ECLI:NL:RBOBR:2019:3392

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/2074
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken bezwaar tegen WOZ-aanslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een WOZ-aanslag die niet aan hem is gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onduidelijk is of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als eiser belanghebbende zou zijn, het beroep op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit omdat eiser niet heeft aangetoond dat het niet maken van bezwaar hem niet kan worden verweten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 april 2019 en heeft op 21 juni 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank concludeert dat herstel niet meer mogelijk is en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2074

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad, verweerder

(gemachtigde: M.J.W. van den Kieboom).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet met aanslagnummer [aanslagnummer] gericht aan [naam] , heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld op € 260.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2018 bekend gemaakt.
Bij afzonderlijke beschikkingen van 31 maart 2018, vervat in een op die datum gedagtekend gecombineerd aanslagbiljet met aanslagnummer [aanslagnummer] gericht aan [naam] , heeft verweerder op grond van de Wet WOZ de waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres] , [adres] , [adres] en [adres] , alle gelegen te [plaatsnaam] , per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld op respectievelijk € 212.000, € 195.000, € 217.000 en € 295.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen OZB voor het kalenderjaar 2018 bekend gemaakt.
Bij brief van 19 juli 2018 heeft [naam] , WOZ-ambtenaar bij de gemeente Meierijstad, meegedeeld dat de door de gemachtigde per e-mail ingediende bezwaren niet in behandeling worden genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 25 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van [naam] met betrekking tot het object [adres] en de bezwaren van [naam] met betrekking tot de objecten
[adres] , [adres] , [adres] en [adres] niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. De zaak is behandeld ter zitting met de zaak van stichting Heereweegen, geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/2086. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van eiser was verder aanwezig [naam] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Nadien zijn de zaken gesplitst. Er wordt in de zaken separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen1.De rechtbank gaat op grond van de stukken en wat besproken is op de zitting uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2. Op de zitting heeft de rechtbank eerst met partijen de omvang van het beroep besproken. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft eisers gemachtigde verklaard dat zijn beroep enkel betrekking heeft op - kortweg - aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] , zijnde de aanslag/beschikking gericht aan [naam] die betrekking heeft op onder andere de objecten [adres] , [adres] ,
[adres] en [adres] , en de daarop gevolgde besluitvorming. Het beroep van eiser richt zich dus niet tegen aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] , zijnde de aanslag/beschikking gericht aan [naam] die betrekking heeft op het object [adres] , en de daarop gevolgde besluitvorming. De rechtbank zal hierna dan ook alleen het beroep, dat ziet op aanslagbiljetnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag) beoordelen.
3. Van belang is dan het volgende. Verweerder heeft [naam] de aanslag voor het belastingjaar 2018 gezonden, gedagtekend 31 maart 2018.
De rechtbank stelt vast dat eiser dus niet degene is aan wie de aanslag is opgelegd.
4. Blijkens de overgelegde e-mails met bijlagen van 10 april 2018 en 11 april 2018 van eisers gemachtigde aan de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) is namens
[naam] ten aanzien van de in de aanslag genoemde objecten [adres] , [adres] , [adres] en [adres] bezwaar gemaakt. In de als bijlagen aan de e-mails toegevoegde bezwaarschriften staat namelijk steeds bij kenmerk “
Bezwaarschrift voor [naam]” en verder “
Hierbij doe ik u toekomen het bezwaarschrift namens onze cliënt [naam] , tegen de aanslag/beschikking met kenmerk [aanslagnummer] voor het belastingjaar 2018.”. De rechtbank stelt dus vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag.
5. In artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs verweten kan worden dat hij, voor zover hier van belang, geen bezwaar heeft gemaakt.
6. De rechtbank overweegt in dit kader vooreerst dat niet duidelijk is of eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende. Dat is onduidelijk, omdat de rechtbank niet kan vaststellen - ook niet na navraag op de zitting - wat de juridische relatie is tussen eiser en de betreffende objecten en/of tussen eiser en [naam] . Eiser is in elk geval niet degene aan wie de aanslag is opgelegd. Of eiser belanghebbende is, kan echter om de volgende reden in het midden blijven.
7. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser in zijn beroepschrift alleen vermeld “
de heer [naam]” (punt 2 onder zijn standpunt in het beroepschrift) en bij het beroepschrift een machtiging heeft overgelegd van “
[naam]”. Het beroep is dus ingesteld door eiser via zijn gemachtigde. Eiser heeft echter geen bezwaar gemaakt. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot het oordeel dat het achterwege zijn gebleven van het maken van bezwaar redelijkerwijs niet aan hem verweten zou kunnen worden. Voor eiser geldt daarmee dat, zo hij al belanghebbende is (wat niet vaststaat), er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die met zich brengen dat het achterwege zijn gebleven van het maken van bezwaar redelijkerwijs niet aan hem verweten zou kunnen worden.
8. Herstel kan niet meer plaatsvinden. Dit betekent dat het beroep van eiser op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Boekhorst, voorzitter, en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 juni 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.