ECLI:NL:RBOBR:2019:3797

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
19/521
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke sluiting van een pand op basis van de Opiumwet en de proportionaliteit van de maatregel

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, eigenaren van een pand in Eindhoven, en de burgemeester van de gemeente Eindhoven. De burgemeester had op 29 juni 2018 besloten het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een hennepkwekerij met 489 planten. Eisers voerden aan dat de sluiting onterecht was, omdat zij meer toezicht hadden gehouden en er geen overlast was. De burgemeester verdedigde zijn besluit door te stellen dat de sluiting proportioneel was en paste binnen het beleid van de gemeente, dat sluiting voor zes maanden voorschrijft bij softdrugshandel. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting en dat de sluiting geen punitieve sanctie was, maar een bestuursrechtelijke maatregel. De rechtbank volgde de burgemeester in zijn argumentatie dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en dat de belangen van eisers niet zwaarder wogen dan het algemeen belang. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de burgemeester en de proportionaliteit van bestuursdwang in het kader van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

[naam], eiseres,
eiser en eiseres zullen hierna samen eisers worden genoemd,
eisers wonen in [woonplaats] ,
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: drs. N. van den Hurk en mr. B. Timmermans).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten het bedrijfspand op het adres [adres] in [woonplaats] (het pand), op grond van artikel 13b van de Opiumwet, vanaf het moment dat op het pand een openbare bekendmaking wordt aangebracht voor zes maanden te sluiten.
Bij besluit van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester een aanvullende motivering gegeven en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 mei 2019. Eiser is naar de zitting gekomen. Voor de burgemeester zijn zijn gemachtigden naar de zitting gekomen.

Overwegingen

De feiten
1. Eisers zijn eigenaar van het pand. Eisers hebben het pand sinds september 2017 verhuurd.
Uit een door de politie Oost-Brabant op 14 juni 2018 op ambtseed opgemaakt Hennepbericht Oost-Brabant, verstrekt aan de convenantpartners hennepconvenant eenheid Oost-Brabant, blijkt dat de politie naar aanleiding van een melding van een meer dan sterke hennepgeur op 20 april 2018 een onderzoek heeft ingesteld in het pand en daar een hennepkwekerij met in totaal 489 hennepplanten van zes of zeven weken heeft gevonden en heeft gezien dat er illegaal stroom werd afgetapt. Onder de vraag 5. Aantoonbare eerdere oogsten staat: “
Ja, tenminste één eerdere oogst maar mogelijk meerdere oogsten.”
Onder de vraag 9. Verzwarende omstandigheden (beleid gemeente) staat: “
het aantreffen van de kwekerij was het gevolg van door de meer dan sterke hennepgeur die overlast in de omgeving van het pand veroorzaakte. Een melding daarover werd bij het Operatoneel Center van de Politie gedaan waarna een eenheid ter plaatse werd gestuurd en de hennepkwekerij werd aangetroffen.”
Bij voornemen van 15 juni 2018 heeft de burgemeester eisers laten weten dat hij van plan is het pand vanaf het moment dat daarop een openbare bekendmaking wordt aangebracht voor zes maanden te sluiten.
Bij zienswijzen van 18 juni 2018 en 19 juni 2018 en tijdens een zienswijzegesprek op 25 juni 2018 heeft eiser de burgemeester laten weten wat hij van het voornemen vindt.
De feitelijk sluiting van het pand heeft geduurd van 11 juli 2018 tot 7 januari 2019.
De andere feiten staan onder het kopje procesverloop.
Standpunten van partijen
2. De burgemeester vindt dat hij, gelet op wat de politie in het pand heeft gevonden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016, gewijzigd bij besluit van 16 maart 2017, (het beleid), bevoegd is het pand te sluiten en dat een sluiting van zes maanden proportioneel, dus redelijk, is.
3. Eisers zijn het niet eens met de Wet Damocles en vinden het beleid van de burgemeester niet effectief en onredelijk. Eisers stellen dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat het beleid per gemeente anders is. Ook stellen eisers dat de burgemeester anders handelt bij woningen en huurwoningen van woningcorporaties dan bij bedrijfspanden. Eisers geven aan dat zij meer dan gemiddeld toezicht hebben gehouden op het bedrijfspand. Volgens eisers is het woon- en leefklimaat niet aangetast omdat het bedrijfspand op een industrieterrein ligt. Zij ervaren de sluiting van het pand als een punitieve sanctie. Eisers vinden dat het advies van de adviescommissie moet worden gevolgd, te weten een sluiting voor drie maanden, omdat niet is gebleken dat sprake was van geuroverlast. Ook betwisten zij dat sprake was van een eerdere oogst. Bovendien was er geen noodzaak om het pand te sluiten.
Oordeel van de rechtbank
Procesbelang
4. De rechtbank gaat ervan uit dat eisers, ondanks dat de sluiting van het pand inmiddels voorbij is, procesbelang hebben bij een uitspraak op hun beroep, nu zij hebben gesteld schade te hebben geleden door het besluit van de burgemeester en deze schade op de burgemeester te willen verhalen.
Bevoegdheid
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang - bijvoorbeeld het sluiten van een pand - indien in woningen, lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Om deze bevoegdheid toe te mogen passen, is het niet vereist dat er echt hard- of softdrugs zijn verkocht. Dat volgt uit de uitspraak van 3 juni 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:32015:1764). Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat deze bevoegdheid er al is als in een pand of op het daarbij behorende erf, een handelshoeveelheid (soft- of hard)drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking wordt gevonden. De burgemeester mag in beginsel aannemelijk vinden dat de gevonden drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking zijn, als die drugs meer zijn dan de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik 0,5 gram (5 ml GHB) harddrugs, 5 gram softdrugs en 5 wiet- of hennepplanten.
7. De rechtbank is, gelet op de maximale hoeveelheden voor eigen gebruik, van oordeel dat de burgemeester in beginsel aannemelijk mocht vinden dat de in het pand gevonden 489 hennepplanten voor verkoop, aflevering of verstrekking daarvan waren. Dit is overigens ook niet in geschil tussen partijen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat is voldaan aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zodat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, in dit geval het sluiten van het pand.
8. De stelling van eisers dat de sluiting van het pand een punitieve sanctie is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst hiervoor op de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018: 2423) waarin is geoordeeld dat sluiting van een bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen punitieve sanctie, maar een bestuursrechtelijke maatregel is.
Het beleid
9. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin vermelde bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Daarom mag de rechtbank de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester alleen terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank alleen mag kijken of het standpunt van de burgemeester redelijk is.
10. Ter uitvoering van zijn bevoegdheid heeft de burgemeester beleid vastgesteld en bekendgemaakt. Dit is het Wijzigingsbesluit beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2017, bekend gemaakt in Gemeenteblad 2017, nr. 017. De burgemeester heeft toepassing gegeven aan artikel 3.3 III van de beleidsregels, dat ziet op ‘Niet gedoogde verkooppunten van drugs: drugshandel/hennepteelt in (al dan niet voor het publiek opengestelde) lokalen dan wel in of op bij zodanige lokalen behorende erven.” Volgens deze beleidsregels beveelt de burgemeester de sluiting van een lokaal bij softdrugshandel voor 6 maanden bij een eerste constatering, tenzij met een sluiting van 3 maanden kan worden volstaan.
Met een sluiting van 3 maanden kan worden volstaan, indien het niet gaat of kennelijk ging om een grote hoeveelheid en indien er geen bijkomende bezwarende omstandigheid is, dit ter beoordeling van de burgemeester.
Een bijkomende omstandigheid is in ieder geval (maar niet uitsluitend): daadwerkelijke overlast. Onder 3.1 van de beleidsregels staat dat waar het in 3.3 III gaat over een “grote hoeveelheid” wordt bedoeld: “een hoeveelheid van 500 of meer hennepplanten of -stekken.”
11. De burgemeester stelt, dat nu sprake was van geuroverlast, overeenkomstig het beleid tot een sluiting van het pand voor 6 maanden, en niet voor 3 maanden, is overgegaan. Die geuroverlast heeft de burgemeester aangenomen omdat bij de melding is aangegeven dat sprake was van een meer dan sterke hennepgeur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan de burgemeester in redelijkheid het beleid voeren dat een bedrijfsruimte waarin voor de eerste maal softdrugshandel plaatsvindt, wordt gesloten voor de duur van zes maanden, tenzij met een sluiting van 3 maanden kan worden volstaan. Ingevolge dit beleid legt een illegaal verkooppunt een zware druk op de omgeving. Zeker in woongebieden wordt de aanwezigheid daarvan als zeer belastend ervaren. Ook geeft het beleid aan dat illegale handelslocaties een bedreiging vormen voor de sociale veiligheid in de buurt en vaak leiden tot verloedering van het straatbeeld.
13. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat andere gemeenten ander beleid hebben. Het gaat hierbij om de uitoefening van de beleidsruimte die artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet aan de burgemeester geeft om binnen de kaders van de wet beleid te maken. Dat dezelfde bevoegdheid ertoe leidt dat in andere gemeenten ander beleid geldt, is inherent aan die beleidsvrijheid. De burgemeester heeft bovendien terecht aangegeven dat de problematiek rondom drugscriminaliteit niet in iedere gemeente gelijk is.
14. De stelling van eisers dat geen sprake is van een verzwarende omstandigheid omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een grote hoeveelheid softdrugs, aangezien het gaat om minder dan 500 hennepplanten, volgt de rechtbank niet. Blijkens het beleid van de burgemeester is voor de vraag of sprake is van een situatie waarin kan worden volstaan met een sluiting van 3 maanden bepalend of sprake is van een grote hoeveelheid
ener geen bijkomende omstandigheid is. De burgemeester is uitgegaan van een bijkomende omstandigheid, te weten geuroverlast. Weliswaar betwisten eisers dat sprake was van geuroverlast, maar vast staat dat bij de melding is aangegeven dat sprake was van een sterke hennepgeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op grond van deze melding kunnen aannemen dat sprake was van geuroverlast. Dat dit, zoals de adviescommissie bezwaar en beroep opmerkt, eigen is aan hennep wordt door de burgemeester betwist. De burgemeester heeft ter zitting verklaard dat bij een hennepkwekerij meestal sprake is van de aanwezigheid van koolstoffilters, waardoor geen sprake is van geuroverlast. De rechtbank ziet geen reden aan deze verklaring van de burgemeester te twijfelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. De stelling van eisers dat de burgemeester in geval van woningcorporaties een andere uitvoering geeft aan artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester bevestigd, maar de burgemeester stelt dat daar bepaalde afspraken aan ten grondslag liggen. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat eisers van mening zijn dat zij op gelijke wijze moeten worden behandeld als de woningcorporaties. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van gelijke gevallen, nu de burgemeester onweersproken heeft gesteld dat omdat het belang van voldoende voorraad aan sociale woningen groot is, binnen de gemeente aan dat belang een zwaarwegende betekenis is toegekend. De rechtbank begrijpt dat met de woningbouwcorporaties is afgesproken dat tegen de huurders die artikel 13b van de Opiumwet hebben overtreden een civiele procedure wordt gestart om de huurovereenkomst te laten ontbinden, waarna andere huurders die op de wachtlijst staan in die woning kunnen trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Proportionaliteit
16. De rechtbank stelt vast dat de last tot sluiting voor de duur van zes maanden in overeenstemming is met het beleid van de burgemeester. Dit betekent niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting voor zes maanden heeft kunnen besluiten. De burgemeester dient eveneens te beoordelen of de gevolgen van een sluiting wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
17. De rechtbank begrijpt dat sluiting van het pand voor zes maanden ingrijpend is voor eisers. De burgemeester heeft in dit verband terecht opgemerkt dat het belang van eisers, nu het gaat om een bedrijfspand, ziet op een financieel belang. Eisers voelen zich weliswaar onheus bejegend, maar de burgemeester maakt eisers persoonlijk geen verwijt dat in het pand softdrugshandel plaatsvond. Wel is, nu eisers eigenaars en verhuurders zijn van een pand waarin softdrugshandel plaatsvond, sprake van risicoaansprakelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op goede gronden aangenomen dat er geen situatie is waarin eisers volstrekt geen verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor is te lang (een periode van 9 weken) niet gecontroleerd in het hele pand. Om van een volwaardige controle te kunnen spreken zal iedere afzonderlijke ruimte van het pand moeten worden bekeken. Uit het hennepbericht van de politie en de strafrechtelijke vervolging van het Openbaar Ministerie blijkt dat al zeker één eerdere oogst had plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen en gaat dan ook uit van de juistheid ervan.
18. De burgemeester heeft aangegeven dat het belang van sluiting is gelegen in de signaalfunctie. Naar de omgeving wordt duidelijk gemaakt dat wordt opgetreden tegen drugshandel. Ook wordt door sluiting de criminele loop uit het pand gehaald zodat de rust voor de (woon)omgeving kan herstellen. In die periode zijn er geen criminelen die de hennepkwekerij in bedrijf houden. Ook is er geen risico van andere criminelen die trachten in te breken bij de hennepkwekerij. Evenmin is er in die periode overlast voor de omgeving als gevolg van het illegale gebruik van het pand. De burgemeester heeft gesteld dat die signaalfunctie van belang is, gelet op de ernst en omvang van de drugsproblematiek in de regio Eindhoven, en heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2018, waarin het belang van een sluiting en bijbehorende signaalfunctie, gezien de ernst en omvang van de drugsproblematiek, voor deze regio is erkend (zie: ECLI:NL:RVS:2018:3351).
De stelling van eisers dat het pand is gelegen op een industrieterrein, doet aan dit belang niet af, te meer nu de burgemeester met de overlegging van een foto aannemelijk heeft gemaakt dat in de nabije omgeving van het pand andere bedrijfsgebouwen en (bijbehorende) woningen zijn gelegen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester aan het algemeen belang bij sluiting van het pand voor zes maanden, in het bijzonder het belang van herstel van de openbare orde, een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van eisers bij het achterwege laten van deze sluiting. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 2 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.