ECLI:NL:RBOBR:2019:3631

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
01-879036-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en de gevolgen voor de verdachte

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 13 december 2017 te Vught. De verdachte, als bestuurder van een Volkswagen Golf, heeft een andere verkeersdeelnemer, een fietser genaamd [slachtoffer], aangereden, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos en onoplettend rijgedrag door een inhaalverbod te negeren en met een aanzienlijke snelheid te rijden, wat heeft bijgedragen aan het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd voor zijn handelen, wat door de rechtbank als oprecht werd ervaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de psychische gevolgen van het ongeval voor hem.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats [geboorteplaats 1]
Strafrecht
Parketnummer: 01/879036-18
Datum uitspraak: 27 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2019.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2017 te Vught als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Helvoirtseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een andere personenauto met hoge, althans aanzienlijke snelheid in te halen, zulks terwijl aldaar een inhaalverbod gold, en/of te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of een aldaar gelegen spoorwegovergang met die hoge, althans aanzienlijke snelheid te naderen en/of een in de onmiddellijke nabijheid van die spoorwegovergang die weg overstekende fietser aan te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2017 te Vught als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Helvoirtseweg, een andere personenauto met hoge, althans aanzienlijke snelheid heeft ingehaald, zulks terwijl aldaar een inhaalverbod gold, en/of heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of een aldaar gelegen spoorwegovergang met die hoge, althans aanzienlijke snelheid is genaderd en/of een in de onmiddellijke nabijheid van die spoorwegovergang die weg overstekende fietser heeft aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen waarbij sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat direct voorafgaand aan de aanrijding slechts sprake is geweest van één verkeersfout (een snelheidsovertreding) die onder de gegeven omstandigheden geen schuld oplevert als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder verkort en zakelijk weergegeven.
i.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2019.
Ik heb op 13 december 2017, als bestuurder van een personenauto, Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kentekennummer] , op de Helvoirtseweg in Vught, gaande in de richting van de Taalstraat, voor de spoorwegovergang aldaar een voor mij rijdende personenauto ingehaald. Ik wist dat er daar een inhaalverbod gold. Ik wist dat de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur bedroeg. Om de auto in te halen, heb ik wel wat extra snelheid gemaakt. Na deze inhaalmanoeuvre kwam ik weer op de rechterrijbaan terecht. Ik ben vervolgens tegen een overstekende fietser, van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer] heet, aangereden. Ik ken de situatie ter plaatse; ik rijd daar vrijwel elke dag. Ik wist dat er fietsers vanuit beide zijstraten zouden kunnen oversteken. Ik heb de fietser voorafgaand aan de aanrijding niet gezien. Ik zag hem pas op het moment dat hij mijn voorruit raakte.
Een schriftelijk bescheid, te weten een verslag betreffende een niet-natuurlijke dood, van 24 december 2017, opgemaakt en ondertekend door [deskundige] , lijkschouwer.
Ondergetekende, [deskundige] , lijkschouwer van de gemeente Tilburg, verklaart het lijk van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] , persoonlijk te hebben geschouwd en verklaart er niet van overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Bijzonderheden: een man van 23 jaar, 10 dagen geleden opgenomen i.v.m. ernstige hersenletsels t.g.v. een aanrijding. Overleden na het staken van de behandeling i.v.m. infauste prognose.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, tactische verkeersongevallenafhandeling, VOA tactisch, afdeling Infrastructuur, met registratienummer PL2100-2017255081, afgesloten op 8 september 2018, in totaal 328 doorgenummerde bladzijden, onder meer het volgende inhoudende.
Een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, van de politie-eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, van 15 augustus 2018, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , p. 118, 121, 123-124.
Beknopte ongevalsbeschrijving
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken: een Volkswagen, type Golf, kenteken [kentekennummer] en een tweewielige fïets, merk Union, type herenfiets.
De Volkswagen reed over de Helvoirtseweg te Vught, komende uit de richting van de N65 en gaande in de richting van de Taalstraat. De Union reed over de Van Mierststraat komende uit de richting van het Vesterplein en gaande in de richting van de Helvoirtseweg. Gekomen bij het kruispunt van de Van Miertstraat en de Helvoirtseweg was de bestuurder van de Union, voornemens de Helvoirtseweg recht over te steken in de richting van de Aert Heymanlaan. Bij het oversteken van de Helvoirtseweg werd de fietser geschept door de Volkswagen.
Wegsituatie
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt van wegen gevormd door de Helvoirtseweg/Van Miertstraat en de Aert Heymanlaan, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Vught, in de gemeente Vught.
Helvoirtseweg
De Helvoirtseweg bestond op de plaats van het ongeval uit één rijbaan, die middels een dubbele doorgetrokken streep was verdeeld in twee rijstroken (breedte ± 2,6 m) bestemd voor het verkeer in beide richtingen. Voor het kruispunt met de Van Miertstraat en de Aert Heymanlaan lag er een verkeersgeleider in het midden van de rijbaan. Achter die verkeersgeleider lag het kruisingsvlak. Ter hoogte van de verkeersgeleider was een oversteekplaats gecreëerd en aan het einde van het kruisingsvlak net voor de dubbelspoor spoorwegovergang was ook een oversteek gecreëerd voor het fietsverkeer. Daarachter lag de dubbelspoor spoorwegovergang. De rechterzijde van de rijbaan werd begrensd door parkeerhavens die evenwijdig aan de rijbaan gelegen waren. Rechts daarvan lag het fietspad.
Van Miertstraat
De Van Miertstraat was in de richting van de Helvoirtseweg een doodlopende weg, uitgezonderd voor het fietsverkeer. Aan het einde van de Van Miertstraat was de rijbaan middels een brede middenberm verdeeld in een fietspad bestemd in de richting van de Helvoirtseweg en een fietspad voor het verkeer vanaf de Helvoirtseweg. Op het wegdek van het fietspaddeel dat aansloot op het fietspad van de Helvoirtseweg waren haaientanden aangebracht. Dit betrof ook voor het deel dat aansloot op de rijbaan.
Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport “beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de Helvoirtseweg te Vught op 14 december 2017”, van 17 juli 2018, opgemaakt en ondertekend door [deskundige] , p. 164, 182.
Vraagstelling.
Het verzoek is of kan worden vastgesteld aan de hand van de filmbeelden wat de snelheid was die de Volkswagen Golf ter plaatse reed.
Schattingen voor de gemiddelde snelheid van de auto tussen de twee uitgekozen beelden
Omschrijving Snelheid (km/h)
Beste schatter 76,9
Minimale snelheid (volgens meting op locatie) 74,5
Minimale snelheid (theoretisch) 68,6
Maximale snelheid (volgens meting op locatie) 80,7
Maximale snelheid (theoretisch) 84,9.
Conclusie.
De afstand waarover de gemiddelde snelheid van de Volkswagen Golf is bepaald, bedraagt ongeveer 45 meter (44,5 meter). De beste schatter voor de gemiddelde snelheid bedraagt 77 km/h.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , van 15 december 2017, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 224-226.
O: staat voor opmerking door de verbalisant;
V: staat voor vraag gesteld door de verbalisant;
A: staat voor antwoord van de getuige.
V: Kunt u mij aangeven vanuit welke richting u kwam en welke richting u reed?
A: Ik reed vanuit de N65 de Helvoirtseweg op richting de Beatrixstraat.
O: U gaf aan dat u werd ingehaald door een personenauto.
V: Waar heeft deze personenauto u ingehaald?
A: Voor de spoorwegovergang. Het was behoorlijk krap. Ik bedoel hiermee dat de auto mij inhaalde en ineens voor mij op mijn rijbaan kwam. Hij maakte een abrupte stuurbeweging vanuit de meest linkerrijbaan (...) naar mijn rijbaan rechts. Het was vlak voor de spoorwegovergang.
A: Het voertuig reed echt heel hard. (...) Ik werd echt gigantisch hard ingehaald.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , van 13 december 2017, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 240, in onderling verband en samenhang bezien met diens verklaring van 11 januari 2018, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 250.
Op 13 december 2017, omstreeks 22:30 uur, was ik getuige van een ongeval tussen een personenauto en een fietser. Ik reed over de Helvoirtseweg, komende uit de richting Den Bosch/Vught Centrum en was gaande in de richting van Helvoirt. Op het moment dat ik op het kruispunt reed, zag ik na de spoorovergang, op het kruispunt Helvoirtseweg met de Aert Heymlaan een tegemoetkomende personenauto over de voor hem zijnde rechterrijstrook rijden. Ik zag dat dit een donkerkleurige Volkswagen Golf betrof. Die auto maakte een soort van een racegeluid. Hoge toeren en het leek wel plankgas. Ik had de indruk dat de personenauto haastig kwam aangereden. Ik baseer dat op het feit dat hij gewoon heel snel naderde. Ik zag dat de tegemoetkomende personenauto niet stopte en de fietser aanreed.
Een proces-verbaal van verhoor [getuige 3] van 15 december 2017, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 252.
Op 13 december 2017 (...) reed ik omstreeks 22.25 uur over de Voorst tot Voorststraat in Vught. Aangekomen bij de Helvoirtseweg draaide ik rechtsaf om te gaan in de richting van het spoor. Ik zag toen op een afstand (...) voor me dat een personenauto een andere personenauto aan het inhalen was. Dit was ongeveer ter hoogte van de shoarmatent. Ik zag vervolgens dat de auto die aan het inhalen was abrupt naar rechts ging.
Bewijsoverwegingen.
Toedracht verkeersongeval.
Op 13 december 2017, omstreeks 22:30 uur, reed de verdachte, als bestuurder van een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, over de weg, Helvoirtsestraat in Vught. De verdachte kwam uit de richting van de N65 en was gaande in de richting van de Taalstraat. Op de Helvoirtseweg haalde de verdachte over een dubbele doorgetrokken streep een voor hem rijdende personenauto in. Na deze inhaalmanoeuvre kwam hij weer terecht op de rechterrijbaan en naderde toen de aldaar gelegen dubbele spoorwegovergang. Kort voor die spoorwegovergang bevindt zich aan de rechterzijde, gezien vanuit de rijrichting van de verdachte, de Van Miertstraat. Dit betreft een doodlopende weg, uitgezonderd voor fietsverkeer. Aan het einde van de Van Miertstraat is de rijbaan door middel van een brede middenberm verdeeld in een fietspad bestemd voor verkeer in de richting van de Helvoirtseweg en een fietspad voor het verkeer vanaf de Helvoirtseweg. Voor het kruispunt met de Van Miertstraat en de Aert Heymanlaan ligt in het midden van de rijbaan een verkeersgeleider. Achter die verkeersgeleider ligt het kruisingsvlak. Ter hoogte van de verkeersgeleider is de oversteekplaats voor fietsverkeer gecreëerd en aan het einde van het kruisingsvlak, net voor de dubbele spoorwegovergang, is eveneens een oversteekplaats gecreëerd. Op het moment dat [slachtoffer] , als bestuurder van een fiets, komende vanuit de Van Miertstraat, kort voor de spoorwegovergang de rijbaan van de Helvoirtseweg in de richting van de Aert Heymanlaan overstak, werd hij door de personenauto van de verdachte aangereden. [slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding met ernstig hersenletsel opgenomen in het ziekenhuis alwaar hij op 24 december 2017 is overleden.
Verkeersfouten.
Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat zij met haar personenauto op de Helvoirtseweg reed en aldaar, kort voor de spoorwegovergang, door de personenauto van de verdachte werd ingehaald. De rechtbank overweegt dat de verdachte hiermee een ter plaatse geldend inhaalverbod heeft genegeerd. Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij een personenauto heeft ingehaald, terwijl hij wist dat er ter plaatse een inhaalverbod gold. Met de officier van justitie en de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte de personenauto vóór de verkeersgeleider (vluchtheuvel) is gepasseerd. De verklaring van [getuige 1] en [getuige 3] acht de rechtbank hiervoor voldoende redengevend. Uitgaande aldus van de situatie dat de inhaalactie op korte afstand voor de verkeersgeleider heeft plaatsgevonden, immers ná de kruising met de Voorst tot Voorststraat, kan worden gesteld dat deze op korte afstand voor de spoorwegovergang en voor de botsplaats heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van genoemde getuigen volgt bovendien dat de inhaalmanoeuvre abrupt was en dat het – in de woorden van de [getuige 1] – behoorlijk krap was. De rechtbank spreekt daarom ook van een gevaarlijke inhaalmanoeuvre.
Aan de verdachte is verder ten laste gelegd dat hij ten tijde van de inhaalmanoeuvre met een hoge, althans aanmerkelijke, snelheid heeft gereden en/of dat hij heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (km/u).
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat uit de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan wat de precieze snelheid van de verdachte kort voor de botsing is geweest. Aan de hand van camerabeelden heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een inschatting gemaakt van de door de verdachte gereden snelheid kort voor het ongeval. Als beste schatter komt het NFI uit op een door de verdachte gereden snelheid van 77 km/u. Dit betreft de berekende gemiddelde snelheid over het traject van 44,5 meter voor het ongeval. Het NFI heeft ook de uitersten berekend. De minimale snelheid volgens meting op locatie bedraagt 74,5 km/u en de minimale theoretische snelheid bedraagt 68,6 km/u. De maximale gemeten snelheid bedraagt 80,7 km/u (op locatie) en 84,9 km/u (theoretisch).
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de conclusie van het NFI met betrekking tot de geschatte gereden snelheid van de verdachte kort voor het ongeval voldoende betrouwbaar en bovendien aannemelijk. Hetgeen de raadsvrouw in dit kader heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat de verdachte kort voor de botsing met een hoge snelheid heeft gereden. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen passen bij de bevindingen van het NFI met betrekking tot de door de verdachte gereden snelheid. De rechtbank acht dan ook genoegzaam bewezen dat de verdachte de personenauto met een hoge snelheid heeft gepasseerd en voorts dat hij met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden.
De stelling van de raadsvrouw dat de snelheidsovertreding van de verdachte geen verband houdt met de inhaalmanoeuvre wordt reeds weerlegd door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij juist extra snelheid heeft gemaakt om de voor hem rijdende personenauto in te kunnen halen. De verklaring van de verdachte dat hij niet sneller dan de maximumsnelheid van 50 km/u heeft hoeven rijden om de personenauto in te halen, acht de rechtbank gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet aannemelijk.
Schuld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gradatie van schuld de verdachte aan het verkeersongeval heeft gehad, in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’.
Vooropgesteld acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat de verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 WVW 1994 moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bovendien verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor culpa, waarvan wordt gesproken als sprake is van schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving, zoals in artikel 6 WVW 1994, is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij culpa dus in de kern om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte kort voor de dubbele spoorwegovergang een personenauto met een hoge snelheid heeft ingehaald, terwijl aldaar een inhaalverbod gold. Verder reed de verdachte op het moment van de aanrijding met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Helvoirtseweg. Dit betreft een doorgaande weg door de bebouwde kom van Vught. Nabij de dubbele spoorwegovergang bevinden zich kruisende wegen en in totaal vier oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers komende vanuit beide richtingen. De rechtbank overweegt dat de verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en wist dat er vanuit beide zijstraten verkeer zou kunnen komen. Hij reed daar naar eigen zeggen vrijwel elke dag. Bovendien was het ten tijde van het ongeval donker. De rechtbank overweegt dat de verdachte een beginnend bestuurder is, die nog ervaring moet opdoen in het inschatten van verkeerssituaties. De verdachte had hiermee rekening dienen te houden. Door zijn verkeersgedrag heeft de verdachte onvoldoende oplettendheid in acht kunnen nemen.
Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en de omstandigheid dat de verdachte een beginnend bestuurder was, brengt de combinatie van de verkeersfouten van de verdachte, te weten het met hoge snelheid inhalen terwijl er een inhaalverbod gold en het rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, de rechtbank, evenals de officier van justitie, dan ook tot het oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Voor zover er al sprake is geweest van eigen schuld of medeschuld van het slachtoffer door de verdachte geen voorrang te verlenen, hetgeen niet is vastgesteld, overweegt de rechtbank ten overvloede dat dit de schuld aan de zijde van de verdachte niet kan opheffen.
Causaal verband.
De rechtbank acht bewezen dat de gevaarlijke inhaalmanoeuvre kort voor de oversteekplaats nabij de dubbele spoorwegovergang en het rijden met een hogere snelheid dan de geldende maximumsnelheid, hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat de verdachte op de Helvoirtseweg tegen het slachtoffer is aangereden en dat de oorzaak van het ongeval is gelegen in deze hiervoor genoemde factoren. De rechtbank acht daarom bewezen dat er een causaal verband bestaat tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat het overlijden van het slachtoffer, tien dagen na het verkeersongeval waaraan de verdachte schuld heeft, redelijkerwijs aan dit ongeval kan worden toegerekend. Dit is overigens door de verdediging niet betwist.
Conclusie.
Op grond van al hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, concludeert de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994, dat het rijgedrag van de verdachte dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend en dat het derhalve aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is komen te overlijden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
op 13 december 2017 te Vught als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Helvoirtseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, een andere personenauto met hoge snelheid in te halen, zulks terwijl aldaar een inhaalverbod gold, en te rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en een aldaar gelegen spoorwegovergang met die hoge snelheid te naderen en een in de onmiddellijke nabijheid van die spoorwegovergang die weg overstekende fietser aan te rijden, waardoor een ander, te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] , werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, met aftrek van het voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren;
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De officier van justitie heeft verzuimd ter terechtzitting een schriftelijke vordering aan de rechtbank te overleggen.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsvrouw matiging van de door de officier van justitie gevorderde straffen bepleit, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Met betrekking tot de gevorderde rijontzegging heeft de raadsvrouw in het bijzonder aangevoerd dat de verdachte als gevolg daarvan zijn baan en daarmee zijn inkomen zal verliezen. Een matiging van de gevorderde rijontzegging is op zijn plaats. De raadsvrouw kent in dit kader nog betekenis toe aan de omstandigheid dat het rijbewijs van de verdachte kort na het ongeval niet ingevorderd en ingehouden is geweest, terwijl ook destijds al bekend was dat hij met een hoge snelheid had gereden. Het enkele feit dat de verdachte al eerder voor (met name geringe) snelheidsovertredingen is bekeurd, vormt geen rechtvaardiging voor het opleggen van een langdurige rijontzegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich zodanig gedragen dat aan zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Door zijn rijgedrag heeft de verdachte zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Ter terechtzitting is door de moeder van [slachtoffer] op indringende wijze verwoord wat de gevolgen van het ongeval en het uiteindelijke verlies voor haar en haar omgeving betekenen en is ook uiting gegeven aan haar verdriet.
De rechtbank weegt dit alles in het nadeel van de verdachte.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting, met name in zijn laatste woord, op emotionele wijze spijt betuigd voor zijn handelen. Deze spijtbetuiging kwam op de rechtbank oprecht over. Ook houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van het adviesrapport over de verdachte van Reclassering Nederland van 15 mei 2019. Uit dit rapport volgt onder meer dat de verdachte moeilijk kan omgaan met (de gevolgen van) het ongeval en dat hij hiervoor bij een GGZ-instelling onder behandeling staat. Er is bij de verdachte een depressieve stoornis vastgesteld en een ongespecificeerd trauma of stressorgerelateerde stoornis. De verdachte woont momenteel bij zijn ouders, maar zijn relatie met hen verloopt moeizaam. Door de reclassering is geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden om het recidiverisico te beperken.
Bij het bepalen van de straffen heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, zoals deze zijn vastgesteld in het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de rechtbanken en gerechtshoven. Deze oriëntatiepunten houden in dat in het geval van ernstige schuld, waarbij de dood het gevolg is en waarbij geen alcoholgebruik in het spel is, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren het uitgangspunt dient te zijn.
De rechtbank overweegt dat deze oriëntatiepunten een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechter vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank, ondanks de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de grote gevolgen voor de nabestaanden, aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten.
Hoewel de rechtbank dezelfde schuldgradatie bewezen acht als de officier van justitie, komt zij tot een deels andere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de hierna op te leggen straffen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Mede naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, acht de rechtbank, met de officier van justitie, in afwijking van de oriëntatiepunten het opleggen van een taakstraf van maximale duur passend en geboden. Daarentegen zal de rechtbank aan de verdachte wel een langere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de oriëntatiepunten als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank vindt hiervoor een rechtvaardiging in de omstandigheid dat de verdachte sinds het behalen van zijn rijbewijs op 15 februari 2017 als beginnend bestuurder al vier à vijf keren snelheidsovertredingen heeft begaan, waaronder één waarbij hij de maximumsnelheid met 54 kilometer per uur heeft overschreden.
Een deel van deze rijontzegging zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. De rechtbank wil hiermee enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte en het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Het voorwaardelijke deel van de rijontzegging zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte gedurende de proeftijd geen strafbaar feit pleegt.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een vrijheidsbenemende sanctie, ook in voorwaardelijke vorm, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet geboden.
Alles overziend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf. De rechtbank waardeert in dat kader een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, te vervangen door
120 dagen hechtenisindien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf en waardeert in dat kader een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uren te verrichten arbeid;
legt op de volgende
bijkomende straf:

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 30 maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen,
groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. D.D.M. Xanthopoulos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2019.