ECLI:NL:RBOBR:2019:3961

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/1710E
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor de bouw van een Turks cultureel centrum en moskee

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Coöperatie van Eigenaars in het Winkelcentrum De Helftheuvel U.A. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juni 2018, waarbij het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een Turks cultureel centrum en moskee ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft eerder op 11 januari 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder de gelegenheid heeft gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, maar eiseres heeft betoogd dat de vragen van de rechtbank niet adequaat zijn beantwoord.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak vastgesteld dat de parkeernorm die door verweerder is gehanteerd voor de moskee-activiteiten onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de enkele verklaring van het bestuur van de moskee dat er tijdens het gebruik als moskee geen andere activiteiten plaatsvinden, niet voldoende waarborg biedt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de onderzoeken naar de parkeerbehoefte te beperkt zijn om conclusies te trekken over de benodigde parkeerplaatsen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en heeft zij bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en de proceskosten moet betalen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van besluiten in het bestuursrecht, vooral als het gaat om de impact van dergelijke besluiten op de omgeving en de betrokken partijen. De rechtbank heeft de verweerder opgeroepen om de gebreken in het besluit te herstellen en heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1710E

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

Coöperatie van Eigenaars in het Winkelcentrum De Helftheuvel U.A., te 's-Hertogenbosch, eiseres

(gemachtigde: mr. K. van Driel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,verweerder
(gemachtigde: mr. P.W.G.M. Christophe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam](vergunninghouder), te ’s-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een Turks cultureel centrum en een moskee op het adres [straat naam] te ’s-Hertogenbosch.
Bij besluit van 7 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 18 oktober 2018.
Bij tussenuitspraak van 11 januari 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen 11 tot en met 15, het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 13 maart 2019 een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 27 maart 2019 hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak. De rechtbank gaat uit van de feiten en overwegingen zoals die zijn uiteengezet in deze tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat haar niet inzichtelijk is geworden welke parkeernorm verweerder van toepassing vindt bij niet-moskee activiteiten en tot welke parkeerbehoefte de door hem van toepassing geachte parkeernorm zou leiden, en hoe dit zich verhoudt tot de (geldende) parkeernota, waarin wordt gesteld dat de richtlijnen die in bijlage 2 van de parkeernota voor sport, cultuur en ontspanning zijn opgenomen kunnen dienen als richtlijn.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het door verweerder gehanteerde uitgangspunt van 400 personen bij de drukste bezetting onvoldoende is onderbouwd, nu in de aanvraag niet is opgenomen dat er bij een dienst in de moskee geen andere activiteiten zullen plaatsvinden in het pand en ook in de vergunning niet is geborgd dat moskee-activiteiten en andersoortige activiteiten niet tegelijkertijd zullen plaatsvinden.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat haar niet inzichtelijk is geworden of de
12 bestaande parkeerplaatsen aan de [straat naam] nodig zijn om aan de parkeerbehoefte te voldoen en zo ja, of er dan sprake is van onbenutte capaciteit.
3. In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder gesteld dat aan de hand van de Nota Parkeernormering 2016, Auto en fiets (Nota), een beoordeling is gegeven van de benodigde parkeerplaatsen. De beoordeling is gebaseerd op de tekeningen behorende bij de omgevingsvergunning. Het daarin aangegeven gebruik van de diverse ruimtes is gerelateerd aan een functie uit bijlage 2 behorende bij de Nota en aan aanwezigheidspercentages uit bijlage 3 uit de Nota. Volgens verweerder blijkt uit deze berekeningen dat er een maximale behoefte bestaat van 68 parkeerplaatsen gedurende enkele uren op de vrijdagmiddag in verband met de dienst in de moskee. Van de zijde van het bestuur van de moskee is aangegeven dat er tijdens het gebruik als moskee geen andere activiteiten in het gebouw zullen plaatsvinden. In totaal zijn 75 parkeerplaatsen beschikbaar, zodat er tijdens de dienst in de moskee wordt voldaan aan de normering uit de Nota, aldus verweerder.
Verder heeft verweerder gesteld dat ten aanzien van de overige activiteiten in het cultureel verschijnsel een beoordeling is gegeven op basis van de bij die activiteiten behorende richtlijnen en rekening houdend met de aanwezigheidspercentages behorende bij die activiteiten. Volgens verweerder blijkt daaruit dat ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Tot slot heeft verweerder aangegeven dat het wegens werkzaamheden niet mogelijk is geweest om tellingen te houden op vrijdagen tijdens het moment van de hoogst gevraagde parkeercapaciteit, maar dat uit twee onderzoeken op woensdag (lees: dinsdag)
6 februari 2018 en dinsdag (lees: maandag) 12 maart 2018 kan worden opgemaakt dat op deze dagen overdag geen sterke behoefte is aan de nu bestaande 12 parkeerplaatsen. Verweerder heeft dit gebaseerd op het feit dat op deze twee dagen de toen beschikbare parkeerplaatsen aan de zijde van de [straat naam] , zijnde drie à vier plaatsen, weliswaar bezet waren, maar dat in de [straat naam] , die pal om de hoek ligt, geen voertuigen waren geparkeerd. Volgens verweerder mogen de 24 nieuw aan te leggen parkeerplaatsen aan de [straat naam] dan ook volledig worden meegenomen in de berekeningen. Deze parkeerplaatsen zijn, aldus verweerder, alleen nodig voor de opvang van de grootste capaciteitsvraag gedurende de moskee-uren.
4. Eiseres stelt in haar zienswijze dat verweerder de door de rechtbank gestelde vragen niet beantwoord heeft. Volgens haar is het nog steeds onduidelijk welke activiteiten verweerder op het oog heeft bij ‘de overige activiteiten in het cultureel verschijnsel’ en hoe de berekening is uitgevoerd. Eiseres wijst erop dat een braderie of een suikerfeestfestival, zoals vaak georganiseerd, voor behoorlijke parkeerdruk zorgen. Verder stelt eiseres dat de enkele verklaring van het bestuur dat er tijdens het gebruik van de moskee geen andere activiteiten in het gebouw zullen plaatsvinden niet handhaafbaar is en in de vergunning hier voorwaarden over zouden moeten worden opgenomen, nog daargelaten dat haar zo’n verklaring niet bekend is.
Wat de 12 bestaande parkeerplaatsen aan de [straat naam] betreft stelt eiseres dat verweerder zijn conclusie dat op dinsdagen en woensdagen overdag geen sterke behoefte is aan deze parkeerplaatsen niet kan baseren op het veel te beperkte onderzoek op
6 februari 2018 en 12 maart 2018. Verweerder had op meerdere dagen en op meerdere tijdstippen onderzoek moeten doen, waarbij zij opmerkt dat de Schutskampstraat vanwege de beperkte breedte helemaal niet geschikt is voor langsparkeren, zodat het niet verwonderlijk is dat daar geen auto’s zijn aangetroffen op beide dagen. Overigens wordt tijdens de dienst op vrijdagmiddag in de Schutskampstraat wel volop (deels) op de stoep geparkeerd, aldus eiseres. Ten slotte merkt eiseres op dat de parkeerplaatsen niet enkel nodig zijn voor de opvang van de grootste capaciteitsvraag gedurende de moskee-uren. De parkeerplekken zijn nodig om aan de parkeernorm te voldoen. Nu de overige activiteiten nog niet in kaart zijn gebracht, weet verweerder volgens eiseres ook niet wat de grootste capaciteitsvraag is en wanneer deze vraag er is.
5. Over het benodigde aantal parkeerplaatsen voor een gebedsdienst in de moskee overweegt de rechtbank, zoals ook op te maken valt uit de tussenuitspraak, dat verweerder heeft mogen uitgaan van een parkeernorm van 0,15 per zitplaats. Dit resulteert volgens de nadere motivering van verweerder van 13 maart 2019 in een parkeerbehoefte op vrijdagmiddag van 68 parkeerplaatsen gedurende de gebedsdienst. De rechtbank constateert dat dit 8 parkeerplaatsen meer zijn dan waarvan in het bestreden besluit is uitgegaan, omdat er, anders dan in dat besluit, niet meer is uitgegaan van 400 personen maar van
450 personen.
Verder valt uit de nadere motivering en de daarbij meegestuurde stukken te herleiden dat wat de overige activiteiten in de moskee en de daarbij behorende parkeernorm betreft aansluiting is gezocht bij de functies ‘ROC’, ‘Congresgebouw’ en ‘kantoor’. Dit komt de rechtbank, gezien de omvang van de ruimtes en de functie van het gebouw, niet onredelijk voor. Uit de bijlagen volgt dat de overige niet-moskee activiteiten leiden tot een parkeerbehoefte van 15,491 parkeerplaatsen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Op dit punt heeft verweerder het gebrek in het bestreden besluit genoegzaam hersteld.
6. Ten aanzien van het door verweerder in het bestreden besluit gehanteerde uitgangspunt van 400 personen (en bij brief van 13 maart 2019 450 personen) bij de drukste bezetting is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaring van het bestuur van de moskee dat er tijdens het gebruik als moskee geen andere activiteiten in het gebouw zullen plaatsvinden onvoldoende waarborg is en dat hierop niet kan worden gehandhaafd, zoals eiseres terecht heeft opgemerkt. Verweerder heeft dit gebrek in het bestreden besluit hiermee dan ook niet hersteld.
7. Met betrekking tot de 12 bestaande parkeerplaatsen aan de [straat naam] stelt de rechtbank vast dat, gezien het benodigde aantal parkeerplaatsen bij een gebedsdienst van (afgerond) 68 en de realisatie van 48 parkeerplaatsen op eigen terrein en 3 elders in het openbare gebied, 17 van de 24 parkeerplaatsen aan de [straat naam] nodig zijn om te voldoen aan de parkeerbehoefte bij het drukste moment van de week, ervan uitgaande dat bij een gebedsdienst geen andere activiteiten in het pand plaatsvinden. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de twee onderzoeken uit 2018 te beperkt zijn om hieruit te kunnen concluderen dat alle 24 parkeerplaatsen mogen worden meegenomen bij de berekeningen, zoals verweerder heeft gesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder niet heeft gesteld noch anderszins is gebleken dat de parkeervraag maximaal is op een maandag of dinsdag, de dagen waarop de onderzoeken hebben plaatsgevonden, zodat niet kan worden uitgesloten dat het meten op een vrijdag of in een weekend een ander beeld zou kunnen geven. Verder is niet gebleken dat deze onderzoeken op verschillende tijdstippen van de dag hebben plaatsgevonden. De rechtbank is daarom niet aannemelijk geworden dat deze onderzoeken een representatief en objectief beeld vormen van de parkeerbezetting van de [straat naam] ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook nog steeds niet inzichtelijk of daadwerkelijk sprake is van onbenutte parkeercapaciteit aan de [straat naam] . Ook op dit punt is het gebrek niet deugdelijk hersteld. Dat deze parkeerplaatsen alleen nodig zijn voor de opvang van de grootste capaciteitsvraag gedurende de moskee-uren, zoals verweerder heeft opgemerkt, maakt niet dat dit een te passeren gebrek is, reeds omdat de gebedsdienst wekelijks plaatsvindt.
8. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder in zijn brief van 13 maart 2019 niet alle gebreken heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 5 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze einduitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.