ECLI:NL:RBOBR:2019:3105

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
01/190490-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en mishandeling op de kermis in Oirschot met letsel als gevolg

Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 september 2017 op de kermis in Oirschot openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de slachtoffers heeft mishandeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel, waaronder gedeeltelijk afgebroken tanden bij het eerste slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de slachtoffers als benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij het eerste slachtoffer een immateriële schadevergoeding van € 1.500,-- en het tweede slachtoffer € 300,-- is toegekend.

De zaak kwam aan het licht na aangiften van de slachtoffers, die verklaarden dat zij op de kermis door een groep mannen, waaronder de verdachte, zijn mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als geloofwaardig en consistent beoordeeld. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij de eerste klap heeft uitgedeeld, maar heeft betwist dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, maar dat de verdachte wel schuldig is aan openlijk geweld en mishandeling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld en de schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende waren onderbouwd. De uitspraak benadrukt de gevolgen van geweldpleging en de verantwoordelijkheid van de dader voor de schade die is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.190490.17
Datum uitspraak: 6 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [1991] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 25 september 2017 te Oirschot
openlijk, te weten op het kermisterrein op/aan de [straatnaam 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]
- met kracht te duwen,
- meermalen te slaan en/of stompen in diens gezicht en/of tegen diens hoofd, althans tegen diens lichaam,
- meermalen te schoppen in diens gezicht en/of tegen diens hoofd en/of tegen diens lichaam en/of
- vast te pakken en/of vervolgens op te tillen en/of vervolgens tegen een ijzeren plaat/paal van een boksbal te gooien/duwen,

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (gedeeltelijk) afgebroken tanden, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 september 2017 te Oirschot [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 2] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.

Op 25 september 2017 doet [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling. In zijn aangifte verklaart [slachtoffer 1] - kort gezegd - dat hij die avond op de kermis te Oirschot door een groep mannen (onder meer) is geslagen en geschopt, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen.
Ook de vriendin van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , doet op 25 september 2017 aangifte van mishandeling. In haar aangifte verklaart [slachtoffer 2] - kort gezegd - dat zij die avond op de kermis te Oirschot door een man is geslagen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde, openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] , met uitzondering van het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, wettig en overtuigend bewezen.
Ook het onder feit 2 ten laste gelegde, mishandeling van [slachtoffer 2] , acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 ten laste gelegde toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. Voor het overige refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 bepleit de raadsvrouw integrale vrijspraak wegens het ontbreken van opzet op het mishandelen van [slachtoffer 2] .
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat de man met het blauwe gips om zijn arm, van wie later is vastgesteld dat dit verdachte is, de eerste klap uitdeelde en hem met zijn gipsarm op de mond heeft geslagen. Aangever voelde hierdoor pijn aan zijn mond. Nadien merkte hij dat er een stuk van zijn voortand was afgebroken en hij stelt dat dit door de klap van verdachte moet zijn gebeurd aangezien hij door niemand anders op zijn mond is geslagen. Voorts verklaart aangever dat hij van alle kanten klappen kreeg uit de groep mannen die met verdachte waren meegekomen uit het café. Hij werd opgetild en hard op de grond gegooid en daarna werd hij door verdachte tegen zijn been/bil geschopt. Bij de aangifte is een foto gevoegd waarop zichtbaar is dat twee voortanden van aangever deels zijn afgebroken. [2] Aangever wordt door de politie nader bevraagd over de wijze waarop hij op de grond werd gegooid. Hij geeft aan dat hij toen met zijn hoofd op de ijzeren plaat van de boksbal terecht is gekomen. [3] Bij de rechter-commissaris verklaart aangever dat verdachte de eerste klap gaf en hem daarbij op zijn tanden raakte, waarbij twee voortanden zijn stuk gegaan. Aangever voelde na die eerste klap meteen dat er iets mis was in zijn mond. Tot slot verklaart aangever dat hij met zijn achterhoofd op de ijzeren plaat van de boksbal terecht is gekomen. [4]
Getuige [getuige 1] ziet tussen de zeven en tien mannen uit het café komen rennen. Hij ziet dat aangever [slachtoffer 1] als eerste door verdachte werd geslagen. Verder verklaart hij dat aangever werd opgepakt, op de ijzeren plaat van de boksbal werd gegooid en dat hij door ongeveer tien man werd geslagen. [5]
Volgens getuige [getuige 2] heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] als eerste geslagen. Hij sloeg hem met zijn vuist tegen zijn gezicht en hij sloeg zowel met zijn rechter- als met zijn linkerarm. De hele groep van ongeveer tien man begon op aangever in te slaan, aangever werd opgetild en met zijn hoofd/gezicht tegen de ijzeren plaat van de boksbal gegooid. [6] + [7]
Getuige [getuige 3] verklaart dat aangever [slachtoffer 1] als eerste door verdachte werd geslagen en daarna van iedereen klappen kreeg. [8]
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart te hebben gezien dat aangever [slachtoffer 1] door ongeveer vijf mannen is geslagen. [9]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] op de bewuste avond op de kermis te Oirschot is tegengekomen en dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden waarbij hij aangever als eerste heeft geslagen. Verdachte had ten tijde van het gebeuren blauw gips om zijn rechter onderarm. [10]
De rechtbank ziet in deze zaak geen enkele grond om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] zoals hiervoor weergegeven. De eerste verklaring is kort na het gebeuren afgelegd en daarbij is geput uit een directe herinnering. Bovendien heeft aangever consistent en zonder enige overdrijving verklaard; hij heeft het incident en de gedragingen van verdachte in zijn latere verklaringen niet groter gemaakt of ernstiger doen voorkomen. De voor het bewijs gebezigde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank authentiek, voldoende gedetailleerd en geloofwaardig.
Daarenboven zijn de verklaringen van aangever in de kern in overeenstemming met de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] alsook met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat zij op details anders verklaren dan aangever geeft de rechtbank, mede gelet op de chaotische situatie waarover ze verklaren, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid of de juistheid van de door aangever afgelegde verklaringen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank voorts van oordeel dat ook het aan aangever toegebrachte letsel, twee gedeeltelijk afgebroken voortanden, aan verdachte moet worden toegerekend. Aangever heeft op dit punt consistent verklaard, namelijk dat verdachte hem met zijn gipsarm op de mond heeft geslagen, en de rechtbank acht het letsel hierbij passend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met andere - onbekend gebleven - personen openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever, welk geweld onder meer bestond uit het duwen, slaan, stompen en schoppen van aangever, als gevolg waarvan aangever lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het letsel van aangever is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het letsel, de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen en het uitzicht op herstel van de gebitsschade, het letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat de man met zijn arm in het gips, van wie later is vastgesteld dat dit verdachte is, een slaande beweging maakte in de richting van haar vriend [slachtoffer 1] , die achter haar - dicht tegen haar aan - stond. Zij zag en voelde dat verdachte haar met zijn linker vuist tegen haar hoofd sloeg en zij voelde pijn bij haar rechter slaap. [11]
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij van verdachte ineens een vuist tegen zijn hoofd aan kreeg en dat die vuist ook zijn vriendin (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 2] ) raakte. [12]
Volgens getuige [getuige 3] ging verdachte op aangeefster af en werd zij door hem geslagen. [13]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster [slachtoffer 2] vlak voor haar vriend stond toen verdachte een slaande beweging in de richting van het gezicht van haar vriend maakte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door zo te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster (ook) zou raken en haar daardoor pijn en/of letsel zou toebrengen. Als gevolg van verdachtes handelen heeft hij aangeefster tegen haar hoofd geraakt, waardoor zij pijn heeft ondervonden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangeefster.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1
op 25 september 2017 te Oirschot openlijk, te weten op het kermisterrein op/aan de [straatnaam 2] ,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]
- met kracht te duwen,
- meermalen te slaan en/of stompen in diens gezicht en/of tegen diens hoofd,
- te schoppen tegen diens lichaam en
- vast te pakken en vervolgens tegen een ijzeren plaat/paal van een boksbal te gooien,

terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten gedeeltelijk afgebroken tanden, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

2
op 25 september 2017 te Oirschot [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 2] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een taakstraf van 120-150 uur passend is, gelet op de LOVS oriëntatiepunten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een 17-jarige jongen en mishandeling van een 15-jarig meisje. De jongen is door een groep mannen, waaronder verdachte, geduwd, geslagen, gestompt en geschopt. Daarbij heeft de jongen letsel opgelopen, onder meer twee gedeeltelijk afgebroken tanden. Ook heeft verdachte een 15-jarig meisje geslagen. Het is verdachte geweest die de confrontatie met de slachtoffers heeft opgezocht. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om gewelddadige en laffe feiten. Wat voor deze jongeren begon als een gezellige avond op de kermis, eindigde in een traumatische ervaring die veel impact heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Het gebruikte geweld heeft een grote indruk op hen gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om al dan niet samen met anderen geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn handelen niet bekommerd om de gevolgen daarvan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat verdachte:
- een nagenoeg blanco strafblad heeft;
- de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een werkstraf en een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering deels toe te wijzen, te weten de materiële schade, met uitzondering van de post medische kosten en de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de overige gevorderde materiële en immateriële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het toegebrachte letsel niet aan verdachte kan worden toegerekend. Zij heeft daarom verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen en ten aanzien van de materiële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering voor de posten tandheelkundige kosten, verlies aan verdienvermogen en reiskosten. De raadsvrouw heeft bepleit dat niet is onderbouwd dat de reparatiekosten van de telefoon in rechtstreeks verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, zodat de benadeelde partij op dat punt eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De opgevoerde kosten voor het niet behalen van het examen acht de raadsvrouw niet toewijsbaar, aangezien er geen rechtstreeks verband bestaat met het door verdachte gepleegde strafbare feit.
Beoordeling.
Materiële schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde vergoeding voor materiële schade:
- kosten orthodontist (niet vergoed door de zorgverzekeraar) € 47,66
- reiskosten €108,42.
De totale materiële schade bedraagt naar het oordeel van de rechtbank € 156,08, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de toekomstige kosten röntgenfoto’s, omdat de opgevoerde kosten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn onderbouwd. Dit geldt ook voor het verlies aan verdienvermogen, nu niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij daadwerkelijk de opgevoerde uren in de genoemde periode zou hebben gewerkt. Ten aanzien van de posten niet behaald examen en reparatiekosten is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade.
De gevorderde immateriële schade acht de rechtbank, in lijn met de geldende jurisprudentie, toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank overweegt daarbij dat de benadeelde partij meerdere (wortelkanaal)behandelingen heeft moeten ondergaan voor zijn tandletsel en dat hij voor psychische klachten als gevolg van het tegen hem uitgeoefende geweld nog onder behandeling is bij een psycholoog. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Totale schade.
De rechtbank stelt de totale schade vast op € 1.656,08.
De rechtbank is van oordeel dat de schade niet in aanmerking komt voor hoofdelijke toewijzing, nu daarvoor geen aanknopingspunten in het dossier zijn terug te vinden.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf voormelde data tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering deels toe te wijzen, te weten tot een bedrag van € 300,00 ten aanzien van immateriële schade. Volgens de officier van justitie dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de gevorderde materiële schade, nu het onduidelijk is of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de beschadigde haarextensions en het bewezen verklaarde feit.
Het standpunt van de verdediging.
In verband met de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 300,00 acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, nu er naar haar oordeel sprake is van een rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank stelt de totale schade van de benadeelde partij vast op € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 63, 141, 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
openlijk geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
t.a.v. feit 2:
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. feit 1 en feit 2:
Een
werkstrafvoor de duur van
200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1 en feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
één maand voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van 1.656,08 euro (zegge eenduizendzeshonderdzesenvijftig euro en acht eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 156,08 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.656,08 euro (zegge eenduizendzeshonderdzesenvijftig euro en acht eurocent), bestaande uit 156,08 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor het gedeelte betrekking hebbend op de toekomstige kosten röntgenfoto’s, verlies verdienvermogen, niet behaald examen en reparatiekosten niet-ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van 300,00 euro (zegge driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 300,00 euro (zegge driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de materiële schade niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Phillips, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 6 juni 2019.
Mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, District Eindhoven, Basisteam De Kempen, genummerd PL2100-2017243660, pagina’s: 1 t/m 161. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] van 25 september 2017, p. 92-94.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 27 september 2017, p. 95.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris van 18 september 2018, los.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 26 september 2017, p. 107-108
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 26 september 2017, p. 110-111.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris van 18 september 2018, los.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 26 september 2017, p. 114-115.
9.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] van 25 september 2017, p. 158.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 mei 2019.
11.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] van 25 september 2017, p. 157-158.
12.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] van 25 september 2017, p. 92.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 26 september 2017, p. 115.