Uitspraak
1. [belanghebbende],
, [belanghebbende] , [belanghebbende] en [belanghebbende], te [plaats]
(gemachtigde: mr. [naam] )
3.het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS)(gemachtigde: mr. E.F.M. Vos)
4.de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (minister)
- het bouwen van een bouwwerk met agrarische functie (bouwen)
- het verrichten van een activiteit waarvoor een beperkte milieutoets nodig is (OBM).
Op het moment van indienen van de aanvraag gold het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 fase II”.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren van de derde-partijen 1 en 2 ongegrond en handhaaft het primaire besluit met inachtneming van de daarop volgende wijzigingen van 8 april 2016, 6 juli 2017 en 20 oktober 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van (in totaal) € 508,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,00.
Elektriciteitswet 1998voor zover dat geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting, bedoeld in de
Wet belastingen op milieugrondslag;
Waterwet, met uitzondering van
hoofdstuk 5,
artikel 6.5, aanhef en onder c, juncto
paragraaf 2 van hoofdstuk 6;
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Wet ammoniak en veehouderij;
Wet bodembescherming;
Wet geluidhinder;
Wet geurhinder en veehouderij;
Wet inzake de luchtverontreiniging;
Wet milieubeheermet uitzondering van
artikel 5.2ben
titel 5.2;
Wet ruimtelijke ordening;
Woningwet.
artikel 4.1juncto
artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordeningkunnen provinciale staten van Noord-Brabant uiterlijk op 18 maart 2018 in de provinciale verordening ruimte regels stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.
artikelen 2en
6 van de Wet geurhinder en veehouderijvoorschriften worden gesteld over de cumulatieve geurhinder veroorzaakt door veehouderijen.
Besluit emissiearme huisvestingen
paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheerkunnen burgemeester en wethouders bij een beschikking maatregelen voorschrijven die de emissie van geur of van zwevende deeltjes (PM10) vanuit binnen een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied gelegen dierenverblijven, waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, verminderen, als blijkt dat de nadelige gevolgen van deze emissie voor het milieu, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu of gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder kunnen onderscheidenlijk moeten worden beperkt.
6.3, eerste lid, en artikel
7.3, eerste lid, (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat de vestiging van of de omschakeling naar een hokdierhouderij alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
6.3, tweede lid, onder a en artikel
7.3, tweede lid, onder a (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen het bouwperceel voor een hokdierhouderij, door het oprichten of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
2, derde lid, wordt onder een bestaand dierenverblijf in het eerste en tweede lid verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.
6.3, tweede lid, en artikel
7.3, tweede lid, gelden de volgende bepalingen:
6.3, derde lid, en artikel
7.3, derde lid;
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving;
4.1en artikel
25.1geldt voor veehouderijen de regel dat geen toename is toegestaan van de oppervlakte van bestaande gebouwen en de oppervlakte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behoudens indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij als bedoeld in artikel
25.1, tweede lid.
26.1, tweede lid geldt binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen een bouwperceel voor een hokdierhouderij, door het oprichten van een gebouw of het in gebruik nemen van een gebouw voor het houden van hokdieren, alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
4.1, onder c, artikel
6.3, tweede lid, onder b, en artikel
7.3, tweede lid, onder b, geldt voor veehouderijen de regel dat binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
2, derde lid, wordt onder onder de bestaande oppervlakte van een dierenverblijf in het eerste lid verstaan de oppervlakte dierenverblijf die:
2, derde lid, wordt onder de oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het tweede lid, verstaan de oppervlakte die:
26.1, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.
b. Binnen een bouwvlak, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, zijn de regels voor één enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
c. Gebouwen waarin dieren worden gehouden ten behoeve van intensieve veehouderij, mogen slechts bestaan uit één bouwlaag, met dien verstande dat uitsluitend op de begane grond dieren mogen worden gehouden. Uitgezonderd hiervan zijn volière- en scharrelstallen voor legkippen.
d. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
e. De afstand van gebouwen tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 m.
f. De bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van vee/dieren is slechts toegestaan, indien de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting niet toeneemt, tenzij saldering plaatsvindt.
Artikel 34 Algemene bouwregels