ECLI:NL:RBOBR:2019:3533

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
01-880610-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachten rade in de woning van het slachtoffer

Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord/doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord/doodslag, maar veroordeelde hem voor zware mishandeling met voorbedachten rade. De feiten vonden plaats op 11 oktober 2018, toen de verdachte de woning van het slachtoffer binnendrong en hem meermalen met een hard voorwerp, een staaf of stok, op het hoofd sloeg. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op, waaronder fracturen in het jukbeen en snijwonden aan het gezicht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad met betrekking tot de poging tot moord, maar dat de zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast moest hij een schadevergoeding aan het slachtoffer betalen van €10.737,55, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/880610-18
Parketnummer vordering: 01/865093-17
Datum uitspraak: 25 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te 5263 NT Vught, [straatnaam 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2019 en 11 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te [woonplaats] , gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (ijzeren) staaf, althans een knuppel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of scherp voorwerp, met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht heeft geslagen en/of gestoten en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met vuist(en) en/of (geschoeide) voet met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te [woonplaats] , gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal fracturen/breuken van/in het jukbeen, in elk geval in het aangezicht en/of een aantal (snij)wonden in het aangezicht, heeft toegebracht
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (ijzeren) staaf, althans een knuppel, in elk geval een hard en/of zwaar en/of scherp voorwerp, met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht te slaan en/of te stoten en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met vuist(en) en/of (geschoeide) voet met kracht tegen het hoofd en/of in diens aangezicht te schoppen en/of te trappen.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/865093-17 is aangebracht bij vordering van 25 april 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 6 november 2017. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het medeplegen biedt het dossier volgens de officier van justitie onvoldoende aanknopingspunten en van dat onderdeel eist zij vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er zowel ten aanzien van het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit geen bewijs is voor het slaan met een vuist en/of het met kracht schoppen/trappen met een (geschoeide) voet tegen het hoofd/gezicht en voor het medeplegen van het tenlastegelegde.
Verdachte dient vrijgesproken te worden van het primair tenlastegelegde feit. Er is geen bewijs voor voorbedachte raad. Daarvoor is onder andere nodig dat sprake is van een vooraf genomen besluit met betrekking tot de tenlastegelegde doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. We weten niet wat het voornemen was van verdachte en of hij tijd heeft gehad om erover na te denken of dat hij het feit in een gemoedsopwelling heeft gepleegd. De rechtbank moet dit afleiden uit de uiterlijke verschijningsvorm. Uit het meenemen van een wapen naar een locatie kan niet zonder meer een voornemen tot slaan worden afgeleid. Er zijn ook contra indicaties voor voorbedachte rade. Verdachte heeft het slachtoffer in een relatief kort tijdsbestek geslagen, is snel weer vertrokken en heeft hem levend achtergelaten. Het is onbekend wanneer verdachte heeft bedacht dat hij naar het slachtoffer zou toegaan en het is onbekend in hoeverre hij een plan had toen hij bij hem aanbelde. Bij gebrek aan een bewijsmiddel waaruit blijkt dat het handelen van verdachte voortkomt uit een bewust voornemen, dient vrijspraak te volgen van voorbedachte raad. Dat geldt voor zowel het primair ten laste gelegde als het subsidiair ten laste gelegde.
Er is ook geen bewijs voor opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van het slachtoffer. Het is duidelijk dat er met een voorwerp is geslagen, maar als je iemand met een voorwerp tegen het hoofd slaat, is er niet meteen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood. Het maakt immers uit met wat voor voorwerp er geslagen wordt. Dat blijft onduidelijk in het dossier. Het slachtoffer was bij kennis en aanspreekbaar toen hij werd achtergelaten. Uit de aard van het letsel kan evenmin worden afgeleid hoe hard en met wat voor een voorwerp er is geslagen, zodat opzet op de dood van het slachtoffer daaruit niet kan worden afgeleid. Verdachte dient daarom ook vrijgesproken te worden van poging tot doodslag.
Het primair tenlastegelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit refereert de raadsman zich aan een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De gebezigde bewijsmiddelen.
1.
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 12 oktober 2018, p. 107-108:
Op donderdag 11 oktober 2018, omstreeks 19.00 uur, was ik in mijn woning. Dit betreft een
appartement in een appartementencomplex en bevindt zich op de tweede verdieping.
Ongeveer 10 tot 30 minuten later, werd er gebeld aan de voordeur aan de galerij van het
appartement. Ik ben naar de voordeur gelopen en heb de voordeur op een kier geopend. Ik zag een persoon staan met het volgende signalement:
  • Man;
  • Droeg een donkerkleurige broek;
  • Droeg een donkergrijze hoodie oftewel een trui met capuchon;
Ik zag dat de man een ronde logo had aan de voorzijde op de borst. Ik zag dat het van sterren was ofzo iets. Ik zag dat de man een voorwerp in zijn rechterhand had.
Het was echt een fractie van een seconde dat ik in de gaten had dat het niet oké was. Ik wilde de voordeur dicht doen. Maar zag en voelde dat de voordeur geforceerd werd en dat de man naar binnen liep. Op een gegeven moment lag ik op de grond. Ik voelde dat ik pijn had aan de linkerzijde van mijn hoofd. Waarschijnlijk werd ik daarvoor op mijn gelaat danwel hoofd geslagen. Echter dit ging zo snel, dat ik dit niet heb gezien. Ik denk dat ik 1 tot 2 seconden out ben geweest. Ik voelde dat ik op de grond lag. Ik dacht dat ik zag dat de man een staaf of stok in zijn rechterhand vasthad. Ik lag op dat moment op mijn rug en zij. De linkerkant van mijn hoofd was naar boven gericht. Ik zag dat de man wijdbeens boven mij stond. Ik zag en voelde dat de man mij meerdere malen op mijn hoofd sloeg. Ik probeerde mijzelf af te weren met mijn linkerhand. Ik voelde dat ik werd geslagen op
mijn linkerhand. Ik heb toen luid geschreeuwd en heb me afgeweerd. Ik vind het moeilijk om in te schatten. Maar ik denk dat ik 5 tot 10 keer werd geslagen met een hard voorwerp. Tijdens de mishandeling heeft de man niets gezegd of geroepen naar mij.
Ik zag op een gegeven moment dat de man weg liep richting de voordeur en weg ging. Ik zag en hoorde dat de man de voordeur dicht deed. Ik ben na de mishandeling opgestaan en heb de voordeur op slot gedaan. Ik ben vervolgens naar de woonkamer gegaan. Daar heb ik mijn telefoon gepakt en direct 112 gebeld.
[…]
U vraagt mij of ik enig idee heb waarom ik ben mishandeld. De buurvrouw van nummer [huisnummer] had veroorzaakt dat ik en [betrokkene 1] [rechtbank: ex-partner van slachtoffer] ruzie hadden. […] Voor de ruzie met [betrokkene 2] , hadden we goed contact met [betrokkene 2] . […] [betrokkene 2] heeft eerder aangegeven dat ze [motorclub] op mij zou afsturen.
2.
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 14 oktober 2018, p. 119-120:
V: Over degene die bij jou aan de deur kwam, wat hij aanheeft.
A: En hij had een grote capuchon op zodat ik zijn gezicht moeilijk kan zien.
V: Die capuchon had hij die aangetrokken met een touwtje of zo?
A: Nee die droeg hij gewoon los, als er genoeg licht en tijd was had ik misschien nog wel zijn oren kunnen zien. Het was niet zo dat hij helemaal dicht getrokken was.
Ik wilde ook meteen de deur dicht doen, maar dat ging al niet meer. Hij beukte met lomp geweld open, en daardoor viel ik een beetje achteruit en toen heb ik waarschijnlijk de eerste klappen gehad. Tussen een halve en maximaal twee seconden ben ik even out geweest. Daarna was ik weer bij en heb ik alles mee gekregen hoe hij mij aan het slaan was. Hij stond wijdbeens boven mij op mij in te hakken met dat ding.
V: Dat ding wat hij in zijn handen had, kun je daar nog wat over zeggen?
A: Toen hij de deur open duwde zag ik dat het een stok of een staaf was, drie centimeter dik en een centimeter of veertig vijftig lang. Ik denk niet dat het ding van hout was.
3.
Aanvraagformulier medische informatie over [slachtoffer] , d.d. 30 oktober 2018, p. 123:
datum onderzoek: 11 oktober 2018.
Omschrijving letsel:
Meerdere snijwonden aangezicht oor links, schouder links, hematoom aangezicht links en schouder links.
Pijn en zwelling linker hand
Röntgen: breuken jukbeen links op 3 plaatsen
Bloed achter trommelvlies links
Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Gering
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Nee
Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn? nee

4.Proces-verbaal gesprek aangever/slachtoffer d.d. 13 december 2018, p. 124:

[slachtoffer] vertelde mij dat hij drie breuken heeft in de boog van zijn jukbeen waar eerst een dikke bult zat en nu nog steeds een kleine bult zichtbaar is. En er is later een vierde breuk in zijn gezicht gevonden in de buitenkom van zijn kaakgewricht.
Hij ondervindt last bij het kauwen, want dan hoort hij een knarsend danwel krakend geluid. Dit doet niet echt pijn, maar hij ondervindt hier wel last van.
Hij heeft lang gevoelloosheid gehad in zijn duim van de linkerhand. Dat begint nu pas wat weg te trekken. Ook mist hij kracht in zijn linkerhand, dat merkt hij als hij zware zaken tilt.
Verder kon hij de linkerkant van zijn gezicht, voornamelijk de linker wenkbrauw niet aansturen. Fronsen en samenknijpen was niet mogelijk. De arts had hem uitgelegd dat dit kwam omdat de zenuwbaan precies over de breuken in het kraakbeen loopt. Zijn linker wenkbrauw werkt nu nog steeds niet volledig mee.
Uiteraard heeft hij overal littekenweefsel wat heel gevoelig is, onder andere in zijn gezicht en zijn oor.
Met afdrogen na het douchen, moet hij heel voorzichtig afdrogen.
Hij heeft nog een controle afspraak met de kaakchirurg in januari gepland staan.
Hij heeft regelmatig afspraken met een psychiater en een psycholoog en gaat EMDR volgen.
Hij heeft angst voor herhaling en extreme alertheid.
5.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 16 december 2018, p. 169, 171 t/m 175:
V: Goed maar we praten over dezelfde, over [verdachte] .
A: Ja dat denk ik wel.
Vr: Staat [verdachte] nog onder een ander naam bekend [getuige] ?
A: Euh hoe bedoel je? [verdachte] gewoon, da's zijn bijnaam zeg maar.
Vr: Heb jij op 11 oktober 2018 [verdachte] gezien?
A: ja ik heb hem gezien ja.
Vr: Wanneer was dat?
A: Die avond
Vr: Wat zag je aan hem?
A: Ja anders dan anders, dat hij druk was. Dat hij opgefokt was. maar hij zag er niet anders uit dan anders.
A: Hij is bij mij gekomen, heeft zijn verhaal gedaan en is weer weggegaan.
Vr: Nogmaals aan jou de vraag: zag jij bloed?
A: In eerste opzicht, bij binnenkomen niet.
Vr: Wanneer dan wel?
A: Op een ander moment. Toen hij handschoenen uit zijn zakken haalde, zag ik dat daar bloed op zat.
O: Sessie 880 op lijn [telefoonnummer 1] wordt voorgelezen.
Vr: Wat bedoel je met " ...... allemaal op zijn kop hing en handschoenen ....... niet gezond."
A: […] Ik heb alleen bloed gezien op die handschoenen. Met zijn hoofd was niets aan de hand.
Vr: Liggen die handschoenen nog bij jou?
A: Ze liggen er nu niet meer; hij heeft ze weggegooid, ze zijn bij mij in een vuilniszak gegaan. Diezelfde avond nog.
Vr: Kun je nog iets zeggen over het soort handschoenen?
A: Huis-. tuin en keukenhandschoenen die ze ook wel eens in het huishouden gebruiken, van die plastic dingen, poetshandschoenen of om mee af te wassen.

6.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2] d.d. 12 december 2018, p. 46:

[betrokkene 2] geeft op te wonen aan de [straatnaam 2] [huisnummer] in [woonplaats] .
V: Je zegt dat je naar een opsporingsprogramma hebt gekeken en vanmorgen tijdens je aanhouding heb je gezegd dat het over die fucking mishandeling zou gaan. Welke mishandeling bedoel je dan [betrokkene 2] ?
A: Ja, dit wat op tv is gekomen
A: Dat die man is mishandeld.
V: Welke man is mishandeld?
A: Mijn buurman.
V: [verdachte] is aangehouden.
A: Ja, dat kan.
V: Zegt dat jou iets?
A: Ja dat is mijn ex.

7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 december 2018, p. 88, 89 en 91:

V: Wat heb je gezien of gehoord van dat incident op de galerij bij [betrokkene 2] ?
A: Ja ik heb daar aanplakbiljetten gezien, dat de recherche daar rondliep.
[…]
A: Ik heb Opsporing Verzocht gezien en ik heb Bureua Brabant gezien.
V: Ik heb twee gesprekken die gaan we jou voorlezen. Dat zijn gesprekken van 20 november, de dag na de uitzending van Bureau Brabant, waarvan jij zegt dat je die gekeken hebt.
Tapgesprek 1460
Op een gegeven moment;
[verdachte] : Ga je tv kijken?
NN: Nee ik heb net geboortekaartjes besteld.
[verdachte] : Anders moet je even naar Bureau Brabant kijken man.
NN: Wat is dat dan?
[verdachte] : Ja moet je maar eens kijken maat, in [woonplaats] , dat ben ik ...
NN: Ok
[Rechtbank: betreft 20 november 2018, 18:30 uur, Sessie 1460: [verdachte] wgd [nummer 3] (Limburgs accent)].
A: Nee! Dat is mijn zwijgrecht dan.
8.
Proces-verbaal van bevindingen, (belangrijke gesprekken telefoontaps [verdachte] ), p. 527-528:
10 december 2018, 21:28 uur, Sessie 1730: [verdachte] WGC [nummer] :
NN: Daarstraks zag ik een berichtje van jou maat van dat gedoe allemaal, maar daar
hebben we het straks wel over
Verdachte: Van welk?
NN: Zal ik hem doorsturen?
Verdachte: Ja
NN: Is goed maat, maar moet jij haar niet meer ophalen? Ja nee gewoon, staat bij Jumbo op zo'n weet ik veel op zo'n bord
Verdachte: Oh dat heb ik gezien, euh wat van daar?
NN: Ja
Verdachte: Dat komt morgen op tv toch
NN: Oh is dat morgen pas
Verdachte: Ja
11 december 2018, 20:42 uur, Sessie 1829: [verdachte] bun [nummer1] :
Verdachte: Heb je Opsporing Verzocht aan staan?
NN: Nee, effe kijken. Zal hem zo aanzetten.
Verdachte: Moet je even aankijken, komt dadelijk een zaak uit [woonplaats] op.
NN: Oh, ik zag wel bij Omroep Brabant zag ik dat een maat van mij met zijn zonnebril staat ie te pissen tegen de ...
Verdachte: Dat ben ik maat, die dadelijk dinge maar ja (onverstaanbaar) moet maar een
kijken maat in [woonplaats] . Ja ? Dat was een pedo.
9.
Proces-verbaal van bevindingen (belangrijke gesprekken telefoontaps [naam 1] ), p. 531:
12 december 2018, 08:36 uur, Sessie 221: Ad 1386 bun [getuige] [nummer2]:
F: Ja, jongen echt verschrikkelijk. Maar ja, ik zei het gelijk hè? Want hij stond binnen vijf
minuten, kwartier reed, toen het was gebeurd, toen reed hij naar mij toe. Ik zei jongen,
maat, waar hij bij was, ik zeg waar ben je mee bezig jongen mafkees. Je hebt twee
kinderen en heel gedoe
A; Ja dat zei ik ook al tegen hem
F: Ja ik zei, ben je wel goed bij je hoofd maat. Ja, nee maar het moest. Nee dat moest niet
gek, ze heeft toch ook een vader dan moet die maar doen, of een neef of een oom.
10.
Proces-verbaal van bevindingen (belangrijke gesprekken telefoontaps [getuige] ), p. 539, 543-544:
11 december 2018, 21:30 uur, Sessie 249: [getuige] sv [betrokkene 3] sv:
F: Ik ga dadelijk met [naam 2] , ga ik uh Opsporing Verzocht kijken. [verdachte] is daar geweest,
terugkijken
S: Ja
F: [verdachte] da komt nou hè
12 december 2018, 13:36 uur, Sessie 880: [getuige] wgd [naam 3] wg:
F: Ja kut ja kijk hij wou zijn eigen weer laten bewijzen en hij was een beetje gek op dat meisje en zo weet je wel, het is een goei ventje, goei hart, heel slim, maar ook wat dat betreft
gewoon heel dom
( ... )
P: Hij heeft hem echt gewoon bekant kapot geslagen hè?
F: Ik weet het [naam 3] , hij was nog geen tien minuten later was hij bij mij
P: Tering
F: Snap je? Als je zag wat er allemaal op zijn kop hing en handschoenen en ik weet het
allemaal niet, dat was gewoon niet gezond uhh.
11.
Proces-verbaal van bevindingen (beluisteren historische telio-gesprekken), p. 561:
Sessie 68, 3 januari 2019 te 15:54 uur, [verdachte] belt uit naar [naam 4] ( [telefoonnummer 2] ):
Verdachte: Ja, weer stom geweest. Maar ja, hoort erbij hè. lf you don't can do the time,
you don't do the crime. Dat weet je. Dan moet je van tevoren maar nadenken.
[naam 4] : Ja, juist ....... (ntv) geluisterd
Verdachte: Ik weet het jongen. Het was gewoon weer kut. Er kwam weer iets op mijn pad.
Ik kan niet teveel zeggen, jongen, want het is de bajestelefoon hè.
12.
Relaasproces-verbaal analyse historische verkeersgegevens telefoonnummer [telefoonnummer 3] [verdachte] , p. 18:
In de analyse laat het nummer [telefoonnummer 3] welke wordt gebruikt door verdachte [verdachte] . Dat het nummer op donderdagavond 11 oktober 2018, gebruik maakt van de mast [straatnaam 3] en [straatnaam 4] in de wijk [straatnaam 2] te [woonplaats] . Tussen 22.35 uur en 22.52 uur, maakt de telefoon van verdachte [verdachte] gebruikt van een mast aan de [straatnaam 5] te ’s-Hertogenbosch, naabij zijn woning gelegen aan de [straatnaam 6] .

13.Proces-verbaal van bevindingen (analyse histo’s), p. 411:

De telefoon gebruikte op donderdag 11 oktober 2018 tot ongeveer 17.00 uur een zendmast in de buurt van de woning in gebruik bij verdachte [verdachte] , in de wijk [straatnaam 6] .
Vanaf ongeveer 19.05 tot 19.42 uur werd een zendmast gebruikt in de buurt van de woning van het slachtoffer, [straatnaam 4] . Kort na het incident, vanaf omstreeks 20.25 uur, weer in ’s-Hertogenbosch-West, in de buurt van zijn eigen woning in de wij [straatnaam 6] te ’s-Hertogenbosch.
14.
Proces-verbaal van bevindingen (stemherkenning [verdachte] ) d.d. 27 december 2018, p. 421:
Op woensdag 12 en 13 december 2018 was ik, verbalisant, belast met de verhoren van de op woensdag 12 december aangehouden verdachte [verdachte] , geboren [1982] te [geboorteplaats] . De verhoren, drie (3) in totaal, vonden plaats in het arrestantencomplex van het bureau van politie aan de [straatnaam 7] te ’s-Hertogenbosch. Tijdens de verhoren had ik intensief contact met de verdachte.
In het onderzoek [naam onderzoek] werd, op bevel van de Officier van Justitie in het arondissement, de telecommunicatie opgenomen van het pre-paid telefoonnumeer [telefoonnummer 3] . Gedurende het onderzoek is gebleken dat dit nummer in gebruik was bij verdachte voornoemd. Ik, verbalisant, nam in het onderzoek het uitluisteren van veel van de opgenomen gesprekken van dit nummer voor mijn rekening en herkende daarom tijdens de verhoren onder andere aan de intonatie, het specifieke woordgebruik en de kenmerkende wijze van lachen de stem van verdachte [verdachte] als de stem van de persoon welke lange tijd gebruik maakte van het afgeluisterde telefoonnummer [telefoonnummer 3] .
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een hard voorwerp heeft geslagen, waardoor hij onder meer diverse breuken in zijn jukbeen heeft opgelopen en een wond aan zijn oor.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte is op 11 oktober 2018 naar de woning van het slachtoffer gegaan. Verdachte had een hoodie aan waardoor zijn gezicht slecht zichtbaar was. Verdachte heeft vervolgens aangebeld. Toen het slachtoffer de deur open maakte heeft verdachte de deur verder opengeduwd en is hij direct begonnen met slaan met een door hem meegenomen hard voorwerp, volgens aangever een stok of een staaf, tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer] . Het slachtoffer is daarbij op de grond gevallen en is korte tijd bewusteloos geweest. Verdachte is het slachtoffer blijven slaan. Na korte tijd is verdachte weg gegaan en heeft hij het slachtoffer achter gelaten. Verdachte heeft de hele tijd niets gezegd. Verdachte had handschoenen aan die hij later bij een vriend heeft weggegooid.
Bij de beoordeling van deze feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit van de uiterlijke verschijningsvorm van het gepleegde feit, zoals dit uit het dossier is gebleken. Als indicaties voor een vooropgezet plan merkt de rechtbank onder meer aan dat verdachte
- zich de toegang heeft verschaft naar de galerij op de tweede verdieping van het appartementencomplex waar het slachtoffer woonde;
- het slachtoffer was geen willekeurige onbekende, maar volgens verdachte een “pedo”, met wie de ex-vriendin van verdachte al enige tijd een conflict had;
- een capuchon heeft opgezet die zijn gezicht bedekte;
- een hard voorwerp (stok of staaf) tevoren heeft meegenomen;
- handschoenen heeft meegenomen en aangedaan voorafgaand aan de mishandeling;
- na het openen van de voordeur direct is binnengedrongen in de woning, zonder enig woord met het slachtoffer te wisselen;
- direct is begonnen met gericht te slaan;
- gedurende de hele mishandeling geen woord heeft gezegd.
Van enige omstandigheid, direct aan de mishandeling voorafgaande, die geleid kan hebben tot een gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken.
Voor contra-indicaties, die het aannemen van voorbedachte raad met betrekking tot de zware mishandeling in de weg zouden staan, biedt het dossier geen aanknopingspunten, mede niet omdat verdachte niet heeft willen verklaren. De rechtbank neemt op grond van het voorgaande als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht dit bestanddeel bewezen.
Uit de genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank niet af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar met het voorwerp naar de woning van verdachte gegaan en is meteen begonnen met slaan met dat voorwerp op het hoofd en lichaam van aangever, maar daaruit valt niet af te leiden dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat evenmin is komen vast te staan dat zonder meer sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer door het meermalen slaan met een voorwerp tegen het hoofd van het slachtoffer. Het slaan met een voorwerp tegen het hoofd levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Op grond van de bewijsmiddelen blijft onduidelijk met wat voor een voorwerp precies is geslagen en hoe groot en zwaar dit voorwerp was. De rechtbank acht de verklaring van het slachtoffer onvoldoende specifiek om vast te kunnen stellen dat het voorwerp waarmee verdachte sloeg zodanig hard en zwaar was, dat uit het daarmee slaan voorwaardelijk opzet op de dood valt af te leiden. Ook uit het vastgestelde letsel bij aangever valt niet zondermeer af te leiden dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever die door verdachte op de koop toe zou zijn genomen. De rechtbank kan derhalve niet tot het bewijs van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever komen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord dan wel poging doodslag. Wel acht de rechtbank op grond van het vastgestelde letsel bij aangever wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Conclusie.
T.a.v. het primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
T.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer] .
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er geen bewijs is voor medeplegen en de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het slaan met een vuist en/of het met kracht schoppen/trappen met (geschoeide) voet tegen het hoofd/gezicht van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
subsidiair:
op 11 oktober 2018 te [woonplaats] , aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal fracturen/breuken van/in het jukbeen, en een aantal wonden heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, met een hard voorwerp, met kracht tegen het hoofd en in diens aangezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest en oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij verzoekt de rechtbank om geen voorwaardelijke straf op te leggen in lijn met de eerdere beslissing van de rechtbank om de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De reclassering en verdachte gaan niet goed samen. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling ook maatregelen genomen worden om het recidiverisico te beperken. Het is niet zo dat verdachte bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onbehandeld zou blijven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een hard voorwerp en met kracht tegen diens hoofd/gezicht geslagen. Verdachte is hierbij planmatig te werk gegaan. Het slachtoffer heeft als gevolg van de zware mishandeling onder andere diverse breuken in zijn jukbeen en een wond aan zijn oor opgelopen. Het feit vond plaats in de woning van het slachtoffer. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een dergelijke mishandeling in de eigen woning van het slachtoffer veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld heeft een grote impact op hem gehad. Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring ter terechtzitting blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld en dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Daarnaast houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de houding van verdachte ten opzichte van de door hem gepleegde zware mishandeling en met het feit dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht in beginsel een hogere gevangenisstraf op zijn plaats, maar zal deze, in combinatie met de op te leggen maatregel en toe te wijzen vordering tenuitvoerlegging niet opleggen, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte op korte termijn wordt behandeld.
De rechtbank zal daarom naast de gevangenisstraf, conform de eis van de officier van justitie, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 4 juni 2019 heeft psychiater [naam psychiater] een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Psycholoog [naam psycholoog] heeft op 26 april 2019 een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Beide deskundigen rapporteren dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek en dat zij daarom geen antwoord kunnen geven op de gestelde vragen. De deskundigen adviseren daarom tot klinische observatie in het PBC.
De rechtbank heeft de door de officier van justitie ter terechtzitting gedane vordering tot observatie ter terechtzitting afgewezen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht, omdat een psychologische rapportage door drs. [naam deskundige 1] omtrent verdachte, gedateerd 13 september 2017, bij het dossier is gevoegd. Aan deze rapportage heeft verdachte destijds wel zijn medewerking verleend.
De conclusie en het advies van het psychologisch rapport van [naam deskundige 2] d.d. 13 september 2017 luiden:
“Uit dit onderzoek blijkt dat betrokkene lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis (met borderline en narcistische trekken), een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, een stoornis in het gebruik van middelen en, nog uit te sluiten, een posttraumatische stress stoornis.
Betrokkene is door zijn ADHD, persoonlijkheidsstructuur en mogelijk zelfs door zijn jarenlange cocaïne gebruik een zeer impulsieve persoon. Betrokkene lijkt, mogelijk door onderliggende borderline/narcistische dynamiek in zijn persoon, sterk gedreven te worden door het gevoel zijn naasten te moeten beschermen/wreken. Zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis maakt dat hij dit op een externaliserende, gewelddadige en maatschappelijk niet geaccepteerde manier doet. Onder invloed van cocaïne nemen zijn remmingen om te handelen naar deze antisociale ideeën nog verder af.
De vastgestelde stoornissen leiden bij betrokkene (ook ten tijde van het tenlastegelegde) tot: gebrekkig inzicht en overzicht, ernstige impulsiviteit, zwart/wit-denken gepaard aan heftig wisselende emotionaliteit, sterke geneigdheid tot primitief-agressief reageren, een beperkte vaardigheid in het controleren en reguleren van emotie en affect, een lacunaire gewetensfunctie en beperkt inlevingsvermogen en empathie. (…)
Het recidiverisico voor gewelddadige delicten wordt als hoog ingeschat. Bij betrokkene spelen vele psychosociale problemen. Hij heeft geen werk, geen huisvesting en geen inkomen. Daarnaast is er sprake van harddrugsgebruik.
Destabilisatie van zijn leefomstandigheden verhoogde het risico op gewelddadig gedrag bij betrokkene. Hij is slecht in staat om op een constructieve manier aan deze problemen te werken en is geneigd om in deze stressvolle situatie cocaïne te gaan gebruiken (vluchtgedrag). Met dit gebruik nemen betrokkene’s remmingen verder af, hij wordt nog impulsiever en zal sneller met geweld reageren.
Voor de vermindering van het recidivegevaar adviseert onderzoeker om betrokkene een verplichte klinische behandeling op te leggen die op verschillende delictfactoren is gericht, met name het misbruik van cocaïne en de emotieregulatie. Mogelijk is gebruik van medicatie aangewezen.”
Daarnaast is door de reclassering op 1 februari 2019 een voorlichtingsrapport opgesteld dat onder meer inhoudt:
“Ten aanzien van geweldsdelicten is bij berokkene sprake van een duidelijk delictpatroon. Nagenoeg alle veroordelingen betreffen straffen als gevolg van geweldsdelicten. Naar aanleiding van meerdere geweldsdelicten stelde de rapporterend psycoloog van het NIFP in 2017 vast dat sprake was van een stoornis in het gebruik van middelen, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van borderline- en narcistische persoonlijkheidsstoornis, ADHD en mogelijk een posttraumatische stressstoornis. Ondanks de klinische en ambulante behandelingen onder bijzondere voorwaarden lukt het betrokkene niet om problemen op nagenoeg alle leefgebieden het hoofd te bieden. Hij brak op eigen initiatief behandelingen af en koos voor tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen. De comorbide problematiek is derhalve niet behandeld. Bij een bewezenverklaring schatten wij het recidiverisco (zeer) hoog in, indien hij niet klinisch en daaropvolgend ambulant behandeld, gecontroleerd en begeleid wordt. Dit dient in de optiek van de reclassering binnen een stringent justitieel kader te geschieden waarbij behandeling gegarandeerd is, gelet op het hoge afbreukrisico van behandeling en reclasseringstoezicht, zoals ook recent weer is gebleken. Of en welke, uit te bouwen, beschermende factoren aanwezig zijn in het leven van betrokkene kan de reclassering op dit moment niet zeggen.
Advies:
Wij zien op dit moment geen aanknopingspunten om te doen vermoeden dat een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden nu wel uitvoerbaar zal zijn. Wij adviseren daarover negatief.”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen van de psycholoog en de reclassering over.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van een stoornis die in de basis onbehandeld is. Verdachte heeft een eerdere klinische behandeling voortijdig beëindigd en voor tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gekozen. Hierdoor heeft geen behandeling plaatsgevonden voor zijn stoornissen. De bij verdachte vastgestelde stoornissen gaan doorgaans – onbehandeld – niet zo maar over, zodat de rechtbank er van uit gaat dat die stoornissen ook ten tijde van het delict op 11 oktober 2018 bestonden.
De rechtbank acht het gevaar voor herhaling, indien verdachte niet wordt behandeld voor zijn stoornissen, groot. Er is sprake van middelengebruik en van een ernstig gewelddelict jegens een persoon. Verdachte heeft dit feit gepleegd tijdens de proeftijd van een soortgelijk feit. Verdachte heeft niet dan wel onvoldoende meegewerkt aan eerdere ambulante – en klinische behandelingen en deze voortijdig beëindigd. Een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht is volgens de reclassering niet uitvoerbaar.
Zowel psycholoog [naam deskundige 3] en de reclassering zijn van oordeel dat een klinische behandeling nodig is. De reclassering geeft in zijn rapport aan dat deze in een stringent justitieel kader dient plaats te vinden om behandeling te garanderen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt om er zeker van te zijn dat verdachte wordt behandeld.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie eist toewijzing van de hele vordering met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het is een juridische discussie over de vraag of de opslagkosten een rechtstreeks verband hebben met het tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding betreft de bij de vordering gevoegde vergelijkbare casus een poging tot doodslag.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht ook de gevorderde opslagkosten toewijsbaar. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit staan en die kosten gedurende een beperkte periode, zoals ook gevorderd, redelijk zijn. Ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade is toewijsbaar, ondanks dat de rechtbank tot een andere kwalificatie van het gebeurde komt. De gevolgen voor het slachtoffer blijven immers gelijk.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01-865093-17.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering na voorwaardelijke tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, te weten een gevangenisstraf van 5 maanden. Dit betreft het deel dat nog open staat van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank heeft ten aanzien van die voorwaardelijke straf in een andere zaak eerder al de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 4 maanden gelast.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman is tenuitvoerlegging van het nog openstaande deel van de voorwaardelijk opgelegde straf een logische sanctie als de rechtbank tot een bewezenverklaring van zware mishandeling komt. Het betreft een vergelijkbaar feit als de het feiten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld en het is gepleegd tijdens de proeftijd.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank ziet aanleiding te gelasten dat van de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog het nog openstaande gedeelte, te weten een gevangenisstraf van 5 maanden, ten uitvoer zal worden gelegd. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging van dat gedeelte in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. Bij beschikking van 29 januari 2019 is reeds de tenuitvoerlegging van de andere 4 maanden gevangenisstraf gelast door de rechtbank.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 303.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
T.a.v. primair:Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. subsidiair:verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiairzware mishandeling gepleegd met voorbedachten radeverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. subsidiair:Gevangenisstrafvoor de duur van
1 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. subsidiair:Terbeschikkingstellingmet bevel tot verpleging van overheidswege.
T.a.v. subsidiair:Maatregel van schadevergoedingvan EUR 10.737, 55 subsidiair 88 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 10.737, 55 (zegge: tienduizendzevenhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 9.200,-- immateriële schadevergoeding (post 4B ) en een bedrag van EUR 1.537, 55 materiële schadevergoeding (post 4A).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 10.737, 55 (zegge: tienduizendzevenhonderdzevenendertig euro en vijfenvijftig eurocent), te weten EUR 9.200,-- immateriële schadevergoeding (post 4B) en een bedrag van EUR 1.537, 55 materiële schadevergoeding (post 4A).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:Last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 6 november 2017, gewezen onder parketnummer 01/865093-17, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 25 juni 2019.
mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met proces-verbaal nummer 2018204953, aantal pagina’s: 581.