ECLI:NL:RBOBR:2019:3865

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
C/01/322854 / HA ZA 17-441
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake IE-rechten op huishoudelijke agenda's

In deze zaak, die is behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 3 juli 2019 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de vordering van [eiseres] op [gedaagde] met betrekking tot de kosten die zijn gemaakt in het kader van de verkoop van gezamenlijke producten, waaronder huishoudelijke agenda's. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] een bedrag van € 3.386,- van [gedaagde] te vorderen heeft, na correcties die door [gedaagde] zijn aangebracht op de berekening van [eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van distributie, opslag en verzendkosten als directe kosten moeten worden aangemerkt, en dat deze kosten moeten worden afgetrokken van de omzet, die gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld.

Daarnaast heeft de rechtbank de wettelijke rente toegewezen aan [eiseres] met een ingangsdatum van 26 juni 2017, en de beslagkosten van € 294,22 zijn eveneens toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen tot een bedrag van € 463,60. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie zijn alle vorderingen van [gedaagde] afgewezen, en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres]. De totale proceskosten aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 11.444,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

Het vonnis is openbaar uitgesproken en bevat belangrijke overwegingen over de toewijsbaarheid van kosten en de verdeling van de brutomarge tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/322854 / HA ZA 17-441
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.C. van den Berg te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.M. Lamers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 april 2019 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte uitlating tussenvonnis van [eiseres] van 8 mei 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 10 april 2019 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld zich over productie 50 van [gedaagde] uit te laten.
2.2.
[eiseres] heeft in haar reactie zich uitgelaten over de correcties, die door de accountant van [gedaagde] op haar berekening zijn gemaakt. Met uitzondering van correctie 3b, worden de correcties niet door [eiseres] betwist. Zij concludeert dat zij thans nog een bedrag van
€ 7.298,- van [gedaagde] te vorderen heeft en verzoekt de rechtbank haar vordering vast te stellen op dat bedrag.
2.3.
Correctie 3b betreft de kosten distributie en opslag (grootboekrekening 7003), en de verzendkosten (grootboekrekening 7007). Volgens [gedaagde] zijn deze kosten door [eiseres] ten onrechte niet meegenomen in haar opstelling van directe productkosten.
2.4.
[eiseres] brengt daartegen in dat deze kosten geen directe kosten zijn en alleen al op die grond niet mogen worden bijgeteld als productiekosten. Verder zijn die kosten in het verleden ook nooit meegenomen in de financiële afwikkeling tussen partijen. Gelet op hetgeen tussen partijen is afgesproken en hoe zij uitvoering hebben gegeven aan de gemaakte afspraken, mag [eiseres] er derhalve gerechtvaardigd op vertrouwen dat distributie-, opslag- en verzendkosten niet voor de helft voor rekening van [eiseres] komen. Deze kosten moeten buiten beschouwing worden gelaten. Dit alles aldus [eiseres] .
2.5.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Directe kosten zijn kosten die direct kunnen worden toegewezen aan een product. Indirecte kosten zijn kosten die niet één op één zijn toe te wijzen aan het product. Of kosten als directe dan wel indirecte kosten zijn aan te merken, is dus afhankelijk van het antwoord op de vraag of deze kosten direct toe te wijzen zijn aan het product.
2.6.
[eiseres] heeft weliswaar betwist dat de kosten van distributie en opslag en de verzendkosten directe kosten zijn, maar heeft dat verder niet onderbouwd. De toelichting van [gedaagde] (bij monde van de registeraccountant), alsmede de omschrijving van de grootboekrekening, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat deze kosten zijn toe te rekenen aan nog meer producten, die [gedaagde] niet samen met [eiseres] heeft uitgebracht. Het had op de weg van [eiseres] gelegen dit nader aan te duiden. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd en houdt de rechtbank het erop dat deze kosten direct toe te wijzen zijn aan de door [eiseres] en [gedaagde] uitgebrachte producten. Daarom zijn die kosten aan te merken als directe kosten.
2.7.
In aanmerking genomen dat partijen zijn overeengekomen dat de brutomarge oftewel de netto omzet, zijnde de gerealiseerde verkopen minus de directe productiekosten van de omzet (zoals grafisch ontwerper en drukwerk) ter zake de agenda en de andere producten die [eiseres] en [gedaagde] gezamenlijk verkochten, evenredig (50/50) wordt verdeeld tussen partijen, is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat deze kosten van de omzet moeten worden afgetrokken. De stelling van [eiseres] dat partijen deze kosten in het verleden niet hebben meegenomen in de financiële afwikkeling tussen partijen, doet daar, wat daar verder ook van zij, niet aan af. Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] deze kosten heeft gemaakt, en partijen de brutomarge evenredig zouden verdelen, valt niet in te zien waarom [eiseres] er gerechtvaardigd op had mogen vertrouwen dat alleen [gedaagde] die kosten zou dragen.
2.8.
Dit alles leidt tot de conclusie dat alle correcties die door [gedaagde] op de berekening van [eiseres] zijn gemaakt worden overgenomen zodat van de vordering in conventie een bedrag van € 3.386,- toewijsbaar is.
2.9.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Deze is daarom toewijsbaar. [eiseres] heeft geen ingangsdatum genoemd. De rechtbank zal daarom de ingangsdatum vaststellen op 26 juni 2017, de dag van de dagvaarding.
2.10.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Zij vordert daarvoor een bedrag van € 294,22. Dit bedrag is toewijsbaar.
2.11.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot
€ 463,60, conform het tarief dat is bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.12.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in het dictum te vermelden wijze.
in reconventie
2.13.
Zoals overwogen in r.o. 4.18 van het tussenvonnis van 5 december 2018, zullen alle vorderingen in reconventie worden afgewezen en zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] .
2.14.
[eiseres] vordert de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv. Zij heeft een opgave van de advocaatkosten gedaan van in totaal € 22.888,85, waarvan de helft aan reconventie dient te worden toegerekend. [gedaagde] heeft deze kosten als zodanig niet bestreden. De procedure heeft volledig betrekking op de handhaving van IE-rechten zodat de opgevoerde kosten, die de rechtbank redelijk en evenredig acht, volledig voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten zullen worden begroot op de helft van het opgegeven bedrag, waarin griffierecht wordt geacht te zijn inbegrepen.
2.15.
De gevorderde nakosten over de volledige proceskostenvergoeding zullen worden afgewezen, omdat de werkelijk te maken nakosten nog niet te begroten zijn.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.849,60 (drieduizend achthonderdnegenenveertig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 3.386,00 met ingang van 26 juni 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten van € 294,22.
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 11.444,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang, mr. M.E. Bartels en mr. H.A.J.M van Kaam en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.