Verhoor getuigen
Tijdens het onderzoek werden verschillende afnemers/getuigen verhoord.
Hieronder worden wat uitspraken weergegeven welke deze getuigen hebben verklaard:
Soms komen ze naar mij of ik naar hen.
De ene keer moet ik het komen halen en de andere keer komen ze het brengen.
Als ik met [naam] contact heb dan is dat om wiet te kopen (opmerking verbalisant:
Dit verklaarde getuige nadat hij was geconfronteerd met een gesprek waarin hij vroeg of hij om 14.00 uur naar verdachte [naam] kon komen en verdachte [naam] om 13.38 uur lieet weten dat hij thuis was)
Soms ga ik het halen hij hem thuis.
Ik ben niet de schuur binnen geweest. Ik ben direct via de achterdeur de woning binnen gegaan. Ik zag daar toen een baby liggen. Ik zag dat [naam] de tuin in liep en kort daarna terug kwam. Ik kwam toen om wiet te kopen en ik denk dat [naam] dit uit de schuur gepakt heeft.
Ik heb wiet gekocht bij [naam] in de schuur. (opmerking verbalisant: Dit verklaarde getuige nadat hij was geconfronteerd met een gesprek tussen verdachte [naam] en hem, waarin getuige zegt dat hij onderweg is naar verdachte [naam] en er bijna is. Verdachte [naam] zegt dat hij thuis is en voor hem de poort open zal doen)
Ik ging meestal naar [naam] thuis om wiet te kopen.
Ik ben bij [naam] in de schuur geweest om wiet te kopen en zag dat [naam] de wiet uit
een tasje haalde.
(…)”
Bij brief van 3 april 2019 heeft de burgemeester verzoekster laten weten dat hij van plan is haar woning voor drie maanden te sluiten.
Bij brief van 5 april 2019 heeft verzoekster de burgemeester laten weten wat zij daar van vindt. Ook hebben [naam] , verzoeksters zwager, haar buurvrouw en haar vader een brief aan de burgemeester geschreven.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en haar kinderen hebben medewerkers van de gemeente Meierijstad op 24 april 2019 een huisbezoek aan haar gebracht.
Area heeft de burgemeester op 6 juni 2019 laten weten dat zij niet tot de daadwerkelijk sluiting van de woning zullen wachten met het opstarten van de procedure om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen.
Voor de verdere feiten wordt verwezen naar het procesverloop.
Het standpunt van de burgemeester
2. De burgemeester vindt dat hij bevoegd is de woning te sluiten en dat een sluiting van 3 maanden proportioneel, dus redelijk, is. De sluiting heeft de burgemeester gebaseerd op wat de politie in de bestuurlijke rapportage heeft vermeld. De regelgeving die hij heeft toegepast is opgenomen in artikel 13b van de Opiumwet, het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet van 29 mei 2018 (het Handhavingsbeleid) en het daarbij gevoegde Handhavingsarrangement ten behoeve van het beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet Gemeente Meierijstad (Handhavingsarrangement).
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is vermeld dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
4. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend, omdat verzoekster en haar twee minderjarige kinderen tijdelijk de woning moeten verlaten als de sluiting doorgaat. Dat Area ook het huurcontract met verzoekster wil ontbinden, doet hieraan niet af. De kans is namelijk groot dat die procedure langer zal duren dan de periode van de eventuele sluiting van verzoeksters woning door de burgemeester op grond van de Opiumwet.
Beoordeling van de bestreden besluiten
De bevoegdheid van de burgemeester
5. Tijdens de zitting heeft verzoekster haar stelling dat geen sprake was van daadwerkelijke handel laten vallen en gezegd dat niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om haar woning voor drie maanden te sluiten. Hierop zal de voorzieningenrechter dan ook niet verder ingaan.
6. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin vermelde bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Daarom mag de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester alleen terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de voorzieningenrechter alleen mag kijken of het beleid niet kennelijk onredelijk is. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (zie de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), dat is de hogerberoepsrechter in bestuurszaken (ECLI:NL:RVS:2014:3941)). 7. Omdat een woningsluiting voor bewoners zeer ingrijpend is, moet het uitgangspunt van het Handhavingsbeleid zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (zie weer de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in het algemeen vermeld dat bij een eerste overtreding een woning nog niet mag worden gesloten, maar dan een waarschuwing of soortgelijke maatregel moet worden gegeven. Dat hoeft echter niet in ernstige gevallen.
8. De burgemeester heeft het Handhavingsbeleid gemaakt. Daaruit volgt dat als in of op het erf van een woning voor de eerste keer handel in softdrugs wordt geconstateerd, de woning en het erf voor drie maanden wordt gesloten.
Verder is in het Handhavingsbeleid onder “Afwijkingsbevoegdheid” het volgende vermeld:
“Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van dit beleid. Op grond van deze afwijkingsbevoegdheid kan de burgemeester, in bijzondere gevallen, besluiten om redenen van redelijkheid en billijkheid, een eenmaal opgelegd besluit tot sluiting opheffen.”
Ook worden er belangrijke feiten en omstandigheden in het Handhavingsbeleid opgesomd die kunnen worden aangemerkt als verzwarende omstandigheden. Daarbij is vermeld dat deze opsomming een alternatief en geen cumulatief karakter heeft, en indicatief en niet restrictief is.
9. De volgens de burgemeester in dit geval van toepassing zijnde verzwarende omstandigheden zijn de volgende:
signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van weegschalen;
er is een vermoeden van betrokkenheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);
de aannemelijkheid dat naast de woning en het bijbehorende erf, nog een of meer andere locaties betrokken zijn bij de drugshandel;
10. In tegenstelling tot wat verzoekster vindt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het Handhavingsbeleid niet kennelijk onredelijk is. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:130) is beleid dat niet expliciet voorziet in de mogelijkheid om bij een eerste overtreding te volstaan met een waarschuwing, niet kennelijk onredelijk als dit beleid voldoende ruimte biedt om te volstaan met een minder vergaande maatregel dan sluiting, waardoor aan dit uitgangspunt van de wetgever voldoende inhoud kan worden gegeven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Handhavingsbeleid voldoet aan deze voorwaarde. Dat het door de burgmeester gevoerde Handhavingsbeleid alleen mag worden gevoerd door burgemeesters in gemeentes die zich in een bijzondere positie bevinden, zoals bijvoorbeeld een grensgemeente als Maastricht, volgt de voorzieningenrechter niet. Ook volgt de voorzieningenrechter gelet op wat hiervoor is vermeld, niet verzoeksters stelling dat met het Handhavingsbeleid in feite een definitieve in plaats van een tijdelijke sluiting van de woning wordt beoogd. Met de passage in het Handhavingsbeleid over woningen van woningcorporaties waarop verzoekster deze stelling baseert, wordt alleen bedoeld dat de burgemeester huurwoningen niet, zoals voorheen, uitsluit van het zogenoemde Damoclesbeleid, omdat de procedures naar aanleiding van ontbinding van huurovereenkomsten door woningcorporaties vaak langer duren. Daardoor is de kans om de openbare orde goed te handhaven op zo’n moment voorbij. Van détournement de pouvoir, zoals verzoekster heeft gezegd, is geen sprake. Deze grond slaagt niet. 11. Volgens artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester afwijken van het Handhavingsbeleid als handelen volgens dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In het Handhavingsbeleid heeft de burgemeester deze afwijkingsbevoegdheid ook vermeld. De burgemeester heeft ook een belangenafweging gemaakt.
12. Verzoekster vindt dat haar persoonlijke belangen zwaarder moeten wegen dan de belangen van de burgemeester bij het sluiten van de woning voor drie maanden. In dit verband heeft zij onder meer aangevoerd dat zij een alleenstaande moeder met twee kleine kinderen is. Ook heeft zij aangevoerd dat de burgemeester niet alle omstandigheden van het geval in zijn overwegingen heeft meegenomen.
13. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat de burgemeester de inhoud van de door [naam] , verzoeksters zwager, haar buurvrouw en haar vader ingestuurde brieven bij de beoordeling van de proportionaliteit in bezwaar moet betrekken. Dat heeft verzoekster ook bedoeld met het overleggen van die brieven. Of de genoemde personen wel of geen belanghebbenden in de zin van de Awb zijn, doet hieraan niet af. Tijdens de zitting heeft de burgemeester overigens ook toegezegd de brieven bij zijn de beoordeling te betrekken.
14. Ook heeft de burgemeester tijdens de zitting toegelicht dat de passage in het bestreden besluit dat “precedentwerking moet worden uitgesloten” bij nader inzien niet klopt. Het is weliswaar een factor die meeweegt, maar het is volgens de burgemeester niet zo dat er nooit wordt afgeweken van het beleid als daar precedentwerking van uit zou kunnen gaan.
15. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter aan verzoeksters gemachtigde gevraagd welke specifieke omstandigheden van het geval de burgemeester volgens hem niet voldoende heeft meegewogen. Hierop heeft de voorzieningenrechter geen duidelijk antwoord gekregen. Verzoekster heeft vervolgens over haar persoonlijke omstandigheden het volgende verteld. Verzoeksters relatie is na drie jaar verbroken. Zij heeft een kind van zes maanden. Als zij had geweten dat haar partner handelde in drugs, had zij de relatie direct beëindigd. Haar partner had een scooterhandel. Verzoekster dacht dat haar partner daarom vaak in de schuur was. Als er mensen langs kwamen, dacht verzoekster dat zij voor een scooter kwamen. Haar partner rookte soms een joint. Verzoekster was het daar niet mee eens, maar liet dat toe omdat omdat hij een lastig leven heeft gehad. Bovendien rookte hij niet als de kinderen wakker waren en hij rookte buiten. De inval op 14 maart zag verzoekster niet aankomen. Zij raakte in paniek toen de politie haar woning kwam doorzoeken. Zij wilde dat de kinderen het huis verlieten. Dat mocht van de politie. Verzoekster heeft toen haar moeder gebeld, die de kinderen is komen ophalen. Daarna begonnen verzoeksters problemen met de gemeente, Area en haar zoontje. Het was geen veilige omgeving voor de kinderen om te wonen. Ook Veilig Thuis is ingeschakeld, zij hebben volgens verzoekster nog niets gedaan. Verzoekster staat op de wachtlijst, zij is geen urgent geval. De vader van verzoeksters oudste zoon wordt er ook bij betrokken. Als verzoekster geen gelijk krijgt van de voorzieningenrechter, dan hoopt zij dat zij bij haar ouders terecht kan. Daar heeft zij eerder ook acht maanden gewoond. Haar vader is echter op dit moment werkloos en het is maar de vraag of haar ouders in hun huis kunnen blijven wonen. Verzoekster kan wel bij haar ouders wonen, al is het volgens haar niet ideaal. Het is verder van de school van [naam] . Voor [naam] vindt verzoekster het met name erg. Hij krijgt nu een stempeltje.
16. De burgemeester vindt dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, hoe vervelend ook voor verzoekster, niet zo bijzonder zijn dat op grond daarvan van het Handhavingsbeleid moet worden afgeweken. De genoemde omstandigheden zijn hetzelfde als die van andere moeders met minderjarige kinderen waarvan de woning op grond van de Opiumwet wordt gesloten. Dat standpunt van de burgemeester kan de voorzieningenrechter volgen. Daarbij vindt de voorzieningenrechter het ook van belang dat tijdens de zitting is gebleken dat verzoekster met haar kinderen tijdelijk bij haar ouders kan gaan wonen. Ook is van belang dat de burgemeester gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en haar kinderen de klantenmanager Wet maatschappelijke ondersteuning (die is ook lid van het signaleringsteam) en een medewerker van Bemoeizorg verzoekster een huisbezoek hebben gebracht. Over dat huisbezoek staat in het bestreden besluit dat de medewerkers van de burgemeester hem een beeld hebben geschetst over de gezinssituatie, gezondheid, het werk en inkomen en het sociale netwerk van verzoekster en dat is gebleken dat verzoeksters gezin tot dusver niet bekend is bij de zorginstanties. De algemene indruk van de burgemeester is dat verzoeksters gezin goed functioneert en in de toekomst ook normaal kan functioneren. Hieruit volgt volgens de voorzieningenrechter dat de burgemeester de persoonlijke omstandigheden voldoende bij het bestreden besluit heeft betrokken. Dat Area de huurovereenkomst voor verzoeksters woning wil ontbinden en haar op een zogenoemde zwarte lijst zal plaatsen, hoeft de burgemeester niet als bijzondere omstandigheden aan te merken, omdat die omstandigheden zich bij sluitingen van woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet vaker voordoen.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het redelijk dat de burgemeester vindt dat in dit geval sprake is van een ernstig geval als bedoeld bij punt 7 van deze uitspraak, en heeft de burgemeester verzoekster niet eerst een bestuurlijke waarschuwing hoeven geven voordat hij verzoeksters woning sloot. De burgemeester heeft geen aanleiding hoeven zien de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen en op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het Handhavingsbeleid. Deze grond faalt dus ook.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
19. De burgemeester heeft verzocht om binnen drie dagen na deze uitspraak de woning te mogen sluiten. Een periode van drie dagen vindt de voorzieningenrechter echter te kort. Zoals de burgemeester terecht heeft opgemerkt, is het wel zo dat verzoekster al langer weet dat het bestreden besluit genomen is, maar verzoekster weet pas sinds vandaag dat de sluiting ook daadwerkelijk doorgaat. Daarom zal de voorzieningenrechter bepalen dat de sluiting pas over 14 dagen, namelijk op 4 juli 2019, mag plaatsvinden.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.