ECLI:NL:RBOBR:2019:3079

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
01/073053-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en veroordeling voor diefstal tijdens demonstratie tegen AZC in Heesch

Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie tegen de komst van een asielzoekerscentrum (AZC) in Heesch op 18 januari 2016. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van openlijk geweld, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat hij op het moment van de rellen ter plaatse was. De verdachte had verklaard dat hij de demonstratie had verlaten omdat hij moest werken, en er waren onvoldoende belastende bewijsmiddelen om zijn aanwezigheid tijdens de rellen te bevestigen.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op dezelfde datum een zaklamp had weggenomen die toebehoorde aan de politie. Dit feit werd als diefstal gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de diefstal had plaatsgevonden, namelijk tijdens een chaotische situatie tijdens de demonstratie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarbij de rechtbank ook de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure in aanmerking nam.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, wat leidde tot financiële schade voor de politie. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook verplichtte tot betaling van een schadevergoeding aan de politie eenheid Oost-Brabant. De uitspraak benadrukt de noodzaak van normhandhaving en het belang van het afdoen van strafzaken binnen een redelijke termijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.073053.17
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [1972] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 april 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 18 januari 2016 te Heesch, gemeente Bernheze openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op/aan de [straatnaam 2] en/of de [straatnaam 3] en/of de [straatnaam 4] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen toebehorend aan de Gemeente Bernheze en/of een of meerdere verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Brabant, te weten onder meer
- [verbalisant 1] en/of
- [verbalisant 2] en/of
- [verbalisant 3] en/of
- [verbalisant 4] en/of
- [verbalisant 5] en/of
- [verbalisant 6] en/of
- [verbalisant 7] en/of
- [verbalisant 8] ,

welk geweld bestond uit het

- opzettelijk gewelddadig formeren van een (grote) groep personen en/of zich (gedeeltelijk) onherkenbaar maken door het dragen van (een) capuchon(s) en/of (een) sjaal(s), in elk geval door het dragen van gezichtsbedekking en/of
- meermalen gooien van stenen en/of (houten) voorwerpen in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisant(en) en/of op/tegen het gemeentehuis van de gemeente Bernheze en/of gemeentelijke goederen en/of
- meermalen afsteken en/of afschieten en/of gooien van (zwaar) vuurwerk nabij en/of in de richting van politieambtenaren waaronder voornoemde verbalisant(en) en/of het gemeentehuis van de gemeente Bernheze en/of gemeentelijke goederen.
feit 2:
hij op of omstreeks 18 januari 2016 te Heesch, gemeente Bernheze met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zaklamp, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 1.

Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bij de demonstratie op 18 januari 2016 aanwezig is geweest maar dat hij, toen de demonstratie uit de hand liep, is weggegaan omdat hij moest werken (p. 301). Op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte op het moment van de rellen nog ter plaatse was. Verbalisant [verbalisant 9] heeft weliswaar waargenomen dat een man in een witte jas met donkere vlekken en capuchon (zijnde de opvallende jas van verdachte) - voorwerpen richting de Mobiele Eenheid en het gemeentehuis heeft gegooid maar [verbalisant 9] was - blijkens het proces-verbaal - eerst omstreeks 21:00 uur in Heesch ter plaatse (p. 175-176 van het dossier). Uit de door de raadvrouw ter terechtzitting overgelegde boekingsweeklijst van de werkgever van verdachte zou kunnen blijken dat verdachte op 18 januari 2016 al om 21:01uur bij zijn werkgever in Boxmeer heeft ingeklokt. Op basis van de reisafstand tussen Heesch en Boxmeer moet dan worden geconcludeerd dat verdachte de [straatnaam 2] in Heesch al voor 20.30 uur zou hebben verlaten. Er zijn ook geen andere belastende bewijsmiddelen (zoals bevindingen van andere politieagenten, camerabeelden of foto’s) tegen verdachte.
Gelet op de twijfel die hiermee is ontstaan acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring, feit 2.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 18 januari 2016 te Heesch, gemeente Bernheze met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zaklamp, toebehorende aan de politie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde en verdachte daarvoor, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het volgende.
Op 18 januari 2016 vond er in de avonduren een raadsvergadering plaats in het gemeentehuis te Heesch, gemeente Bernheze. Bij die vergadering zou worden gesproken over de komst van een Asielzoekerscentrum (AZC) in de gemeente Heesch. Er werd, op het plein voor het gemeentehuis gelegen aan [straatnaam 2] te Heesch, een demonstratie georganiseerd door personen die hun ongenoegen kenbaar wilden maken over de komst van zo’n AZC in Heesch. Aanvankelijk verliep de demonstratie rustig. Op een gegeven moment werd de situatie echter grimmiger. Verdachte heeft van de chaos die ontstond gebruik gemaakt en een zaklamp, die een van de politieagenten ter plaatse per ongeluk had laten vallen, opgepakt en meegenomen en ondanks het feit dat de agenten kenbaar maakten dat hij de zaklamp moest teruggeven. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deze diefstal. Door dit brutale en ergerlijke feit is financiële schade ontstaan voor de politie en uit verdachtes handelen spreekt minachting voor de politie.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf behalve de aard en ernst van het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, ook gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank constateert voorts dat de afdoening van deze zaak aanzienlijk meer dan 2 jaar op zich heeft laten wachten en er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd door het openbaar ministerie die een duur van het strafproces van meer dan 2 jaar rechtvaardigen, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art 6 van het EVRM, waarvoor de verdachte moet worden gecompenseerd in de strafoplegging.
Zonder overschrijding zou de rechtbank voor het bewezenverklaarde strafbare feit een taakstraf van aanzienlijke duur hebben opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en de rechtbank van oordeel is dat deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert.

De vordering van de benadeelde partijen.

▪De vorderingen ten aanzien van feit 1.
Door de benadeelde partij [verbalisant 2] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 401,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 8] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 386,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 4] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 250,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 6] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 150,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Door de benadeelde partij [verbalisant 7] is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 250,- voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
▪De vordering ten aanzien van feit 2.
Door de benadeelde partij politie eenheid Oost-Brabant, [team] , is een voegingsformulier ingediend met een vordering van in totaal € 185,- voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van het aan verdachte in die zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen volledig toe te wijzen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank.
▪De vorderingen ten aanzien van feit 1; [verbalisant 2] , [verbalisant 8] , [verbalisant 4] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] .
Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid aanhef en sub a van het Wetboek van Strafvordering, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen omdat voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit noch aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd noch een schuldig verklaring zonder toepassing van straf wordt uitgesproken. De benadeelde partijen zullen worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
▪De vordering van de politie eenheid Oost-Brabant, [team] , feit 2.
De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar een bedrag van € 142,95,- aan materiële schade. Dit bedrag is gebaseerd op de bij de aangifte gevoegde bijlage (blz. 229) waarin dit bedrag is genoemd voor een soortgelijke zaklamp.
Het restant van de gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De rechtbank overweegt ook hier dat een belangrijk doel van de strafrechtpleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien zo aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 24c, 36f, 310 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: diefstal.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt op de volgende maatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van politie eenheid Oost-Brabant, [team] , van een bedrag van € 142,95 aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft deze betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
▪Ten aanzien van feit 1.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 8] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 4] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 7] niet ontvankelijk in de vordering.
- Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 6] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
▪Ten aanzien van feit 2.
Wijst de vordering van de politie eenheid Oost-Brabant, [team] , toe tot een bedrag van € 142,95 voor geleden materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. J. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 5 juni 2019.