de poging tot grooming (B subsidiair) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen ontmoetingen heeft voorgesteld, noch een handeling heeft gericht op het verwezenlijken van die ontmoetingen en ook zou verdachte niet het oogmerk hebben gehad ontuchtige handelingen te plegen. Van het voltooide delict grooming noch van de poging daartoe is sprake, aldus de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat verdachte geen ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Verdachte zou niet hebben gevraagd om naaktfoto’s en de seksueel getinte gesprekken zouden zijn geïnitieerd door aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank.
I. Beroep op onherstelbaar vormverzuim, bewijsuitsluiting
Ingevolge artikel 359a Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, onder meer bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Ook staan de rechtbank andere sanctiemogelijkheden ter beschikking. Bij de beoordeling van de vraag of aan een vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging verzocht, kan als op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bij de vraag of bewijsuitsluiting het rechtsgevolg zou moeten zijn, komt bovendien betekenis toe aan de vaststelling of en zo ja in hoeverre door het verzuim aan het bij artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op een eerlijk proces is tekortgedaan. Toepassing van bewijsuitsluiting kan dan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank stelt aan de hand van de inhoud van het strafdossier vast dat de door de verdediging gewraakte gegevens zijn verkregen doordat [verbalisant] het bedrijf [social media app 1] Nederland heeft benaderd met de vraag of er loggegevens
beschikbaar warenen zo ja welke en waar hij die kon bevragen. De rechtbank stelt verder vast dat deze verbalisant vervolgens, nadat hij desverzocht door [social media app 1] de gebruikersnamen had aangeleverd, spontaan en zonder daarom te hebben verzocht de loggegevens en de inhoudelijke chatgesprekken van [social media app 1] kreeg aangeleverd (dossierpagina 259).
Niet is gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat door betrokken opsporingsambtenaren of de officier van justitie aan [social media app 1] is gevraagd of zij op vrijwillige basis mee wil werken aan de
verstrekkingvan de gewraakte gegevens.
Uit deze vaststellingen volgt dat [social media app 1] als verantwoordelijke voor het gebruik van de gewraakte gegevens eigener beweging en op vrijwillige basis deze gegevens aan de politie heeft verstrekt en dat [social media app 1] niet door de politie is gevraagd om op vrijwillige basis deze beelden aan de politie te verstrekken. In een zodanig geval is geen vordering en voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist en het ontbreken daarvan levert dan ook geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op. Het enkele informeren door de politie bij een internetbedrijf als [social media app 1] of zulke gegevens beschikbaar zijn staat de politie vrij en kan niet worden gelijkgesteld met een verzoek om verstrekking van die gegevens. Dat betekent dat het beroep op bewijsuitsluiting niet kan slagen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, indien wel sprake zou zijn geweest van een dergelijk vormverzuim, dit niet zonder meer zou hebben geleid tot bewijsuitsluiting. Het aannemen van het gestelde verzuim zou betekenen dat verdachte is geschonden in een belang dat het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen. Een zodanige inbreuk levert echter niet zonder meer op ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in deze is geschonden is niet aan de orde, dus bewijsuitsluiting evenmin.
Ook strafvermindering is niet aan de orde, aangezien het de rechtbank niet is gebleken dat verdachte door het gestelde verzuim in enige mate daadwerkelijk nadeel heeft geleden dat door middel van strafvermindering kan worden gecompenseerd. Zou de rechtbank dus inderdaad het gestelde verzuim hebben geconstateerd, dan zou zij hebben volstaan met die enkele constatering en daar geen verdere rechtsgevolgen aan hebben verbonden.
Het verweer faalt.
II. Beoordeling van het ten laste gelegde
De verdenking
Aan verdachte is ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 tot en met 8 telkens ten laste gelegd onder A de poging tot verleiding (artikel 45 jo. 248a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) en onder B telkens grooming subsidiair poging tot grooming (artikel [45 jo.] 248e Sr).
De kern van de zaak
In deze zaak kan genoegzaam worden vastgesteld dat verdachte als meerderjarige met meerdere minderjarige meisjes in de leeftijd tussen de 8 en 15 jaar digitaal heeft gechat waarin door verdachte – maar ook door verschillende meisjes – seksuele toespelingen zijn gemaakt. Deze toespelingen bestonden er voornamelijk uit dat verdachte met de meisjes praatte over welke seksuele handelingen hij graag met/bij hen zou willen verrichten en/of welke seksuele handelingen tussen hen zouden plaatsvinden als het tot een ontmoeting zou komen. Bij verschillende meisjes is daadwerkelijk gesproken over een ontmoeting en bij een aantal meisjes is ook een concrete datum, tijd en plaats afgesproken. Een aantal keer werd door verdachte aan een meisje gevraagd om een foto van haar lichaam toe te sturen. Van één meisje heeft verdachte – mede nadat hij daarom zelf had gevraagd – daadwerkelijk (naakt)foto’s ontvangen.
Voorts is genoegzaam komen vast te staan dat het in geen van de tenlastegelegde gevallen daadwerkelijk tot een ontmoeting tussen verdachte en het minderjarige meisje is gekomen waarbij seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van verdachte dat hij nimmer concrete handelingen heeft verricht om een voorgenomen ontmoeting met een meisje te realiseren. Zijn verklaring vindt in dat opzicht steun in de verklaringen van enkele meisjes, waarin zij verklaarden dat zij op de afgesproken tijd en plaats waren maar dat de verdachte niet was komen opdagen, wordt voor het overige niet door het dossier weersproken en is ook niet hoogst ongeloofwaardig of onaannemelijk. De rechtbank twijfelt ook niet aan de verklaring van verdachte dat hij niet het opzet heeft gehad om tot daadwerkelijk lijfelijk seksueel contact met de meisjes te komen. Daarvoor is weliswaar geen objectief steunbewijs te vinden in het dossier, maar de rechtbank heeft geen redenen om aan zijn verklaring ook in zoverre te twijfelen.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van de verdachte dat hij via het spel [social media app 1] of via [social media aopp] doelbewust in contact probeerde te komen met minderjarige meisjes, dat hij zich daarbij voordeed als een minderjarige jongen met als doel om uiteindelijk met die meisjes seksueel getinte gesprekken te kunnen voeren en dat het bij die seksueel getinte communicatie – op het enkele geval van het ontvangen van naaktfoto’s na – vervolgens ook daadwerkelijk is gebleven.
Deze zaak stelt in de kern genomen dan ook de juridische vraag aan de orde of en zo ja waar de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid liggen bij het voeren van seksueel getinte gesprekken door volwassenen met minderjarigen. De digitale context speelt daarin een grote rol. Het enkele via bijvoorbeeld internet voeren van een seksuele getint gesprek door een volwassene met een minderjarige is immers – ondanks het laakbare karakter daarvan – niet strafbaar.
Voorafgaande beschouwingen
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de strafbaarstellingen van de in de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht opgenomen zedendelicten tegen jeugdigen als gemeenschappelijk doel nastreven het bieden van adequate en effectieve (strafrechtelijke) bescherming van de seksuele integriteit van personen, die zelf, op een bepaald moment dan wel in het algemeen, niet in staat zijn of niet in staat kunnen worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te beschermen. Bij minderjarigen tussen de twaalf en zestien jaar kan het bovendien zo zijn dat zij de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht niet goed kunnen overzien, terwijl er wel mede vanuit hunzelf verleiding uit kan gaan. Sommige zedendelicten beogen uitdrukkelijk ook daartegen bescherming te bieden.
Het is deze beschermingsgedachte die naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de voorliggende vraag het primaat moet hebben. In veel gevallen die vergelijkbaar zijn met de onderhavige is er immers geen sprake van een concreet geduid voorstel tot een ontmoeting, zijn er geen gedragingen verricht gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting en heeft de digitale communicatie nog niet geleid tot het uitwisselen van (seksuele) foto’s of filmpjes of het verrichten van seksuele gedragingen voor de webcam. Wel is er dan veelal al sprake van een vergaande en langdurige inmenging door een volwassene in de persoonlijke belevingswereld van een kind. Als deze inmenging seksuele aspecten krijgt, wat vaak – en ook in de onderhavige zaak – stap voor stap gebeurt, dan is de drempel naar een ontmoeting en feitelijke seks – ook als de minderjarige pas bij de ontmoeting zelf erachter komt dat degene waarmee gechat werd in feite veel ouder is dan hij zich voordeed – laag. Te laag vaak voor het kind om nog weerstand te kunnen bieden. Hetzelfde geldt voor de drempel naar het plegen van seksuele handelingen voor de webcam of fotocamera door de minderjarige.
In een tijdlijn van contact tussen een verdachte en een minderjarig slachtoffer is er dus maar een heel kort en specifiek moment of periode waarin het seksueel getint chatten overgaat in het daadwerkelijk maken en nakomen van een afspraak elkaar te ontmoeten, het plaatsnemen achter de webcam of het versturen van bijvoorbeeld naaktfoto’s of foto’s waarop (een) andere seksuele gedraging(en) te zien is/zijn waarbij het kind is betrokken. Daarmee is de periode waarbinnen door opsporingsdiensten ter voorkoming van seksuele handelingen nog kan worden ingegrepen zeer kort en vaak is het kwaad dan al geschied.
De schade van het veelvuldige sekschatcontact tussen een volwassene en een minderjarige zit daarnaast niet alleen in de drempel tot lichamelijk of webcam‐misbruik die erdoor verlaagd wordt. Het gedrag kan gezien worden als seksueel stalken of seksueel inkapselen van het kind. Dat hele inkapselingsproces levert op zichzelf al vaak blijvende schade op. De minderjarige wordt simpelweg in een seksuele belevingswereld getrokken waar hij nog niet hoort. [1]
De rechtbank is van oordeel dat alleen een uitleg van de tenlastegelegde misdrijven aan de orde kan zijn die recht doet aan de bescherming van de minderjarige tegen de hiervoor beschreven kwalijke invloeden van seksueel getint digitaal contact tussen meerderjarigen en minderjarigen. Een dergelijke uitleg past ook bij de uit het EHRM voortvloeiende positieve verplichtingen voor de overheid om deze bescherming adequaat te bieden.
Poging tot verleiding
Artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar hij die door misleiding een minderjarige opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden. Onder misleiding wordt begrepen het in woord of gedrag voorspiegelen van een onware stand van zaken, zoals het aannemen van een valse identiteit. In de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot de invoering van artikel 248bis Sr als voorganger van het huidige artikel 248a Sr wordt het delict samengevat als het ‘uitlokken van ontucht’ door een aantal specifiek genoemde verleidingsmiddelen. Ook toen was de centrale doelstelling van de wetgever bescherming te bieden aan personen die geen of onvoldoende weerstand kunnen bieden tegen onzedelijke gedragingen van anderen.
Voor strafbaarheid wegens het voltooide delict van verleiding is ten eerste vereist dat ontuchtige handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, dat wil als ondergrens zeggen dat moet komen vast te staan dat enige voor het plegen van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer (‘bewegen’) en dat de gedraging in strijd kan worden geacht met de sociaal-ethische norm. Ten tweede is vereist dat de minderjarige mede door verleidingsmiddelen tot het plegen of dulden van die ontuchtige handelingen is bewogen. In de derde plaats is vereist dat het opzet van de dader gericht is geweest op het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte door de minderjarige of degene die zich als zodanig voordoet.
De kern van het delict verleiding bestaat hierin dat een minderjarige eerst door verleidingsmiddelen ontvankelijk wordt gemaakt voor het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen waarna deze ontuchtige handelingen kunnen worden gepleegd. Het zijn mede de aan de daadwerkelijke ontuchtige handelingen voorafgaande verleidingsgedragingen waarin het gevaarlijke karakter van het delict schuilt. Daarin schuilt tezelfdertijd de meerwaarde van de strafbaarstelling van dit delict in art. 248a Sr. Immers, voor strafbaarheid wegens het plegen van daadwerkelijke ontuchtige gedragingen met minderjarigen voorzag het Wetboek van Strafrecht al in de nodige andere strafbepalingen (vgl. art. 245, 246 en 247 Sr) waarin het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen is strafbaar gesteld.
Aan verdachte is niet het voltooide delict van verleiding ten laste gelegd, maar poging daartoe.
De vraag dringt zich op of ook een poging tot verleiding kan worden bewezen, indien vaststaat dat de verdachte nimmer het opzet heeft gehad op het daadwerkelijk plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige en dus of dan nog wel kan worden gesproken van een voornemen van de dader dat zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dient de rechtbank te kunnen vaststellen dat de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien gericht zijn op voltooiing van en dus als een begin van uitvoering van het voorgenomen delict van verleiding.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt als uitvoeringshandeling van het voltooide delict verleiding in aanmerking elke (verleidings)gedraging die geschikt is om en gericht is op het verlagen van de drempel bij de minderjarige om zich over te geven aan seksueel/ontuchtig contact, waarbij het – gelet op de betekenis die aan de term ontuchtige handeling toekomt – niet per sé hoeft te gaan om lichamelijk contact. Als dergelijke uitvoeringshandelingen wel zijn verricht, maar nog niet hebben geresulteerd in daadwerkelijke ontuchtige handelingen, dan is sprake van een naar uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld begin van uitvoering.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank komen vast te staan dat verdachte via internet contact heeft gezocht met de in de tenlastelegging genoemde minderjarige meisjes. Verdachte, een thans 45-jarige man, deed zich daarbij voor als een 12 à 13 jarige jongen en gebruikte de fictieve naam ‘ [alias] ’. Verdachte heeft chatgesprekken gevoerd met de meisjes via [social media app 1] en/of [social media aopp] . In die gesprekken zegt verdachte onder meer dat hij de meisjes lief en mooi vindt, dat hij van ze houdt en ook stuurt hij regelmatig hartjes (emoticons). Meerdere meisjes waren mede door verdachte in de veronderstelling gekomen dat zij verkering met verdachte hadden. De gesprekken krijgen op enig moment een seksueel karakter waarbij verdachte onder meer zegt dat hij het lichaam van de meisjes wil aanraken, dat hij wil (tong)zoenen en/of wil knuffelen. Meerdere meisjes vraagt hij om (naakt)foto’s te sturen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus uitvoeringshandelingen heeft verricht van het delict verleiding. Dat verdachte nimmer op afspraken is verschenen staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Evenmin staat daaraan in de weg de omstandigheid dat verdachte nimmer het boos opzet heeft gehad om daadwerkelijk en lijfelijk seksuele gedragingen met de meisjes te verrichten. De kern van verleiding bestaat er immers in dat verdachte in de digitale wereld een potentieel gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door de meisjes minder weerbaar c.q. ontvankelijker te maken voor seksueel misbruik in de werkelijke wereld. Verdachte heeft uitvoeringshandelingen verricht die geschikt waren om en erop gericht waren om die ontvankelijkheid bij de meisjes te bewerkstelligen. In de kern genomen was het de verdachte daarom ook te doen: zien hoe ver hij de meisjes kon krijgen.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank ten aanzien van de feiten 1, 2, 4 en 6 tot en met 8 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerde de desbetreffende minderjarige meisjes te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van verdachte te dulden door hen te misleiden (A). In zoverre faalt het verweer van de verdediging.
De rechtbank acht – met de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien van feit 5 onder A is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gesprekken tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] (nog) niet van een dergelijke aard dat sprake is van een poging tot verleiding. Anders gezegd, het gevaar van ontvankelijkheid voor seksueel misbruik was bij [slachtoffer 1] nog niet zodanig bereikt dat sprake was van een begin van uitvoering. Wellicht wel van strafbare voorbereiding, maar dat is niet tenlastegelegd.
Grooming
Het wetsartikel inzake grooming is gebaseerd op artikel 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote). Bedoeling was – de digitalisering en de ontwikkelingen in de techniek in ogenschouw nemend – op adequate wijze beschermen te bieden aan minderjarigen tegen bedoelingen van pedoseksuelen om daadwerkelijk een situatie te creëren waarin zij seksueel contact met die minderjarigen kunnen hebben.
De strafbaarstelling in het Verdrag vereist wel dat het gedrag van de dader zich concretiseert tot een voorstel voor ontmoeting met het kind gevolgd door ‘material acts leading to a meeting’. Er is voor strafbaarheid dus meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik.
Poging tot grooming is ook strafbaar, zolang maar kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een voltooid delict maar dat het voornemen van de dader om dat delict te plegen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij is van belang of de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte een handeling heeft verricht gericht op het realiseren van een ontmoeting. Met meerdere meisjes, soms op initiatief van verdachte en soms van de meisjes, zijn wel afspraken voor een ontmoeting gemaakt, maar uit de chatgesprekken volgt dat verdachte nimmer is verschenen op deze afspraken. Verschillende meisjes, waaronder [slachtoffer 2] , hebben tevergeefs op verdachte staan wachten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad de meisjes te ontmoeten, maar enkel afspraken heeft gemaakt om het gesprek gaande te houden. In het licht van de chatgesprekken hecht de rechtbank geloof aan de verklaring van verdachte. De verklaring van verdachte wordt verder ondersteund door het ontbreken van aan de plaatsen van ontmoeting te liëren telefoon- en zendmastgegevens. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feiten 1, 2 en 4 tot en met 8 primair onder B.
Ook de onder die feiten subsidiair ten laste gelegde poging tot grooming acht de rechtbank niet bewezen. Om te kunnen spreken van een strafbare poging is vereist dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De rechtbank acht gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen niet komen vast te staan dat verdachte het voornemen had om een ontmoeting te realiseren. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feiten 1, 2 en 4 tot en met 8 onder B subsidiair.
Feit 3 ontucht
Voor het plegen van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht kan ook sprake zijn als geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of de gedragingen van verdachte in een zodanig geval het plegen van ontuchtige handelingen oplevert is afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij komt bijzondere betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen van ontuchtige handelingen relevante interactie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen komen vast te staan dat [slachtoffer 3] zowel op verzoek van verdachte als uit eigener beweging afbeeldingen zoals vermeld in de tenlastelegging aan verdachte heeft gestuurd. Tijdens het sturen van de afbeeldingen voerden verdachte en aangeefster (vergaande) seksuele gesprekken, waarbij verdachte onder meer zegt dat hij aangeefster sexy vindt, haar ook instrueert haar broek en onderbroek omlaag te doen en aangeeft welke seksuele handelingen hij met haar wil verrichten. Ook volgt uit die gesprekken dat verdachte masturbeert, terwijl hij met aangeefster chat. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de interactie tussen verdachte en aangeefster sprake is van ontucht in de zin van genoemd artikel.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. A. in de periode van 01 november 2017 tot en met 30 november 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 4] , geboren op [2008] , waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten: het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het aanraken van het lichaam van die [slachtoffer 4] door hem, verdachte, en (tong)zoenen en knuffelen met die [slachtoffer 4] , middels (chat)gesprekken via [social media app 1] , berichten naar die [slachtoffer 4] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 4] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2. A. in de periode van 01 augustus 2017 tot en met 15 september 2017 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 5] , geboren op [2008] , waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten: het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het aanraken van het lichaam van die [slachtoffer 5] door hem, verdachte, en (tong)zoenen en knuffelen met die [slachtoffer 5] , middels (chat)gesprekken via [social media aopp] , berichten naar die [slachtoffer 5] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 5] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
3. meermalen in de periode van 04 november 2017 tot en met 23 mei 2018 te Eindhoven en/of Tiel telkens met [slachtoffer 3] (geboren op [2003] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd door die [slachtoffer 3] ontuchtige handelingen te laten verrichten, te weten:
- het zich geheel of gedeeltelijk ontkleden en
- het tonen van (blote) borsten en ((gedeeltelijk) ontbloot) lichaam en
- het tonen en/of betasten van de (blote) vagina en/of (ontbloot) onderlichaam,
van welke handelingen afbeeldingen zijn gemaakt die ter kennis van hem, verdachte, zijn gekomen;
4. A. in de periode van 04 november 2017 tot en met 19 juli 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 3] (geboren op [2003] ), waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het aanraken van het lichaam van die [slachtoffer 3] , door hem, verdachte, en (tong)zoenen met die [slachtoffer 3] , middels (chat)gesprekken via [social media aopp] , berichten naar die [slachtoffer 3] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 3] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
6. A.
in de periode van 20 januari 2018 tot en met 01 februari 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 6] , geboren op [2006] , waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het (tong)zoenen en knuffelen met die [slachtoffer 6] , middels (chat)gesprekken via [social media aopp] , berichten naar die [slachtoffer 6] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 6] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
7. A.
in de periode van 20 december 2017 tot en met 01 mei 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 7] , geboren op [2008] , waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het (tong)zoenen en aanraken en knuffelen met die [slachtoffer 7] , middels (chat)gesprekken via [social media aopp] , berichten naar die [slachtoffer 7] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 7] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
8. A.
in de periode van 29 november 2017 tot en met 29 maart 2018 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk door misleiding een persoon, te weten: [slachtoffer 2] , geboren op [2006] , waarvan verdachte wist dat voornoemde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, te weten het verrichten van seksuele handelingen met hem, verdachte, (onder meer) bestaande uit het (tong)zoenen en knuffelen met die [slachtoffer 2] , middels (chat)gesprekken via [social media aopp] , berichten naar die [slachtoffer 2] heeft gestuurd met als doel met die [slachtoffer 2] seksuele handelingen te verrichten en zich heeft voorgedaan als een veel jongere jongen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en daarnaast een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals door de reclassering geformuleerd, met dien verstande dat verdachte voor wat betreft de voorwaarde ‘vermijden contact met minderjarigen’ ook dient mee te werken aan controle van digitale gegevensdragers en telefoons.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, zodat
verdachte – afhankelijk van de plaatsingsmogelijkheid – terstond kan beginnen aan de klinische behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal pogingen tot verleiding. Verdachte heeft met zes zeer jonge meisjes seksueel getinte gesprekken gevoerd, waarbij hij zich heeft voorgedaan als een jongen van 12 à 13 jaar. Verdachte heeft het vertrouwen gewonnen van de meisjes door hen lieve berichtjes te sturen, maar de gesprekken kregen al gauw een seksueel karakter, waarin gesproken werd over het verrichten van ontuchtige handelingen met die meisjes. Met één meisje is daadwerkelijk ontucht gepleegd, waarbij het meisje verdachte meerdere naaktfoto’s heeft gestuurd. Verdachte heeft deze foto’s lange tijd bewaard. De wetenschap dat verdachte deze foto’s ook voor zijn eigen seksuele gerief heeft gebruikt, zal bij het slachtoffer naar verwachting nog lang voor extra nadelige psychische gevolgen zorgen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij het vertrouwen van de meisjes heeft geschaad en zijn eigen seksuele behoeften boven het belang van de meisjes heeft gesteld. Verdachte heeft een in potentie gevaarlijke situatie gecreëerd door de meisjes ontvankelijk te maken voor seksueel misbruik. Het behoeft geen betoog dat dergelijke feiten zeer nadelige gevolgen kunnen hebben in de zin van psychische en emotionele schade bij de meisjes en dat zij hierdoor kunnen worden geschaad in hun verdere ontwikkeling. Uit de slachtofferverklaringen en de vorderingen benadeelde partij blijkt dat de feiten een grote impact op de meisjes hebben gehad.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in mei 2018 is doorgegaan met het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit van het bezit van kinderporno dat ad informandum is vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat uit de omtrent
de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten door psychiater dr. D.J. Vinkers en
psycholoog drs. S. Labrijn van 21 februari 2019 respectievelijk 5 maart 2019 blijkt, dat de
door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden
toegerekend.
Het psychiatrische rapport van dr. D.J. Vinkers houdt verder onder meer het volgende in:
Bij onderzochte is sprake van pedofilie, een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale kenmerken en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en het beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen zodanig dat het ten laste gelegde mede daaruit verklaard kan worden.
Betrokkene is niet goed in staat om een volwassen relatie te vormen en voelt zich seksueel
aangetrokken tot jonge meisjes. Dit is gerelateerd aan zijn gebrekkige ontwikkeling, waarin
hij door weinig affectie en pedagogische sturing zijn persoonlijkheid niet verder heeft
kunnen ontwikkelen. Negatieve emoties bestrijdt hij door middel van cannabis en hij is
zelfstandig niet goed in staat om te breken met zijn neiging om erotische chatgesprekken
met jonge meisjes te voeren. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde
mate aan betrokkene toe te rekenen indien dit bewezen wordt geacht. Uit het gestructureerde
risico prognose instrument HKT-R en de klinische inschatting blijkt dat betrokkene een
matig hoog risico op recidive heeft.
Geadviseerd wordt om betrokkene een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen vanwege het hoge risico op recidive, de moeilijkheid om ambulant toezicht te houden op betrokkene en zijn verslavingsproblematiek (met name cannabis). De behandeling zou dan in eerste instantie klinisch moeten plaatsvinden en na verloop van tijd ambulant voortgezet kunnen worden.
Het psychologische rapport van dr. S. Labrijn houdt verder onder meer het volgende in:
Er is sprake van ziekelijke stoornissen, te weten een pedofiele stoornis, seksueel
aangetrokken tot meisjes, het niet exclusieve type en een stoornis in het gebruik van
cannabis. Er is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de
zin van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een tekort
schietend empathisch vermogen c.q. beperkt vermogen tot perspectiefwisseling. Dit was ook
zo ten tijde van het ten laste gelegde en het beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en
gedragingen zodanig dat het ten laste gelegde mede daaruit verklaard kan worden.
Het pedofiele verlangen (voortvloeiend uit de pedofiele stoornis) en de seksuele
preoccupatie leidden tot een sterke drang bij betrokkene om erotisch chatcontact te zoeken
met meisjes. Daarbij komt dat betrokkene de gevolgen van zijn handelen niet goed kan
overzien, er een egocentrische oriëntatie is en er te weinig remming is vanuit de beperkt
ontwikkelde gewetensfunctie. Vanwege beperkte sociale vaardigheden (vanuit het beperkte
empathische vermogen) slaagt hij er niet in adequaat een wederkerige seksuele relatie aan te
gaan met een volwassen vrouw. Isolement leidt tot de drang dit isolement te doorbreken,
waarbij het voor betrokkene gemakkelijker is meisjes aan te spreken. Meer erotisch chatten
lijdt tot meer seksuele prikkeling en meer seksuele preoccupatie, hetgeen leidt tot meer
erotisch chatten. Er ontstond zo een vicieuze cirkel, die voor betrokkene met zijn beperkte
copingmogelijkheden moeilijk te doorbreken is. Geadviseerd wordt betrokkene het ten laste
gelegde verminderd toe te rekenen. Indien betrokkene geen hulp krijgt, zal hij voortvloeiend
uit de seksuele preoccupatie/drang en het pedofiele verlangen opnieuw erotische
chatcontacten zoeken met meisjes. Het recidivegevaar wordt ingeschat als (zeer) hoog. Een
klinische behandeling die gevolgd wordt door langdurige ambulante begeleiding en controle
is geïndiceerd. De behandeling dient gericht te zijn op de preventie van zedendelicten.
Daarbij is allereerst van belang meer zicht te krijgen op betrokkenes seksualiteitsbeleving.
Hierna kan gewerkt worden aan zijn coping, zijn sociale en relationele vaardigheden, aan
maatschappelijke en sociale inbedding en het doorbreken van de hiervoor beschreven
vicieuze cirkel.
Gezien de ernst van de stoornissen, het hoge recidivegevaar en de als hoog ingeschatte kans op escalatie in ernst van seksuele delicten, adviseert ondergetekende bovenbeschreven behandeling uit te voeren in het kader van tbs met voorwaarden.
De rechtbank houdt ook rekening met het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland
d.d. 16 mei 2019. De reclassering schat de kans op recidive in als hoog, indien verdachte niet klinisch wordt behandeld voor de door de gedragsdeskundigen geconstateerde stoornissen. Een langdurig vervolgtraject in de vorm van ambulante behandeling en begeleiding wordt geïndiceerd. De reclassering adviseert positief over een
terbeschikkingstelling met voorwaarden, stelt een groot aantal voorwaarden op, en geeft aan
het toezicht hierop te kunnen uitoefenen.
De rapporteur is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft gepersisteerd bij het reclasseringsadvies. De deskundige heeft daarnaast onder meer verklaard dat verdachte is aangemeld bij de Van der Hoevenkliniek, dat op 26 juni 2019 een intakegesprek plaatsvindt, dat wordt gestreefd naar een plaatsing aldaar aansluitend aan de detentie en dat verdachte anders in een overbruggingskliniek wordt geplaats. De deskundige heeft verder verklaard dat het vanuit het oogpunt van de reclassering van belang is dat verdachte zo snel mogelijk aan de behandeling begint, zodat zicht wordt verkregen op de seksuele beleving van verdachte en gewerkt kan worden aan zijn problematiek. De deskundige heeft verklaard dat hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd ten aanzien van het meewerken aan de controle van digitale gegevensdragers en telefoons voldoende is ondervangen onder de voorwaarde ‘vermijden kinderporno’.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman is verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de hoeveelheid strafbare feiten en de ernst daarvan.
De rechtbank zal daarnaast de terbeschikkingstelling met voorwaarden aan verdachte opleggen. De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen over. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank stelt de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden.
De rechtbank zal beslissen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, aangezien uit de gedragsdeskundige rapporten en het reclasseringsadvies volgt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal – door het opleggen van een kortere gevangenisstraf – een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en heeft bij haar beslissing rekening gehouden met de verwachte lange behandelduur en de verklaring van de deskundige, dat het vanuit reclasseringsoogpunt van belang is dat verdachte zo snel mogelijk aan zijn problematiek gaat werken.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in het geheel toe te wijzen en de vordering van [slachtoffer 6] gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van alle vorderingen de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van [slachtoffer 5] (feit 2).
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] af te wijzen in verband met het ontbreken van het causaal verband tussen het ten laste gelegde en de gevorderde schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, te weten een bedrag van
€ 500,00 voor immateriële schade. De rechtbank acht het aannemelijk dat sprake is van immateriële schade als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke feiten schade aan minderjarigen wordt toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding redelijk en billijk is.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3 en 4).
De raadsman acht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toewijsbaar voor wat betreft de materiële schade. De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding af te wijzen, omdat het causaal verband niet of onvoldoende kan worden vastgesteld. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering op dat punt te matigen.
De rechtbank acht de vordering gedeeltelijk toewijsbaar, te weten tot een bedrag van € 44,29 voor materiële schade (reiskosten) en een bedrag van € 1.500,00 voor immateriële schade. De rechtbank acht het aannemelijk dat sprake is van immateriële schade als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke feiten schade aan minderjarigen wordt toegebracht. De rechtbank heeft voor wat betreft de hoogte van de vergoeding aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken wordt toegekend en is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,00 redelijk en billijk is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De meer gevorderde vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan het onderdeel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 5).
De raadsman acht de vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar voor wat betreft de materiële schade en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 6).
De raadsman heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 6] af te wijzen, omdat deze onvoldoende specifiek en onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank acht de vordering gedeeltelijk toewijsbaar, te weten tot een bedrag van
€ 500,00 voor immateriële schade. De rechtbank acht het aannemelijk dat sprake is van immateriële schade als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke feiten schade aan minderjarigen wordt toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding van € 500,00 redelijk is billijk is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De meer gevorderde vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan het onderdeel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente.
De rechtbank zal de toegewezen vergoeding voor materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de toegewezen vergoedingen voor immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de einddatum van de bewezen verklaarde periode tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 3 en 4) en [slachtoffer 6] (feit 6). Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] (feit 5) de kosten van partijen, als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal telkens voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedings-maatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor weergegeven.
Aangezien aan verdachte telkens meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen telefoon, merk Nokia, verbeurd te verklaren en de inbeslaggenomen BTO-computer en telefoon, merk Samsung, te onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overige goederen aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen telefoon, merk Nokia, vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke feit 4 primair is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dat feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen Notebook, merk BTO, en telefoon, merk Samsung, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Op deze gegevensdragers zijn kinderpornografische afbeeldingen gevonden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 38, 38a, 57, 247, 248a.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 B primair en subsidiair, 2 B primair en subsidiair, 4 B primair en subsidiair, 5 A en B primair en subsidiair, 6 B primair en subsidiair, 7 B primair en subsidiair en 8 B primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 A, 2 A, 3, 4 A, 6 A, 7 A en 8 A bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1 A:
poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden
T.a.v. feit 2 A:poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden
T.a.v. feit 3:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4 A:
poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden
T.a.v. feit 6 A:
poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden
T.a.v. feit 7 A:poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden
T.a.v. feit 8 A:poging tot door misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.

T.a.v. feit 1 A, feit 2 A, feit 3, feit 4 A, feit 6 A, feit 7 A, feit 8 A: Gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Stelt de navolgende voorwaarden.
Geen strafbaar feit plegenDe veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Meewerken aan reclasseringstoezichtDe veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-outDe veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Niet naar het buitenlandDe veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het openbaar ministerie.
Opname in een zorginstellingDe veroordeelde laat zich opnemen in een nader te bepalen instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname start aansluitend aan de detentieperiode. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandelingDe veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Vermijden contact met minderjarigenDe veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, dient er een door de reclassering geselecteerd persoon bij aanwezig te zijn.
Vermijden kinderpornoDe veroordeelde onthoudt zich op welke wijze dan ook van:
- het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
- gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;
- gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd.
De veroordeelde bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te kunnen voorkomen. Het toezicht op deze voorwaarde kan onder andere bestaan uit het controleren van computers en andere apparatuur. De veroordeelde werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers.
Aanwijzing middelengebruikDe veroordeelde houdt zich wat betreft alcohol- en cannabisgebruik aan de aanwijzingen van de reclassering, ook in geval dat dit volledige abstinentie inhoudt.
Meewerken aan middelencontroleDe veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
De Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan de genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.

T.a.v. feit 2 A:Maatregel van schadevergoeding van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 5]van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

T.a.v. feit 3 en feit 4 A:Maatregel van schadevergoeding van € 1.544,29 subsidiair 25 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 1.544,29 (zegge: duizendvijfhonderdvierenveertig euro en negenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 44,29 materiële schadevergoeding en € 1.500,00 immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 1.544,29 (zegge: duizendvijfhonderdvierenveertig euro en negenentwintig eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 44,29 materiële schadevergoeding en € 1.500,00 immateriële schadevergoeding. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

T.a.v. feit 5 A en B primair en subsidiair:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , in de vordering.

Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

T.a.v. feit 6 A:Maatregel van schadevergoeding van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 7]van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] , van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro). Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- telefoontoestel, kleur wit, Nokia TA 1047, G1385926.
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten: - computer, kleur zwart, BTO Notebook, G1354647;
- telefoontoestel, Samsung S7, G1354649.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: - computer, kleur zwart, USB stick Verbatim, G1354646;
- computerspel, kleur zwart, Playstation 4, G1354650;
- computer, kleur zwart, USB stick, G1354660;
- computer, kleur zwart, USB stick, G1354663;
- computer, kleur zwart, Acer Notebook, G1354665;
- computer, kleur zwart, Samsung Tablet, G1354666;
aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 5 juli 2019.
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. B. Damen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. [naam] en [slachtoffer 4] in