ECLI:NL:RBOBR:2019:3591

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/01/344669 / HA ZA 19-221
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake procedure tussen meerdere eisers en Lindenkruis B.V. en Woningstichting Maasvallei Maastricht

In deze civiele procedure, die plaatsvond bij de Rechtbank Oost-Brabant, zijn meerdere eisers betrokken, waaronder een besloten vennootschap en een stichting, die procederen tegen Lindenkruis B.V. en Woningstichting Maasvallei Maastricht. De zaak is ontstaan uit een geschil dat oorspronkelijk bij de rechtbank Limburg aanhangig was gemaakt. De eisers hebben op 25 september 2018 een dagvaarding uitgebracht, waarna de rechtbank Limburg op 19 december 2018 verstek heeft verleend tegen de gedaagden. De rechtbank Limburg heeft op 23 januari 2019 een tussenvonnis uitgesproken met het voornemen om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, maar eisers hebben in een akte van 17 februari 2019 geconcludeerd tot afzien van deze verwijzing. Uiteindelijk heeft de rechtbank Limburg de zaak op 20 maart 2019 verwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant.

De Rechtbank Oost-Brabant heeft in dit vonnis beslist dat de procedure voortgezet zal worden en dat eisers de vonnissen van de rechtbank Limburg aan de gedaagden moeten betekenen. Dit is noodzakelijk omdat de gedaagden geen kennis hebben kunnen nemen van de eerdere vonnissen en het verstek dat tegen hen is verleend. De rechtbank heeft bepaald dat de gedaagden op de rolzitting van 17 juli 2019 de gelegenheid krijgen om te reageren op de akte van eisers van 17 februari 2019. Tevens is er een voorgenomen verwijzing naar de kantonrechter besproken, waarbij de rechtbank Limburg eerder het voornemen had uitgesproken om de zaak naar een rekestprocedure te verwijzen. De rechtbank Oost-Brabant heeft de zaak naar de rol van 31 juli 2019 verwezen voor verdere beoordeling.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de wettelijke termijnen voor het uitbrengen van exploten in acht moeten worden genomen en dat de gedaagden op de hoogte moeten worden gesteld van hun verplichtingen, waaronder het procederen via een advocaat en de verschuldigdheid van griffierecht. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/344669 / HA ZA 19-221
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P.L. Verhulst te Vries,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDENKRUIS B.V.,
gevestigd te Maastricht,
2. de stichting
WONINGSTICHTING MAASVALLEI MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding van 25 september 2018 waarin wordt opgeroepen om te verschijnen op de terechtzitting van de rechtbank Limburg van 19 december 2018;
  • Het tegen gedaagden verleende verstek;
  • Het tussenvonnis van 23 januari 2019 van de rechtbank Limburg met het voornemen tot verwijzing naar de kantonrechter in die rechtbank, die de zaak zal behandelen als een verzoekschriftprocedure;
  • Akte zijdens eisers van 17 februari 2019 waarin wordt geconcludeerd tot afzien van het voornemen tot verwijzing;
  • Het tussenvonnis van 20 maart 2019 van de rechtbank Limburg waarin de zaak wordt verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant, sectie handelszaken;
  • Het herstelvonnis van 10 april 2019 van de rechtbank Limburg;
  • Het bericht van mr. P.L. Verhulst d.d. 19 april 2019 aan de rechtbank Limburg;
  • Het bericht van mr. P.L. Verhulst d.d. 26 april 2019 aan de rechtbank Limburg;
  • Het bericht van de rechtbank Limburg aan mr. P.L. Verhulst d.d. 30 april 2019;
  • Het bericht van mr. P.L. Verhulst d.d. 20 mei 2019 aan de rechtbank Oost-Brabant.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
De rechtbank beslist in dit vonnis over het verdere verloop van deze procedure. De procedure zal worden voortgezet bij de rechtbank Oost-Brabant. Eiser zal in de gelegenheid worden gesteld om de vonnissen van de rechtbank Limburg van 20 maart en 10 april 2019 en het nu te wijzen vonnis van deze rechtbank aan gedaagden te betekenen met oproeping van gedaagden om te verschijnen op de roldatum van 17 juli 2019. Gedaagden worden in de gelegenheid gesteld om op de rol van 17 juli 2019 te reageren op de akte zijdens eisers van 17 februari 2019.
De rechtbank licht hierna toe hoe deze beslissing tot stand is gekomen.
De verwijzing naar de rechtbank Oost-Brabant
2.2.
Eisers hebben betoogd dat deze zaak thuishoort bij de rechtbank Limburg en dat verwijzing ten onrechte zou hebben plaatsgevonden.
2.3.
De rechtbank Limburg heeft verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant met een beroep op artikel 46b van de wet op de rechtelijke organisatie. De rechtbank is gebonden aan deze verwijzing (vgl. 71 lid 5 Rv). Het is dus aan deze rechtbank om te oordelen over het verdere geschil.
2.4.
In de eerste plaats is voor het bepalen van het verdere verloop van de procedure van belang dat gedaagden geen kennis hebben kunnen nemen van het vonnis van de rechtbank Limburg van 20 maart 2019 en van het herstelvonnis van de rechtbank Limburg van 10 april 2019. Gedaagden hebben aldus geen weet van verwijzing door de rechtbank Limburg naar deze rechtbank. Gelet op het feit dat er verstek is verleend tegen gedaagden, op het recht van gedaagden om het verstek te zuiveren of om tegen een veroordeling bij verstek in verzet te komen en gelet op het belang van een ordentelijk verlopende procedure, dienen eisers voornoemde vonnissen alsook het nu te wijzen vonnis van deze rechtbank aan gedaagden per exploot te betekenen en gedaagden bij exploot deugdelijk – dat wil zeggen onder vermelding dat gedaagden bij advocaat dienen te procederen en dat (in beginsel) griffierecht verschuldigd is – aan te zeggen dat deze zaak weer op de rol komt van deze rechtbank van 17 juli 2019 en dat op deze roldatum over het verdere verloop van de procedure zal worden beslist. De wettelijke termijnen voor uit uitbrengen van exploten dienen hierbij in acht te worden genomen.
De voorgenomen verwijzing naar de kantonrechter (in de rechtbank Oost-Brabant)
2.5.
In de tweede plaats is voor het verdere verloop van de procedure van belang dat de rechtbank Limburg bij tussenvonnis van 23 januari 2019 het voornemen tot verwijzing van de zaak naar een rekestprocedure bij de kantonrechter heeft uitgesproken. Bij akte van 17 februari 2019 hebben eisers geconcludeerd tot het afzien van dit voornemen tot verwijzing.
2.6.
Gedaagden hebben nog niet gereageerd op deze akte van eisers. Mogelijk hebben gedaagden hier door het gebrek aan wetenschap van de verwijzing naar deze rechtbank geen gelegenheid toe gehad. De rechtbank acht het met het oog op hoor en wederhoor en een efficiënt verloop van de verdere procedure van belang dat gedaagden – voor zover gedaagden alsnog verschijnen in deze procedure – in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op de akte van 17 februari 2019. De zaak zal hiertoe naar de rol van 31 juli 2019 worden verwezen. Na ommekomst van deze roldatum zal de rechtbank zich uitlaten over het voornemen tot verwijzing naar de kantonrechter in deze rechtbank.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt dat eisers de datum van de hiervoor vermelde rolzitting van 17 juli 2019 bij exploot zal aanzeggen aan de gedaagden tegen wie verstek is verleend, onder betekening van dit vonnis en van de vonnissen van de rechtbank Limburg van 20 maart en 10 april 2019;
3.1.1.
bepaalt dat de onder 3.1 genoemde aanzegging in ieder geval dient te vermelden: de verplichting tot het procederen bij advocaat en de verschuldigdheid van het griffierecht bij verschijnen;
3.1.2.
bepaalt dat het bij de onder 3.1 bedoelde aanzegging de wettelijke termijnen in acht genomen dienen te worden;
3.2.
verwijst de zaak naar de hiervoor vermelde rolzitting van 31 juli 2019 op welke rolzitting gedaagden een antwoordakte kunnen nemen met betrekking tot de voorgenomen verwijzing naar een rekestprocedure bij de kantonrechter;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.