Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen
[naam] en [naam] , te [woonplaats] , eisers
[naam], te [woonplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
[adres] . Dit maakt het voor derde-partij mogelijk om vanuit zijn achtertuin de openbare weg, het doodlopende deel van de [straat] , te bereiken. De breedte van de te plaatsen deur is 1,0 meter. Naast het plaatsen van de deur heeft de aanvraag betrekking op het verwijderen van een deel van de achter het perceel van derde-partij gelegen gemeentelijke heg van 0,5 meter breed en 1,0 meter hoog en het bestraten van de vrijkomende grond met klinkers. Aan de achterzijde van het perceel van derde-partij zijn vier openbare parkeerplaatsen gelegen. De te verwijderen gemeentelijke heg is in een L-vorm voor en deels naast deze parkeerplaatsen gelegen. Volgens de aanvraag is het plaatsen
18 maart 2019 heeft derde-partij vermeld dat hij de te maken achteruitgang van zijn perceel ook zal gebruiken om met een fiets van en naar zijn achtertuin te gaan.
2. Toepasselijke wet- en regelgeving
Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
1,0 meter en dat dit niet als een voor ieder herkenbare uitweg naar een openbare weg kan worden aangemerkt, zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2008. Volgens verweerder is deze zaak verder niet vergelijkbaar met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2017. Wat betreft de stelling van eisers dat in het bestreden besluit de verkeerde beleidsnotitie is toegepast, stelt verweerder zich op het standpunt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen toetsing aan het nieuwe beleid heeft plaatsgevonden, omdat de feitelijke heroverweging in november 2018 heeft plaatsgevonden. Bovendien zou toetsing aan het nieuwe beleid niet tot een andere uitkomst hebben geleid, omdat dit een voortzetting is van het beleid van de voormalige gemeente Schijndel, aldus verweerder.
[straat] niet duidelijk herkenbaar als een uitweg van het perceel van derde-partij naar de openbare weg. Door het plantsoenhekje heeft de L-vormige verharding vanaf de te plaatsen deur in de schutting naar de openbare weg meer de uiterlijke kenmerken van een voetpad en niet van een uitweg als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, van de APV. De door eisers aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de feiten en omstandigheden in die zaak naar het oordeel van de rechtbank niet hetzelfde zijn als in onderhavige zaak.
Hoewel de rechtbank eisers volgt in hun standpunt dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit de verkeerde beleidsregels heeft toegepast, biedt dat geen grond voor een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het nieuwe beleid een voortzetting is van het beleid van de voormalige gemeente Schijndel.
Beslissing
mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 juli 2019.
deze uitspraak te ondertekenen