ECLI:NL:RBOBR:2019:2987
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in zaak van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2012 tot en met 6 oktober 2012 betrokken was bij het vervoeren van tonnetjes waarvan hij niet wist wat de inhoud was. De officier van justitie had gerequireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de bewijsbeslissing uitvoerig gemotiveerd. Het toetsingskader voor de voorbereidingshandelingen vereist dat de verdachte opzet had op de criminele bestemming van de goederen. De rechtbank concludeert dat de verdachte, ondanks zijn betrokkenheid bij het vervoer, niet wist dat de tonnetjes een criminele bestemming hadden. De verdachte had verklaard dat hij door medeverdachten was benaderd en dat hij geen idee had wat er in de tonnetjes zat. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet voldoende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de tonnetjes crimineel was.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de intentie van de verdachte meer gericht was op het helpen van oude bekenden en het verdienen van geld, dan op het voorbereiden of bevorderen van de productie van synthetische drugs. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het feit heeft begaan.