ECLI:NL:RBOBR:2019:3632

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
01/880465-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere pogingen tot doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 4 oktober 2018 in 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte met een vuurwapen op een woning heeft geschoten waar meerdere personen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dat er een aanmerkelijke kans bestond dat deze slachtoffers dodelijk zouden worden getroffen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen vuurwapens onttrokken aan het verkeer, gezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/880465-18
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in de P.I. Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2019.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 13 juni 2019 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 04 oktober 2018 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, zich met een vuurwapen heeft begeven naar de straat Muntelwal en vervolgens met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of op, althans in de richting van, een woning aan het [adres 1] , alwaar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 04 oktober 2018 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zich met een vuurwapen heeft begeven naar de straat Muntelwal en vervolgens met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of op, althans in de richting van, een woning aan het [adres 1] , alwaar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 04 oktober 2018 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of op, althans in de richting van, een woning aan het [adres 1] , alwaar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] aanwezig waren;
2. hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Vlaardingen en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Amadeo Rossi, type M685, kaliber .38 special zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen van het kaliber .38 special voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 28 februari 2019 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 906, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
drie patronen van het kaliber 7.65 mm (.32auto) voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van driemaal poging tot doodslag (ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) en/of poging tot zware mishandeling (ten aanzien van [slachtoffer 2] ) en/of bedreiging van genoemde personen [ten laste gelegd onder feit 1] en het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III en munitie van categorie III [telkens ten laste gelegd onder feit 2 en feit 3].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en feit 2. Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 3 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 1 en feit 2.

De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder verkort en zakelijk weergegeven.
 Een voorgeleidingsproces-verbaal, tevens eindproces-verbaal, van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met [registratienumer] , afgesloten op 4 maart 2019, in totaal 208 doorgenummerde bladzijden, onder meer het volgende inhoudende:
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] , van 4 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 38.
Mijn ouders wonen op de [adres 1] te ‘s-Hertogenbosch. Op 4 oktober 2018, omstreeks 18.30 uur, was ik samen met mijn vrouw, [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ), in de woning van mijn ouders. Ik zat op de bank in de woonkamer en mijn vrouw stond in de keuken bij het aanrecht. Plots hoorde ik vanaf de voorzijde van de woning een geluid dat ik omschrijf als: “pang, pang.” Het klonk alsof er geschoten werd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , van 5 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 51-52.
V: Vraag verbalisanten;
A: Antwoord getuige.
V: Wat is er gisteren (de rechtbank begrijpt: 4 oktober 2018) gebeurd?
A: (...) Mijn man zat in de woonkamer tegenover de woonkamerdeur. Ik hoorde een knal. (...) Ik was alleen met mijn man in de woning.
A: (...) Ik was in de keuken.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, van 10 oktober 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 70-71.
Op 4 oktober 2018 vond er een forensisch onderzoek plaats in de woning aan de [adres 1] in ’s-Hertogenbosch. Achter de voordeur is een hal. Via de hal is de woonkamer te bereiken. De woonkamer is aan de voorzijde van de woning gelegen. Links in de woonkamer stond, onder het raam, een bank. In het verlengde van de voordeur was een doorgang naar de achtergelegen keuken. Bij onderzoek aan de woning troffen wij een gaatje in de voordeur aan met een doorsnede van circa 1 centimeter, op een hoogte van circa 49 centimeter gemeten vanaf de grond. Aan de achterzijde van de voordeur zagen wij houtsplinters ter hoogte van het gaatje. Het gaatje leek voor ons ambtshalve bekend een kogelgat. Tegen de onderzijde van de bank tegen de achterste muur troffen wij een beschadiging aan. De beschadiging in het hout van de bank leek op een ricochet beschadiging. De beschadiging zat op een hoogte van circa 11 centimeter gemeten vanaf de tegelvloer. Bij het optillen van het vloerkleed vonden wij een kogelpunt. De kogelpunt is in beslag genomen en voorzien van sporenidentificatienummer (SIN) AALC7425NL.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , van 4 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 42.
Op 4 oktober 2018 bevond ik mij in mijn woning aan de [adres 2] in 's-Hertogenbosch. Deze woning is recht boven [adres 1] gesitueerd. Omstreeks 18:30 uur hoorde ik twee knallen. Het klonk echt als pistoolschoten.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , van 24 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 59.
V: Vraag verbalisant;
A: Antwoord getuige.
V: Kun je mij vertellen wat je op 4 oktober 2018 hebt gezien en gehoord?
A: Ik was op bezoek op de [adres 3] in ‘s-Hertogenbosch. Tussen zes en zeven uur in de avond stonden wij op het balkon. Vanaf het balkon heb je zicht van de bocht van de Muntelstraat tot aan de kruising Aawal met Hinthamereinde. Ik hoorde twee knallen. Ik denk dat er nog geen seconde tussen zat. Ik denk dat het tien of vijftien seconden later was dat ik een zwarte auto de hoek om zag komen. De auto viel mij op, omdat deze met hoge snelheid reed. Door het vreemde en opvallende rijgedrag van de auto heb ik op het kenteken gelet. Ik weet dat de eerste letters [kenteken 1] waren en daarna de cijfercombinatie gelijkend op [kentekennummer] .
V: Kun je de auto voor mij beschrijven?
A: Het was een Volkswagen Up. (...) Het was een zwarte auto.
Een proces-verbaal [onderneming] , van 16 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 7] , p. 88.
Uit opgevraagde gegevens in het politiesysteem blijkt dat het voertuig voorzien van [kenteken 2] op naam van [onderneming] in Rotterdam staat.
Een proces-verbaal verhuurgegevens VW Up, van 1 maart 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , p. 130.
Gebleken is dat in de periode 1 oktober 2018 tot 18 november 2018 de huurder van de Volkswagen Up met [kenteken 2] [huurder] was.
Een relaasproces-verbaal, van 4 maart 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 8] , p. 10.
De ARS-gegevens van de Volkswagen Up met [kenteken 2] werden opgevraagd. Uit de verkregen gegevens bleek dat het voertuig is vastgelegd op de volgende tijden en plaatsen:
(...);
04-10-2018 20:32:46 Kralingseplein [de rechtbank begrijpt: Rotterdam].
Een proces-verbaal van bevindingen, van 15 oktober 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 9] , p. 139, in onderling verband en samenhang bezien met een schriftelijk bescheid, te weten een niet ondertekende kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering, van 16 oktober 2018, p. 137.
Op 15 oktober 2018 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in een woning aan het [adres 4] in Vlaardingen. In de keuken werd in de la van de oven een vuurwapen aangetroffen. In het vuurwapen zaten drie patronen. Het vuurwapen (revolver) werd veiliggesteld onder SIN AALZ0116NL. De kogelpatronen werden veiliggesteld onder SIN AALZ0113NL, AALZ0114NL en AALZ0115NL.
Een proces-verbaal onderzoek wapen, van 16 oktober, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10] , p. 151-152.
Het voorwerp in beslag genomen onder SIN AALZ0116NL betreft een revolver, merk Amadeo Rossi, M685 .38spec, geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Deze revolver betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De drie aangetroffen kogelpatronen in beslag genomen onder SIN AALZ0113NL, AALZ0114NL en AALZ0115NL zijn van het kaliber .38 special. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport “DNA-onderzoek (...)”, van 12 december 2018, opgemaakt en ondertekend door [deskundige] , NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek, p. 141-142.
DNA-onderzoek.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AALZ0112NL#01 een bemonstering
(revolver AALZ0116NL)
(...).
Resultaten, interpretatie en conclusie.
In Tabel 1 staan de DNA-profielen die zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1 DNA-profielen van personen
(...)
[verdachte] .
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN Beschrijving DNA kan afkomstig Matchkans DNA-
DNA-profiel zijn van profiel
AALZ0112NL#01 DNA-profiel van kleiner dan 1 op [verdachte]
(revolver een man 1 miljard
AALZ0116NL)
Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport “Wapen en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018 en het aantreffen van een vuurwapen in Vlaardingen op 11 oktober 2018”, van 19 februari 2019, opgemaakt en ondertekend door [deskundige] , p. 147, 149-150.
Tabel 1: overzicht van te onderzoeken materiaal.
Sin Omschrijving
AALZ0116NL Vuurwapen (revolver)
AALC7425NL Munitie (kogelpunt)
Vraagstelling:
1. Is de verschoten kogel afkomstig uit het aangeboden vuurwapen?
Conclusie:
Vraag 1:
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten kogel [AALC7425NL] afkomstig is uit de revolver [AALZ0116NL], van het merk Rossi.
Voor de kogel [AALC7425NL], die het best past bij het kaliber .38 Special, en vuurwapen [AALZ0116NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
hypothese 1: de kogel is afgevuurd uit de loop van het vuurwapen;
hypothese 2: de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
 Een proces-verbaal bekeuring 4 oktober 2018, van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met BVH-nummer 2018199750, opgemaakt en ondertekend op 19 maart 2019 door [verbalisant 3] .
Na onderzoek blijkt dat [verdachte] op 4 oktober 2018 om 17:40 uur als bestuurder van een Volkswapen Up, voorzien van [kenteken 2] , voor een bekeuring is staande gehouden op de Rijksweg A16. De verdachte zat op dat moment alleen in de auto. De bekeuring staat om 17:40 uur en het incident aan de [adres 1] in 's-Hertogenbosch om 18:40 uur.
 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2019.
Ten aanzien van feit 1 (...).
(...) Mij wordt gevraagd of ik [huurder] ken. Ik ken deze persoon. (...)

Ten aanzien van feit 3.

De rechtbank acht op grond van de volgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd:
 een voorgeleidingsproces-verbaal, tevens eindproces-verbaal, van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met registratienummer OB1R018146, afgesloten op 4 maart 2019, in totaal 208 doorgenummerde bladzijden, voor zover hierna aangeduid:
  • een proces-verbaal onderzoek vuurwapen, van 1 maart 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10] , p. 165-166;
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte, van 2 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 11] , p. 196.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft de rechtbank met betrekking tot feit 3 volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op het moment dat er geschoten werd op de woning aan de [adres 1] in ’s-Hertogenbosch in die woning aanwezig waren. Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om hen opzettelijk (al dan niet met voorbedachten rade) van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of te bedreigen, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank verder van oordeel dat bij gebrek aan wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte in het onderhavige geval met voorbedachten raad heeft gehandeld. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging eveneens worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De verdachte was de schutter.
De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend. De eerste vraag die de rechtbank aldus dient te beantwoorden, is of de verdachte als dader van die feiten kan worden beschouwd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de resultaten van het technisch onderzoek en verklaringen van getuigen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 1] dat er op 4 oktober 2018, omstreeks 18:30 uur, tweemaal is geschoten op de woning aan de [adres 1] in [geboorteplaats] . [slachtoffer 1] zat op dat moment in de woonkamer op de bank en [slachtoffer 2] bevond zich in de keuken van deze woning.
Als de verbalisanten ter plaatse komen, treffen zij onder meer in de voordeur een kogelgat aan, tegen de onderzijde van de bank in de woonkamer een op een ricochet gelijkende beschadiging in het hout van de bank en nabij die bank, onder een vloerkleed, een kogelpunt. Deze kogelpunt is veiliggesteld en aan een vergelijkend kogelonderzoek onderworpen.
Op 15 oktober 2018 wordt in een woning in Vlaardingen een vuurwapen met daarin drie kogelpatronen aangetroffen. Ook dit vuurwapen en de munitie is door de politie veiliggesteld en onderzocht.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft met betrekking tot de aangetroffen kogelpunt in de woning aan de [adres 1] in 's-Hertogenbosch geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese dat de aangetroffen kogel is afgevuurd uit de loop van het aangetroffen vuurwapen (in de woning in Vlaardingen) waar is, dan wanneer de hypothese dat de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen, waar is.
Het aangetroffen vuurwapen is door het NFI tevens op de aanwezigheid van DNA onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken het DNA-profiel van de bemonstering van het vuurwapen afkomstig kan zijn van de verdachte. De matchkans, zijnde de kans dat het betreffende spoor toevallig matcht maar niet van de verdachte afkomstig is, is kleiner dan één op één miljard.
Door [getuige 2] is verklaard dat hij zich op 4 oktober 2018, omstreeks 18:30 uur, bevond op een balkon dat uitzicht had op onder meer de Muntelwal in 's-Hertogenbosch. Hij hoorde twee knallen en zag heel kort daarna een zwarte Volkswagen Up met hoge snelheid wegrijden vanaf de bocht van de Muntelwal in de richting van de Aawal. Hij zag dat het kenteken van deze auto begon met de lettercombinatie [kenteken 1] en daarna een cijfercombinatie gelijkend op [kentekennummer] .
De rechtbank acht op grond van de verklaring van [getuige 2] voldoende aannemelijk geworden dat er vanuit deze zwarte Volkwagen Up tweemaal op de woning aan de [adres 1] is geschoten.
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] op 4 oktober 2018, omstreeks 17:40 uur, ongeveer een uur voor het schietincident, op de Rijksweg A16 nabij Dordrecht als bestuurder van een zwarte Volkswagen Up, voorzien van [kenteken 2] , is bekeurd door de politie. Dit is door de verdachte niet betwist. Volgens de politie was de verdachte op dat moment de enige inzittende van die auto. Bovendien is uit onderzoek van ARS-gegevens gebleken dat de betreffende Volkswagen Up diezelfde dag om 20:32 uur zich op het Kralingseplein in Rotterdam heeft bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus tijd en gelegenheid gehad om vanuit (de buurt van) Rotterdam naar de [adres 1] in 's-Hertogenbosch te rijden en weer terug.
Gebleken is dat de Volkswagen Up met [kenteken 2] ten tijde van het ten laste gelegde op naam stond van [onderneming] in Rotterdam. Verder is uit onderzoek gebleken dat [huurder] in de periode 1 oktober 2018 tot 18 november 2018 de huurder van de Volkswagen Up was. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [huurder] kent.
De verdachte heeft zich bij de politie en de rechter-commissaris aanvankelijk beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst op 22 mei 2019 heeft hij bij de politie een verklaring afgelegd waarin hij zijn betrokkenheid bij feit 1 ontkent en verklaart een alibi te hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van de verdachte geconstrueerd. Hij heeft eerst nadat het opsporingsonderzoek (waaronder inbegrepen de technische onderzoeken) was afgerond een verklaring afgelegd die is afgestemd op de resultaten van het opsporingsonderzoek. De ter zitting gestelde vraag waarom verdachte niet eerder deze verklaring heeft afgelegd, wil hij niet beantwoorden. Hij volstaat enkel met een verwijzing naar zijn verklaring van 22 mei 2019. Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank deze verklaring als onaannemelijk terzijde.
Gelet op het voorstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die vanuit de zwarte Volkswagen Up met [kenteken 2] met een vuurwapen tweemaal op de woning aan de [adres 1] in 's-Hertogenbosch heeft geschoten.
Voorwaardelijk opzet op levensberoving.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte opzet heeft gehad op de levensberoving van de in die woning aanwezige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Achter de voordeur van de woning bevindt zich een hal. Via die hal is de woonkamer te bereiken. De woonkamer is aan de voorzijde van de woning gelegen. Links in de woonkamer stond, onder het raam, een bank. De bank stond in het verlengde van de voordeur van de woning. Eveneens in het verlengde van de voordeur was een doorgang naar de achtergelegen keuken. Bij onderzoek aan de woning werd een gaatje in de voordeur aan met een doorsnede van circa 1 centimeter aangetroffen. Aan de achterzijde van de voordeur bevonden zich houtsplinters ter hoogte van het gaatje dat volgens de verbalisanten leek op een kogelgat. Tegen de onderzijde van de bank tegen de achterste muur in de woonkamer werd een beschadiging in het hout van de bank aangetroffen die leek op een ricochetbeschadiging. De beschadiging zat op een hoogte van circa 11 centimeter gemeten vanaf de tegelvloer. Onder het vloerkleed werd een kogelpunt gevonden.
De rechtbank heeft reeds hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer 1] op het moment van het schieten door de verdachte in de woonkamer op de bank zat. [slachtoffer 2] bevond zich toen in de keuken.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank was de kogelinslag in de voordeur van dien aard dat de kogel vitale lichaamsdelen van zowel de in de woonkamer aanwezige [slachtoffer 1] als van de in het verlengde van die voordeur gelegen keuken aanwezige [slachtoffer 2] had kunnen treffen. De kogel kon door de voordeur zowel in woonkamer als in de keuken terecht komen. Naar het oordeel van de rechtbank bevonden beiden zich op het moment van schieten in de schotbaan. De rechtbank oordeelt dan ook dat er een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans bestond dat [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] door de kogel dodelijk zou worden getroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van de verdachte, namelijk het tweemaal gericht schieten op de woning waarin [slachtoffer 1] een [slachtoffer 2] zich bevonden, naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat deze personen dodelijk zouden worden getroffen, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is daarom sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 (alternatief/cumulatief) ten laste gelegde pogingen tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat de revolver die op 15 oktober 2018 in een woning in Vlaardingen is aangetroffen is gebruikt bij het schietincident in 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018. Bovendien is celmateriaal op de revolver aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met dat van de verdachte met een frequentie van één op één miljard.
De verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van (kort gezegd) zijn DNA op de in Vlaardingen aangetroffen revolver met daarin drie patronen. Volgens de verdachte is de revolver hem ergens in de ten laste gelegde periode in Rotterdam in een straat door een persoon aangeboden. Hij zou toen aldaar de revolver hebben aangeraakt, maar niet hebben gekocht. De verdachte wil niet zeggen of er gesproken is over een prijs.
De rechtbank gaat aan dit betoog van de verdachte voorbij. Nog daargelaten dat het strafdossier geen enkele aanwijzing bevat voor de verklaring van de verdachte, moet in dit verband worden opgemerkt dat de verdachte dan toch bij uitstek de persoon is om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de vraag of het door hem geopperde alternatieve scenario zich daadwerkelijk zou kunnen hebben voorgedaan. Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld geen naam willen noemen van de persoon van wie hij het vuurwapen op straat aangeboden zou hebben gekregen. De verdachte heeft er bij de politie voor gekozen om zich te beroepen op zijn zwijgrecht en ter terechtzitting heeft hij zijn in een veel later stadium afgelegde politieverklaring niet nader willen toelichten. Hiermee heeft hij de rechtbank elke mogelijkheid ontnomen om zijn stelling, zo daar een begin van aannemelijkheid voor gevonden zou kunnen worden, nader te (doen) onderzoeken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 4 oktober 2018 in 's-Hertogenbosch de hierna in de bewezenverklaring nader omschreven revolver en munitie voorhanden heeft gehad, zoals aan hem onder feit 2 is ten laste gelegd.
Voorwaardelijk getuigenverzoek.
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman tot het (doen) horen van getuigen, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 mocht komen, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat de getuigenverzoeken van de verdediging eerst ter terechtzitting van 13 juni 2019 zijn gedaan, hanteert de rechtbank bij de beoordeling van deze verzoeken het noodzakelijkheidscriterium. De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerst op 22 mei 2019, nadat hij reeds ongeveer drie maanden in voorarrest had doorgebracht, in een nader politieverhoor met een alibi is gekomen en heeft toen een drietal (onvolledige) namen van getuigen genoemd. Hieraan voorafgaand heeft hij zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft de verdachte enkel verwezen naar zijn latere politieverklaring en heeft hij zijn beweerdelijke alibi niet meer nader willen toelichten. Ter terechtzitting is het getuigenverzoek door de raadsman niet nader toegelicht; slechts de volledige personalia zijn onder verwijzing naar een e-mail kenbaar gemaakt. De rechtbank acht de getuigenverzoeken daarmee onvoldoende onderbouwd waarmee de noodzaak van het horen van deze getuigen niet is gebleken. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman daarom af.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte dan wel opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1. op 4 oktober 2018 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, zich met een vuurwapen heeft begeven naar de straat Muntelwal en vervolgens met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op een woning aan het [adres 1] , alwaar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 4 oktober 2018 te 's-Hertogenbosch een vuurwapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Amadeo Rossi, type M685, kaliber .38 special, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen van het kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad;
3. op 28 februari 2019 te Rotterdam een vuurwapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Zoraki, type 906, kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen van het kaliber 7.65 mm (.32 auto), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met de familie [familienaam] , voor de duur van 2 jaren, met bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis zal worden bepaald op 1 maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met de bepaling dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zijn betoog gericht op de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft vanuit een auto tweemaal met een revolver gericht geschoten op een woning. In deze woning waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig. Het is niet aan de gedragingen van de verdachte te danken geweest dat er geen slachtoffers zijn gevallen. Het is een toevallige en gelukkige omstandigheid dat zij niet door de kogels zijn geraakt.
Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van de aanwezige personen. De verdachte heeft met zijn handelen hierop een grove inbreuk gemaakt en zich in het geheel niet bekommerd om de gevolgen. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan. Van een motief voor zijn daad is niets gebleken. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden hier vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan, zoals onder meer ook is gebleken uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Tevens heeft verdachte de rechtsorde in ernstige mate geschokt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Ook heeft de verdachte in korte tijd verschillende vuurwapens en munitie voorhanden gehad, zonder daarvoor over een vergunning te beschikken. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke vuurwapens en munitie verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. In het onderhavige geval heeft dat risico zich ook daadwerkelijk gerealiseerd. Dit onderstreept het maatschappelijk belang bij een strenge handhaving van de in Nederland geldende wapenwetgeving.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en het leed dat de verdachte de slachtoffers heeft berokkend, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan de Reclassering tot het opstellen van een adviesrapport. Ter zitting zijn geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die tot strafverlaging aanleiding geven.
De rechtbank zal wel een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij voorts van oordeel is dat de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank aan de verdachte niet een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met de familie [familienaam] , opleggen. Nog daargelaten op welke wijze de politie een dergelijk contactverbod zou moeten handhaven, niet in de laatste plaats omdat geen van de familieleden door de officier van justitie bij naam is genoemd en er ook sprake zou zijn van een familiaire relatie tussen verdachte en de aangevers, acht de rechtbank het opleggen van een dergelijke maatregel in het licht van de hierna aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en evenmin geboden.
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde.

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] (ten aanzien van feit 1).

Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente, voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak voor het feit waarop die vordering betrekking heeft.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van art. 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek kan onder omstandigheden een immateriële schadevergoeding worden toegekend indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Om van persoonsaantasting te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Voor de toewijsbaarheid van een vordering ter zake van persoonsaantasting is uitgangspunt dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In elk geval dient de benadeelde voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld. Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond kan nog wel een uitzondering worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting – met name de schriftelijke slachtofferverklaring – is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen, hetgeen tevens als onrechtmatig handelen kwalificeert, rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte heeft met een vuurwapen tweemaal op een woning geschoten waarin de benadeelde partij zich op dat moment bevond. Gelet op de bijzondere ernst van de normschending (poging tot doodslag) en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer zoals blijkt uit de slachtofferverklaring, in het bijzonder de gevoelens van angst en schrik, is de rechtbank van oordeel dat aan de toewijzing niet in de weg staat dat de vordering niet is onderbouwd met objectieve stukken waaruit psychische beschadiging blijkt.
De rechtbank zal deze immateriële schade van de benadeelde partij overeenkomstig de vordering begroten op een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018. De rechtbank acht de vordering aldus in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 120,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken (1 punt voor het opstellen van de vordering en een waarde van € 120,- per punt).
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De motivering met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank stelt vast dat thans nog beslag rust op de volgende voorwerpen:
  • een revolver, merk Amadeo Rossi, type M685, kleur zwart (goednummer 5693737);
  • een patroon, merk GFL, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693739);
  • een patroon, merk S&B, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693742);
  • een patroon, merk S&B, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693744);
  • een pistool, merk Zoraki, type 906, kaliber 7.65mm, kleur zwart (goednummer 5775520);
  • drie stuks munitie, merk Partizan, kaliber 7.65mm (.32 auto) (goednummer 5775771).
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens en munitie gevorderd. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en/of van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;ten aanzien van feit 2 en feit 3, telkens:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
maatregelen:
maatregel van schadevergoedingvan
€ 750,-, te vervangen door
15 dagen hechtenis;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, voor immateriële schade;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 120,-;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;

onttrekking aan het verkeer van de volgende in beslag genomen voorwerpen:

- een revolver, merk Amadeo Rossi, type M685, kleur zwart (goednummer 5693737);
- een patroon, merk GFL, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693739);
- een patroon, merk S&B, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693742);
- een patroon, merk S&B, kaliber .38, kleur koper (goednummer 5693744);
- een pistool, merk Zoraki, type 906, kaliber 7.65mm, kleur zwart (goednummer 5775520);
- drie stuks munitie, merk Partizan, kaliber 7.65mm (.32 auto) (goednummer 5775771).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. D.D.M. Xanthopoulos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2019.