ECLI:NL:RBOBR:2019:2986

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
01/889109-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen artikel 10a Opiumwet en verboden wapenbezit

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en verboden wapenbezit. De verdachte had in de periode van 1 april 2012 tot en met 6 oktober 2012 samen met anderen geprobeerd Apaan (een grondstof voor amfetamine) uit China te importeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op de productie van synthetische drugs, ondanks zijn ontkenning van kennis over de criminele bestemming van de goederen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte een bedrijf had opgericht om de herleidbaarheid van de bestelde stoffen te bemoeilijken, wat duidde op illegale praktijken. Daarnaast had de verdachte op 11 september 2012 een imitatievuurwapen en een ploertendoder voorhanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met het excessieve tijdsverloop van de procedure, maar vond de ernst van de feiten en het samenstel van verboden wapens te zwaarwegend voor een beroep op het rechtelijk pardon.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/889109-12
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 26 maart 2019, 1 april 2019, 12 april 2019 en 13 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 6 oktober 2012 te
Maastricht en/of Eijsden en/of Valkenswaard en/of Eindhoven en/of Nistelrode
en/of elders in Nederland, en/of te Neerpelt en/of Lommel, en/of elders in
België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen, van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van
(een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en)
te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen,
en/of
- (telkens) zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
en/of
- (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een)
stof(fen) en/of gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en)
voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
opzettelijk daartoe (kort samengevat en zakelijk weergegeven) het navolgende
gedaan:
- informatie vergaard over Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) (bestemd
en/of te gebruiken voor de productie van BMK (1-phenyl-2-propanone)) en/of
waar en de wijze waarop Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) besteld kon
worden
en/of
- naar bedrijven in China en/of elders gezocht en/of laten zoeken waar Apaan

(Alpha-phenylacetoacetonitrile) besteld kon worden

en/of
- naar afleveradressen voor de in China en/of elders bestelde, althans te
bestellen, Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) gezocht en/of een of meer
bedrijf/bedrijven (mede) als afleveradres voor de bestelde, althans te
bestellen, Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) opgezet en/of laten opzetten
en/of
- geld geregeld en/of de betaling(en) gedaan en/of laten doen ten behoeve van
de aanschaf van de bestelde, althans te bestellen, Apaan
(Alpha-phenylacetoacetonitrile)
en/of
- een of meer hoeveelheid/hoeveelheden Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile)
in China en/of elders besteld en/of laten bestellen en/of deze/die
bestelling(en) betaald en/of laten betalen
en/of
- de lokatie/verblijfplaats van (een of meer van) deze/die (verzonden)
bestelling(en) -vóór de daadwerkelijke ontvangst daarvan- middels Track &
Trace opgespoord en/of laten opsporen en/of gevolgd en/of laten volgen
en/of
- een of meer zending(en) van de in China en/of elders bestelde Apaan
(Alpha-phenylacetoacetonitrile) laten afleveren op een of meer
afleveradres(sen) in Nederland en/of in België
en/of
- een of meer zending(en) van de in China en/of elders bestelde Apaan
(Alpha-phenylacetoacetonitrile) in ontvangst genomen en/of voorhanden gehad
en/of naar elders vervoerd en/of laten vervoeren en/of opgeslagen en/of laten
opslaan;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2012 te Nistelrode,
- een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Y&P, type P99), zijnde een voorwerp dat/die voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met (een) voor ontploffing bestemd voorwerp,

en/of

- een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De beschuldiging.
Aan de verdachte wordt – kort en zakelijk samengevat – het volgende verweten:
Feit 1:het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet gericht op de productie van amfetamine door in China een
hoeveelheid Apaan te bestellen en Nederland in te voeren.
Feit 2:het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen en een ploertendoder op 11 september 2012 te Nistelrode.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
bewijsoverwegingen t.a.v. feit 1
De verdediging heeft in het kader van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen – kort samengevat – aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte ‘wist of ernstige reden had om te vermoeden’ dat de door hem bestelde goederen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs en dat ook geen bewijs aanwezig is op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op het voorbereiden of bevorderen van drugsproductie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet, waarin onder 1°, 2° en 3° een aantal gedragingen strafbaar is gesteld indien deze zien op het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen met betrekking tot welke hij vorenbedoelde gedragingen verricht heeft, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet die gedragingen ook verricht hebben om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen.
Als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen en stoffen die in principe niet verboden zijn of als het gaat om gedragingen met betrekking tot voorwerpen of stoffen waarvan de verdachte de werkelijke aard niet kent, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld of de verdachte opzet had op die criminele bestemming en of hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen. Alleen wetenschap hebben van de criminele bestemming van de goederen is niet steeds voldoende. Daarnaast moet er ook opzet op voorbereiden of bevorderen zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende, waarvan sprake is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Aan de hand van de inhoud van die gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank onder meer de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 september 2012 kregen de opsporingsdiensten een melding dat er 18 vaten met Apaan bij de Nederlandse douane stonden. De lading was afkomstig uit China en de geadresseerde van de lading betrof het bedrijf van verdachte: “ [medeverdachte] [bedrijf 1] , [straatnaam] [postcode] ”. De lading zou blijkens de pakbon ‘Calcium Stearate’ bevatten, maar uit een indicatieve test van de douane bleek het om Apaan te gaan. De lading is vervolgens door de politie voorzien van een baken en de lading werd daarna door de politie gevolgd. Door een observatieteam van de politie is waargenomen dat de lading op 11 september 2012 werd afgeleverd op voornoemd adres en dat de lading door verdachte in ontvangst werd genomen. Na aanhouding van de verdachte en de inbeslagname van de lading op het adres van verdachte is de inhoud van de vaten door het NFI positief getest op ‘Apaan’.
Verder kan worden vastgesteld dat verdachte op 3 augustus 2012 een eenmanszaak had geregistreerd bij de Kamer van Koophandel met de handelsnaam “ [medeverdachte] ” met als bedrijfsomschrijving “een groothandel in verf en verfwaren en groothandel in was-, poets- en reinigingsmiddelen”. Ook kan worden vastgesteld dat de activiteiten van deze eenmanszaak niet overeenkomen met de toentertijd normale dagelijkse werkzaamheden van verdachte als accountmanager bij [bedrijf 2] , een bedrijf gespecialiseerd in automatiseringsoplossingen.
Ook kan worden vastgesteld dat bij gelegenheid van de doorzoeking van de woning van verdachte twee notities zijn aangetroffen; op de ene notitie stond de tekst “giet vloer Matthardner moet je bestellen” en de andere notitie bevatte kennelijk instructies ten behoeve van een bestelling bij een leverancier in China van een product met een hoeveelheid van 450 kilo, welke hoeveelheid overigens spoort met de uiteindelijke geleverde hoeveelheid Apaan. De tekst van deze notitie luidt letterlijk als volgt:
“* KVK openen
HO import export verf, schoonmaakmiddelen enz.
* Op internet zoeken naar leverancier china
Wij geven je adres fabriek na zoeken kom je daar terecht.
Ga je mailen met die fabriek, je plaatst daar bestelling naam product geven wij je 450 kilo
* Na bevestiging geld overmaken
* afleveradres
Ten slotte kan worden vastgesteld dat op de bij verdachte in gebruik zijnde laptop zoekopdrachten zijn ingevoerd op onder meer de termen “Calciumstearate”, “what is Calcium Stearate”, “Malt hardener” en “buy calcium stearate [bedrijf 3] ”
De verdachte heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij de bestelling bij [bedrijf 3] in China heeft geplaatst en betaald en dat hij dat in opdracht van c.q. ten behoeve van
“een derde”heeft gedaan wiens naam hij niet wil noemen. Desgevraagd door de politie verklaarde de verdachte dat hij ervan uit ging dat hij Calcium Stearate had besteld maar dat hij
“geen idee”had waar dat voor was bedoeld. Op de vraag van de verhorende verbalisanten wat hem is verteld over waarvoor de stof was bedoeld, antwoordde de verdachte dat het een “
grondstof” was “
die zij weer konden gebruiken voor” en “
dat was het”. De rechtbank bezigt alleen deze onderdelen van verdachtes verklaringen voor het bewijs en stelt de rest terzijde. Daaraan zal de rechtbank hierna nog een overweging wijden.
De rechtbank trekt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden de conclusie:
* dat verdachte conform instructies van andere personen een bedrijf heeft opgezet en laten registreren bij de Kamer van Koophandel met een bedrijfsomschrijving die past bij de omschrijving die verdachte blijkens de notitie aan de hand is gedaan, maar op geen enkele wijze spoort met zijn normale dagelijkse werkzaamheden als accountmanager;
* dat verdachte conform instructies van andere personen en nadat hij de naam van het product en de naam van de leverancier van die personen had ontvangen een bestelling heeft geplaatst bij het bedrijf [bedrijf 3] te China voor 450 kilo van de stof Calcium Stearate;
* dat verdachte geen idee had waar de stof Calcium Stearate voor is bedoeld maar dat hem wel was verteld dat het een grondstof was die zijn opdrachtgevers “ergens voor konden gebruiken” en dat hem verder door die opdrachtgevers niets is verteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zowel bij de politie als ter zitting heeft ontkend dat hij wist dat de door hem geplaatste bestelling Apaan bevatte in plaats van Calcium Stearate. Er is geen bewijs voor het tegendeel. Boos opzet op de criminele bestemming van de door hem bestelde stof kan dan ook niet worden vastgesteld. Nochtans is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het bevorderen van de productie van synthetische drugs en op de criminele bestemming van de door hem bestelde en in ontvangst genomen stoffen.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat het – ook ten tijde van de door verdachte verrichte gedragingen – een feit van algemene bekendheid is dat voor de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn, die doorgaans niet gemakkelijk anoniem zijn te verkrijgen. Redenen om te veronderstellen dat verdachte van dit feit geen kennis droeg, heeft het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting opgeleverd. De enkele ontkenning van verdachte op dit punt is voor de rechtbank onvoldoende. Het feit dat hij nader onderzoek heeft gedaan naar de toepassing van Calcium Stearate geeft overigens eerder aanleiding te veronderstellen dat hij ook zelf rekening hield met de mogelijkheid dat de door hem voor anderen bestelde stof ook voor illegale doeleinden bestemd kon zijn.
De rechtbank stelt aan de hand van de aangetroffen notities en de verklaring van verdachte verder vast dat verdachte in opdracht of op verzoek van anderen een bedrijf bij de KvK heeft ingeschreven kennelijk met als enig doel het ten behoeve van hen plaatsen en betalen van de bestelling van Calcium Stearate.
Dit valt moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen. Integendeel, deze werkwijze strekte er overduidelijk toe om de herleidbaarheid van de bestelde stof aan de daadwerkelijke gebruikers c.q. afnemers te bemoeilijken. Dat moet ook voor verdachte zonneklaar zijn geweest. Indien het daadwerkelijk gegaan zou zijn om een bestelling van de op zichzelf legale stof Calcium Stearate met als doel deze stof met winst verder te verhandelen in Nederland, dan zou het namelijk veel meer voor de hand hebben gelegen dat de opdrachtgevers van verdachte dat op eigen naam zouden hebben gedaan en zich geen moeite zouden hebben getroost om daarvoor anderen in te schakelen. Daar stond dan immers niets aan in de weg. De rechtbank is van oordeel dat een en ander zodanig sterk wijst op illegale praktijken, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van het Calcium Stearate voor illegale doeleinden, dat verdachte dat wist en dat verdachte deze kans door zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Door de bestelling te plaatsen, deze te betalen en de bestelde stof in ontvangst te nemen en voorhanden te blijven houden heeft hij zich dus met het daarvoor vereiste opzet schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
In het kader van de waardering van de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank nog het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting – samengevat – verklaard dat hij in het kader van de start van een eigen bedrijf samen met een jongen die hij kende van de sportschool het besluit had genomen om Calcium Stearate uit China te importeren. Die jongen heette “ [betrokkene 1] ”. Verdere gegevens van die persoon heeft verdachte desgevraagd niet. Die “ [betrokkene 1] ” zou afnemers hebben voor de bestelde Calcium Stearate en dat zou gebruikt worden bij de productie van verf of voor de verwerking in beton. Hij zou per geïmporteerde kilo er € 5,- aan overhouden. De verdachte stelt dat “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 2] ” van [bedrijf 3] er kennelijk een andere agenda op nahielden, maar dat hij van niets wist.
De rechtbank constateert dat deze verklaring – net als overigens veel onderdelen van zijn verklaring bij de politie – op meerdere punten moeilijk te rijmen valt bij objectieve bevindingen uit het onderzoek en overigens ook op meerdere punten niet overeenkomt is met zijn verklaring bij de politie. Zonder volledig te willen zijn, wijst de rechtbank op de meest in het oog springende opmerkelijkheden.
In de eerste plaats verdraagt verdachtes lezing ter zitting zich niet met de inhoud van de notitie met instructies. Daarin wordt overduidelijk door de opdrachtgevers in meervoud gesproken en past dus niet bij verdachtes lezing dat deze notitie door [betrokkene 1] is opgesteld om verdachte te helpen met de stappen die moesten worden doorlopen om de bestelling in China te doen. Evenmin past die notitie bij de lezing van verdachte dat hij eigener beweging en uit hoofde van een zakelijke samenwerking de bestelling van Calcium Stearate heeft gedaan, nu immers in de notitie overduidelijk wordt geschreven dat verdachte de naam van het product en de naam van de leverancier van de schrijvers van de notitie zal krijgen en de toon van de notitie over het geheel bezien redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan als een instructie en opdracht aan verdachte om te handelen zoals hij heeft gedaan. De rechtbank kan in het kader van de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring op dit punt de ogen niet sluiten voor het feit dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie nog verklaart dat hij het briefje met instructies nog nooit eerder had gezien.
In de tweede plaats vermag de rechtbank niet goed in te zien waarom verdachte, als alles toch uit een zuiver legale intentie zou zijn voortgesproten, bij de politie onwillig is om de naam van [betrokkene 2] te noemen en dat zijn opmerking dat hij “niemand wil vernaaien” daar ook niet goed bij aansluit. Overigens doet het de aannemelijkheid van het bestaan van deze [betrokkene 2] en diens betrokkenheid in het geheel weinig goed dat verdachte over deze persoon in het geheel geen verdere gegevens kan verschaffen, hetgeen toch moeilijk te verklaren is vanuit de lezing van verdachte dat hij samen met deze persoon een zakelijke samenwerking heeft opgezet en daartoe een bestelling met een aanzienlijke waarde heeft geplaatst en betaald.
De rechtbank constateert ten slotte dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat de door hem bestelde Calcium Stearate bedoeld was om te worden verwerkt in verf en beton, maar daarover bij de politie tot tweemaal toe heeft verklaard dat hij “geen idee” heeft waar Calcium Stearate voor bedoeld is. Als de bestelde Calcium Stearate inderdaad die – overigens legale – toepassing als bestemming zou hebben gehad, dan ziet de rechtbank geen plausibele en invoelbare redenen voor verdachte om op dit punt bij de politie kennelijk te liegen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud en wijze waarop verdachte bij de politie en ter zitting heeft verklaard zich niet anders laten kwalificeren dan als hoogst ongeloofwaardig. Met uitzondering van de hierboven bedoelde passages uit de verklaringen van verdachte, worden de verklaringen van verdachte terzijde gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes procespositie bij de politie en ter zitting zich redelijkerwijs niet anders laten verklaren dan in de conclusie dat verdachte wel wist dat hij zich inliet met iets dat evident niet in de haak was, maar dat hij dat simpelweg niet wil toegeven. Dat verdachte, naar eigen zeggen, bij de politie heeft verklaard zoals hij heeft gedaan wegens op hem uitgeoefende druk, is volstrekt onaannemelijk geworden.
Het betoog van de verdediging dat verdachte wegens gebrek aan opzet moet worden vrijgesproken stuit af op het vorenoverwogene.
bewijsoverweging t.a.v. feit 2
Gezien de bekennende verklaring van verdachte en het bewijstechnische standpunt van de verdediging volstaat de rechtbank, conform het bepaalde bij artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen (zie bewijsbijlage).

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 6 oktober 2012 te Nistelrode,
tezamen en in vereniging met een anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen, van hoeveelheden
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen,
- zich of anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,

en

- stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk daartoe (kort samengevat en zakelijk weergegeven) het navolgende gedaan:

- een bedrijf (mede) als afleveradres voor de bestelde, althans te bestellen, Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) opgezet
en
- de betaling gedaan ten behoeve van de aanschaf van de bestelde Apaan

(Alpha-phenylacetoacetonitrile)

en
- een hoeveelheid Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) in China besteld en deze

bestelling betaald

en
- een zending van de in China bestelde Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) laten afleveren op een afleveradres in Nederland
en
- een zending van de in China bestelde Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) in ontvangst genomen en voorhanden gehad en opgeslagen.
2.
hij op 11 september 2012 te Nistelrode,
- een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Y&P, type P99), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen,

en

-een wapen van categorie I onder 3, te weten een ploertendoder
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een taakstraf voor de duur van 240 uur met aftrek van het voorarrest geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd bij een bewezenverklaring van feit 1, een taakstraf van maximaal 120 uur, eventueel in combinatie met een geldboete op te leggen. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman primair bepleit dat toepassing van artikel 9a Sv (schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel), gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, passend en geboden is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aansluiting te zoeken bij de LOVS richtlijnen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op verzoek van anderen een bedrijfje opgericht en een hoeveelheid Apaan (een grondstof voor de vervaardiging van BMK zijnde een grondstof voor de productie van amfetamine) in China besteld en vervolgens in Nederland ingevoerd.
Verdachte heeft door zijn handelen (indirect) de productie van synthetische drugs in stand gehouden en daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
Het is algemeen bekend dat harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengen voor
de gebruikers ervan en dat deze drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale
- niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld bepaald niet schuwen, met soms ook onschuldige slachtoffers.
Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van de productie en de dumpingen van drugsafval grote veiligheidsrisico’s, risico’s voor de
volksgezondheid en ernstige milieuschade met zich brengen.
Verdachte heeft zich van alle hiervoor genoemde negatieve gevolgen niets aangetrokken en enkel gehandeld uit puur financieel eigenbelang.
Verdachte heeft zich verder nog schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Hij had een ploertendoder en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden, zijnde een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp. Het behoeft geen verdere uitleg dat het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen het risico verhoogt op een geweldsdelict .. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dit soort wapens. Daarnaast brengt ongecontroleerd wapenbezit gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de beoordeling van deze strafzaak relevant strafblad heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zou, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor
soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel - vanuit een juiste normhandhaving - niet kunnen worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank dient in doorslaggevende mate en in matigende
zin gewicht toegekend te worden aan het navolgende.
Zo stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde feiten inmiddels dateren van
minst genomen 6,5 jaar geleden en ouder. Daarnaast is er sprake van een excessieve overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de
processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op
het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol
van betekenis.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
Anders dan de officier van justitie bepaalt de rechtbank het startpunt van de redelijke termijn op 11 september 2012, zijnde het tijdstip waarop in het kader van het onderzoek
Weidebij onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking in de woning, de bijbehorende berging en de personenauto van verdachte heeft plaatsgevonden en waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen.
De rechtbank heeft gezien dat er gedurende de algehele procedure op meerdere momenten sprake is geweest van langdurige periodes van kennelijke inactiviteit.
De officier van justitie heeft een deel van de vertraging verklaard met - kort gezegd - organisatorische en proceseconomische overwegingen. De officier van justitie acht een termijn van 3,5 jaar voor een onderzoek als het onderhavige een reëel uitgangspunt.
Hoewel de rechtbank niet blind is voor een zekere ingewikkeldheid van het onderzoek en
de omvang daarvan, met vele medeverdachten en internationale aspecten, zijn deze onderdelen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet dusdanig prominent dat dit zonder meer een termijn van 3,5 jaar onderzoek rechtvaardigt. De rechtbank is niet gebleken van prangende feiten of omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt.
Hierbij is de rechtbank van oordeel dat de verre van voortvarende afhandeling van de zaak niet op het conto van de verdediging kan worden toegeschreven. De aan de verdediging toegewezen onderzoekswensen en die in de zaken van de medeverdachten waren beperkt
in aantal en zijn voortvarend afgehandeld. Het overgrote deel van de termijnoverschrijding kan niet aan verdachte worden verweten.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 27 mei 2019 de redelijke termijn met ruim vier en een half jaar is overschreden. Voor deze overschrijding
zal de rechtbank verdachte naar bevind van zaken compenseren.
Het behoeft geen betoog dat de algehele trage gang van zaken en het excessieve tijdsverloop sedert het door verdachte gepleegde feit een zware wissel trekt op de punitieve relevantie van het strafbare feit.
Het beroep van de raadsman op toepassing van het bepaalde bij artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht volgt de rechtbank echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank staat de ernst van de feiten en het samenstel van verboden wapens die verdachte destijds in zijn bezit had een geslaagd beroep op het zogeheten rechtelijk pardon in de weg.
De rechtbank zal een andersoortige straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Aan verdachte zal vanuit het oogpunt van speciale preventie en om de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met een proeftijd van een (1) jaar. Deze straf moet verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, met inachtneming van de hiervoor weergegeven bijzondere omstandigheden, volgende tot uitdrukking gebracht in de op te leggen straf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van deOpiumwet,voor te bereiden of te bevorderen,zich/een ander gelegenheid/middelen tot het plegen van dat feit trachten teverschaffenenstoffen/gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tothet plegen van dat feit. t.a.v. feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,meermalen gepleegd. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1, feit 2:gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van1 jaar.

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 27 mei 2019.