ECLI:NL:RBOBR:2019:3048
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van poging tot opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot opzettelijke brandstichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Grave. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 15 september 2018 te Cuijk, waar de verdachte samen met anderen geprobeerd had brand te stichten in een kantoor met een aangelegen woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de vensterbank van het kantoor een jerrycan met benzine stond en dat er een brandende prop papier naar binnen was geworpen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor het pand en levensgevaar voor een bejaarde vrouw die in de aangrenzende woning sliep.
Tijdens de rechtszittingen op 20 december 2018, 28 februari 2019 en 17 mei 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van de poging tot brandstichting, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder processen-verbaal van verbalisanten en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot brandstichting.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte welbewust een levensbedreigend gevaar heeft gecreëerd en dat de poging tot brandstichting veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter.