ECLI:NL:RBOBR:2019:3080

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
01-073046-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijk geweld tijdens demonstratie tegen asielzoekerscentrum in Heesch

Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij rellen op 18 januari 2016 in Heesch, waar een demonstratie plaatsvond tegen de komst van een asielzoekerscentrum. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen goederen en personen, waaronder politieagenten. Tijdens de rellen gooide de verdachte zwaar illegaal vuurwerk en andere voorwerpen naar de Mobiele Eenheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van een jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, wat invloed had op de strafoplegging. De vorderingen van benadeelde partijen werden niet toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld tegen de politie en de impact van de rellen op de betrokkenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.073046.17
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 7 februari 1997,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 april 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2016 te Heesch, gemeente Bernheze openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op/aan [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen toebehorend aan de Gemeente Bernheze en/of een of meerdere verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Brabant, te weten onder meer
- [verbalisant 1] en/of
- [verbalisant 2] en/of
- [verbalisant 3] en/of
- [verbalisant 4] en/of
- [verbalisant 5] en/of
- [verbalisant 6] en/of
- [verbalisant 7] en/of
- [verbalisant 8] ,

welk geweld bestond uit het

- opzettelijk gewelddadig formeren van een (grote) groep personen en/of zich (gedeeltelijk) onherkenbaar maken door het dragen van (een) capuchon(s) en/of (een) sjaal(s), in elk geval door het dragen van gezichtsbedekking en/of
- meermalen gooien van stenen en/of (houten) voorwerpen in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisant(en) en/of op/tegen het gemeentehuis van de gemeente Bernheze en/of gemeentelijke goederen en/of
- meermalen afsteken en/of afschieten en/of gooien van (zwaar) vuurwerk nabij en/of in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisant(en) en/of het gemeentehuis van de gemeente Bernheze en/of gemeentelijke goederen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 18 januari 2016 te Heesch, gemeente Bernheze openlijk, te weten op de openbare weg op [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen toebehorend aan de Gemeente Bernheze en verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Brabant, te weten onder meer
- [verbalisant 1] en
- [verbalisant 2] en
- [verbalisant 3] en
- [verbalisant 4] en
- [verbalisant 5] en
- [verbalisant 6] en
- [verbalisant 7] en
- [verbalisant 8] ,

welk geweld bestond uit het

- opzettelijk gewelddadig formeren van een grote groep personen en zich gedeeltelijk onherkenbaar maken door het dragen van capuchons en/of sjaals en
- gooien van stenen en houten voorwerpen in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisanten en het gemeentehuis van de gemeente Bernheze en
- afsteken en afschieten en gooien van zwaar vuurwerk nabij en in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisanten en het gemeentehuis van de gemeente Bernheze.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Overweging
Ter terechtzitting heeft verdachte het standpunt ingenomen dat hij niet betrokken was bij de rellen die zich op het plein voor het gemeentehuis in Heesch hebben afgespeeld. Hij was die avond wel in Heesch, maar bij vrienden thuis. Hij is die avond zelfs niet op dit plein geweest, aldus verdachte ter zitting. Verdachte heeft niet aangeven bij wie hij die avond precies was en wie daar nog meer aanwezig waren, waardoor het verhaal van verdachte ook niet kan worden geverifieerd.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet verifieerbaar is, noch aannemelijk in het licht van zijn verklaring bij de politie. Bij zijn politieverhoor had verdachte een weinig coöperatieve houding, maar hij heeft wel antwoord gegeven op de vragen. Het verhoor werd gestart met de mededeling van de politie dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de rellen in Heesch op 18 januari 2016 en dat zijn naam genoemd werd naar aanleiding van de beelden die zijn uitgezonden. Op vragen van de politie heeft verdachte bevestigd dat hij die avond in Heesch was en dat hij daar met vrienden was. Op de vraag wat er om hem heen gebeurde, antwoordde verdachte “Ik heb daar niets van gezien”. Op de vraag wat hij daar op het plein die avond gedaan had, antwoordde verdachte: “Niets.” Op verdere vragen, over wat hij heeft gegooid naar de ME of het gemeentehuis, antwoordde verdachte dat hij daar niets over te verklaren had. De rechtbank stelt vast dat hij tijdens dat verhoor op geen enkel moment heeft verklaard dat hij helemaal niet op het plein is geweest.
Deze verklaring van verdachte en diens weinig coöperatieve houding laten zich, bij gebreke van een andere redelijke uitleg daarvoor, slechts verklaren door een poging van verdachte om diens betrokkenheid bij het tenlastegelegde te maskeren. Dat verdachte gedurende de rellen niet op het plein bij het gemeentehuis is geweest, zoals door hem ter zitting is verklaard, wordt immers weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe het volgende.
Ter vaststelling van de identiteit van enkele daders van de rellen bij het gemeentehuis in Heesch zijn foto's geplaatst op de internetpagina van het opsporingsprogramma Bureau Brabant, waaronder een foto van verdachte ‘A’ (p. 108 van het dossier). Anoniem werd gemeld dat de verdachte A die te zien is op voormelde foto ‘ [verdachte] ’ uit [geboorteplaats] was. Na verificatie van de melding is [verdachte] als verdachte aangemerkt en op 2 december 2016 door de politie gehoord. De verhorende verbalisant heeft in het kader van dat verhoor gedurende een half uur contact met de verdachte gehad en daarbij sterke overeenkomsten waargenomen tussen verdachte en de persoon op de foto, verdachte A. Door de verbalisant worden ook specifieke overeenkomsten benoemd, zoals de neus, wenkbrauwen en de ogen. Ook de rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat het gelaat van verdachte overeenstemt met de persoon die is te zien op (uitvergrote) de foto op p. 100 van het dossier en is voorzien van de benaming ‘verdachte A’. Op grond van de waarnemingen van de verbalisant en de eigen waarneming van de rechtbank is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte degene is die als ‘verdachte A’ is aangemerkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet alleen dat verdachte (verdachte A) op de plaats delict is geweest, zoals hiervoor is overwogen, maar ook dat hij daar een aanzienlijke rol heeft gehad in het geweld tegen de politie en zich ernstig heeft misdragen. Verdachte heeft meermaals vuurwerk afgeschoten in de richting van de politie en het daarachter gelegen gemeentehuis, heeft met een houten lat gegooid en zelfs met een jerrycan voorzien van een brandende doek.
Nu deze conclusie niet steunt op de verklaring van de anonieme getuige – die bij de politie heeft gemeld [verdachte] uit [geboorteplaats] te herkennen – wijst de rechtbank het ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek van de verdediging om deze getuige te (doen) horen af. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en het bepaalde in artikel 344a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bestaat daartoe naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van het tenlastegelegde en verdachte daarvoor, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het volgende.
Op 18 januari 2016 vond er in de avonduren een raadsvergadering plaats in het gemeentehuis te Heesch, gemeente Bernheze. Bij die vergadering zou worden gesproken over de komst van een Asielzoekerscentrum (AZC) in de gemeente Heesch. Er werd, op het plein voor het gemeentehuis gelegen aan [adres] te Heesch, een demonstratie georganiseerd door personen die hun ongenoegen kenbaar wilden maken over de komst van een AZC in Heesch, danwel het aantal te huisvesten asielzoekers in relatie tot het aantal inwoners van Heesch. Aanvankelijk verliep de demonstratie rustig. Op een gegeven moment werd de situatie echter grimmiger. Een aantal van de op het plein aanwezigen begonnen met het bedekken van hun gelaat door dassen en capuchons voor en op te doen. Vervolgens werd er vanuit de groep met zwaar vuurwerk en eieren richting het gemeentehuis gegooid. Ook trok de groep, geschat op zo'n 500 personen, steeds verder richting het gemeentehuis waarbij de indruk gewekt werd dat de groep het gemeentehuis wilde bestormen. Er werd hierbij door de groep ook tegen de ramen van het gemeentehuis geslagen. Hierop werden Mobiele Eenheid en hondengeleiders van de politie eenheid Oost-Brabant ingezet. Zij posteerden zich voor het gemeentehuis om te voorkomen dat het gemeentehuis betreden kon worden. Een grote groep jongeren, waaronder verdachte, ging zich bezig houden met gooien van onder andere zwaar vuurwerk, stenen, houten palen en platgestampte blikjes in de richting van de linie van de Mobiele Eenheid. Een aanvankelijk vreedzame demonstratie tegen een politiek besluit is mede door toedoen van verdachte uitgemond in een bedreigende en beangstigende situatie zowel voor de Mobiele Eenheid als de raadsleden die in het gemeentehuis zouden vergaderen over de voorgenomen komst van het AZC en de andere personen die in het gemeentehuis aanwezig waren. De politieagenten hebben in hun aangiftes en in de vorderingen benadeelde partij beschreven dat met name het gooien van zwaar illegaal vuurwerk zeer bedreigend was omdat zij vreesden dat dit vuurwerk voor ontploffing zou blijven steken in hun ME-kleding of vlakbij hun hoofd zou ontploffen. De knallen waren ook zo hard dat meerdere politieagenten klaagden over piepende oren. Indien dergelijk zwaar vuurwerk te dicht bij de oren ontploft, kan dit lijden tot blijvende gehoorschade. Daarnaast hebben de politieagenten beschreven dat zij vreesden geen stand te kunnen houden tegen de grote overmacht van omstanders die elke knal van de relschoppers beantwoordden met een luid gejuich.
Verdachte heeft niet alleen diverse malen vuurwerk maar ook een jerrycan met een brandende doek als lont aangestoken richting de aanwezige politieagenten gegooid en daarmee naar het oordeel van de rechtbank een onverantwoord risico genomen.
Dergelijk geweld tegen de politie is volstrekt onaanvaardbaar. Verdachte heeft zelf ernstig geweld gebruikt richting de politie en heeft daarbij ook bijgedragen aan de sfeer waarin geweld tegen de politie gewoon werd gevonden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de specifieke rol van verdachte en de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, alsmede de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank constateert voorts dat de afdoening van deze zaak aanzienlijk meer dan 2 jaar op zich heeft laten wachten en er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd door het openbaar ministerie die een duur van het strafproces van meer dan 2 jaar rechtvaardigen, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, waarvoor de verdachte moet worden gecompenseerd in de strafoplegging.
Zonder overschrijding zou de rechtbank voor het bewezenverklaarde strafbare feit een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf hebben opgelegd.
Alles overziend ziet de rechtbank aanleiding om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken. De ernst van de gedragingen rechtvaardigen een hogere straf dan geëist.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een taakstraf van na te melden duur, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden zijn om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert.

De vordering van de benadeelde partijen.

De vorderingen
Door de benadeelde partij [verbalisant 2] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 401,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 8] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 386,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 4] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 250,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 6] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 150,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 7] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 250,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen volledig en hoofdelijk toe te wijzen,
te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vordering. Naar het oordeel van de rechtbank is het invoelbaar dat het bewezenverklaarde feit voor de benadeelden gevoelens van angst en onveiligheid heeft opgeroepen en dat deze situatie ook voor deze politieagenten die op dat moment werkzaam waren bij de Mobiele Eenheid uitzonderlijk was, in het bijzonder vanwege het zware vuurwerk dat in hun richting werd gegooid of geschoten. Het is echter niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre rechtstreeks door het bewezen verklaard feit immateriële schade is toegebracht, aangezien onderbouwing daarvan bij alle vorderingen ontbreekt. De enkele stelling dat de benadeelden geestelijk letsel dan wel psychisch onbehagen hebben opgelopen of zich gekwetst voelden, is niet voldoende om in deze procedure een immateriële schadevergoeding te kunnen toekennen. Recht op een vergoeding van immateriële schade bestaat bij een strafbaar feit zonder fysiek letsel op grond van artikel 6:106 BW uitsluitend indien vaststaat dat de benadeelde op een andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De benadeelde zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel moet aan de hand objectieve maatstaven worden vastgesteld, aldus de Hoge Raad
(NJ 1997, 366 en NJ 1999, 145).
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gevorderde immateriële schade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat daarom de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vorderingen niet worden toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 141 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
▪ Een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
▪ Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
1 jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 8] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 4] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 7] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 6] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. J. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 5 juni 2019.