ECLI:NL:RBOBR:2019:2981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
01/889122-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen Opiumwet en deelname criminele organisatie, veroordeling voor verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, deelname aan een criminele organisatie en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht betrokken te zijn bij de voorbereidingshandelingen voor de invoer van Apaan, een grondstof voor amfetamine. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en het opzet van de verdachte om deze handelingen te verrichten. De verdachte werd ook vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er geen bewijs was dat hij deel uitmaakte van een duurzaam samenwerkingsverband met het oogmerk op het plegen van misdrijven. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 23 oktober 2012 een CO2 gasdrukwapen voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 250,= met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met het lange tijdsverloop van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte dat de ernst van het bewezen feit voldoende tot uitdrukking werd gebracht in de opgelegde straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/889122-12 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/889122-12
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 18 maart 2019, 21 maart 2019, 1 april 2019, 5 april 2019, 10 april 2019 en 13 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 6 oktober 2012 te Maastricht en/of Eijsden en/of Valkenswaard en/of Eindhoven en/of Nistelrode en/of elders in Nederland, en/of te Neerpelt en/of Lommel, en/of elders in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, -(telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
-(telkens) zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
en/of
-(telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of
gelden en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe (kort samengevat en zakelijk weergegeven) het navolgende gedaan:
-informatie vergaard over Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) (bestemd en/of te
gebruiken voor de productie van BMK (1-phenyl-2-propanone)) en/of waar en de wijze
waarop Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) besteld kon worden
en/of
-naar bedrijven in China en/of elders gezocht en/of laten zoeken waar Apaan (Alpha-
phenylacetoacetonitrile) besteld kon worden
en/of
-naar afleveradressen voor de in China en/of elders bestelde, althans te bestellen, Apaan
(Alpha-phenylacetoacetonitrile) gezocht en/of een of meer bedrijf/bedrijven (mede) als
afleveradres voor de bestelde, althans te bestellen, Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) opgezet en/of laten opzetten en/of
-geld geregeld en/of de betaling(en) gedaan en/of laten doen ten behoeve van de aanschaf
van de bestelde, althans te bestellen, Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) en/of
-een of meer hoeveelheid/hoeveelheden Apaan (Alpha-phenylacetoacetonitrile) in China
en/of elders besteld en/of laten bestellen en/of deze/die bestelling(en) betaald en/of laten
betalen
en/of -de lokatie/verblijfplaats van (een of meer van) deze/die (verzonden)bestelling(en) -vóór de
daadwerkelijke ontvangst daarvan- middels Track & Trace opgespoord en/of laten
opsporen en/of gevolgd en/of laten volgen
en/of -een of meer zending(en) van de in China en/of elders bestelde Apaan (Alpha-
phenylacetoacetonitrile) laten afleveren op een of meer afleveradres(sen) in Nederland
en/of in België
en/of
-een of meer zending(en) van de in China en/of elders bestelde Apaan (Alpha-
phenylacetoacetonitrile) in ontvangst genomen en/of voorhanden gehad en/of naar elders vervoerd en/of laten vervoeren en/of opgeslagen en/of laten opslaan;
2. hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Valkenswaard, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een CO2 gasdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Walther, type CP88), zijnde (een) voorwerp(en) dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende
gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd
voorwerp, voorhanden heeft gehad;
3. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 23 oktober 2012 te Maastricht en/of Eijsden en/of Valkenswaard en/of Eindhoven en/of Nistelrode en/of elders in Nederland, en/of te Neerpelt en/of Lommel, en/of elders in België en/of in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer (andere) perso(o)n(en),
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
-misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen en/of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of -misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen en/of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
-misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beschuldigingen.

Aan de verdachte wordt – kort en zakelijk samengevat – het volgende verweten:
1) het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a
van de Opiumwet gericht op de productie van amfetamine door vijfmaal in China een
hoeveelheid Apaan te bestellen en in Nederland in te voeren. Het gaat om drie
leveringen aan [medeverdachte 5] , één levering aan [medeverdachte 9] en één
levering aan [medeverdachte 6] ;
2) het voorhanden hebben van een gasdrukwapen gelijkend op een vuurwapen;
3) het deelnemen aan een criminele drugsorganisatie gericht op het plegen van misdrijven
als bedoeld in artikel 2, 3 en 10a van de Opiumwet.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gerequireerd tot een bewezenverklaring van alle feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijke pleitaantekeningen betoogd
dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal – gezien de bewijstechnische en chronologische verwevenheid ervan –
allereerst de feiten 1 en 3 bespreken en daarna feit 2.
feit 1
De tenlastelegging onder feit 1 is toegesneden op artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet, waarin onder 1°, 2° en 3° een aantal gedragingen strafbaar is gesteld indien deze zien op het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen met betrekking tot welke hij vorenbedoelde gedragingen verricht, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet deze gedragingen ook verrichten om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen. Alleen wetenschap hebben van de criminele bestemming van de goederen is niet steeds voldoende. Daarnaast moet er ook opzet op voorbereiden of bevorderen zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende.
De officier van justitie acht, op basis van met name de inhoud van diverse OVC- en tapgesprekken, in combinatie met meerdere ontmoetingen die grotendeels plaatsvonden bij verdachte en met name de ontmoetingen op 23 mei 2012 bij het bedrijf van verdachte en op 5 juni 2012 op weg naar [medeverdachte 7] en de overige inhoud van het dossier in de gehele context bezien, bewezen dat verdachte geld heeft geïnvesteerd ten behoeve van de invoer van Apaan. Daarnaast heeft verdachte volgens de officier van justitie [medeverdachte 7] geïntroduceerd bij de medeverdachten [medeverdachte 2] en zou hij [medeverdachte 7] € 5.000,= betalen of had hij dat al gedaan. Verdachte heeft daarbij bewust en nauw samen-gewerkt met medeverdachten om Apaan vanuit China Nederland in te voeren, wetende dan wel een ernstige reden hebbende om te vermoeden dat dit gebruikt zou worden voor de productie van amfetamine. Voor wat betreft de opzet op het bevorderen van de productie van amfetamine speelt volgens de officier van justitie nog een rol dat [medeverdachte 8] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat de rode kurkmachine gebruikt werd om olie in wijnflessen te doen en dat ze van die olie weer tabletten konden maken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het dossier kan onder meer vastgesteld worden dat in diverse OVC- gesprekken tussen medeverdachten zo nu en dan wordt gesproken over ene ‘ [naam verdachte] ’. Tijdens die gesprekken komt onder andere naar voren dat deze [naam verdachte] zou gaan verdienen aan medeverdachte [medeverdachte 2] , over het neerzetten van ‘500’ bij [naam verdachte] en dat [naam verdachte] ‘de man in België‘ € 5.000 zou betalen of al had betaald. Daarnaast heeft verdachte [medeverdachte 7] , die woonachtig is in België, geïntroduceerd bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Op het bedrijfsterrein van verdachte heeft onder andere op 23 mei 2012, de dag voordat [medeverdachte 7] de eerste bestelling Apaan heeft betaald, een ontmoeting plaatsgevonden met diverse medeverdachten en daarnaast zijn er aanwijzingen dat diverse medeverdachten regelmatig ter hoogte van het bedrijf van verdachte of zijn woning waren en spraken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] regelmatig samen af. Verdachte zou verder op 5 juni 2012, de dag na de eerste levering van Apaan, samen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 7] zijn gereden. Tijdens die rit zou verdachte, blijkens een OVC gesprek, onder andere hebben gesproken over het meegeven van ‘
een mieleke of 50’, over het meegeven van honderd kilo, over het ieder 50 de man laten afdraaien, over tentjes die afgebroken zijn, kannetjes die van links naar rechts gingen en het perfect staan van iets en dat niemand het kan vinden.
Tot slot blijkt uit het dossier dat verdachte, na de aanhouding van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , bij [medeverdachte 8] is geweest. Daar zou verdachte, volgens [medeverdachte 8] , hebben verteld dat de rode kurkmachine, die aanvankelijk bij medeverdachte [medeverdachte 2] stond en waarop amfetamineolie is aangetroffen, gebruikt werd om olie in wijnflessen te doen en dat ze van die olie dan weer tabletten konden maken.
De rechtbank stelt vast dat de strafbare bijdrage van verdachte met name uit de inhoud van deze OVC-gesprekken zou moeten blijken. Bij een groot deel van die OVC-gesprekken was verdachte echter zelf geen deelnemer. De gesprekken waaraan verdachte wel zou hebben deelgenomen en waarin onder andere diverse bedragen worden genoemd, gaan volgens verdachte niet over investeringen ten behoeve van de invoer van Apaan, doch ten behoeve van de ontwikkeling van een shotjesmachine en de overname van [café] van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het strafdossier ontbeert verder enig bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij de georganiseerde invoer van Apaan.
Het komt in deze zaak dus neer op een beoordeling van de bewijswaarde van de inhoud van de opgenomen gesprekken, anders gezegd: op een beoordeling van wat het tussen de gespreksdeelnemers opgenomen gesprek daadwerkelijk bewijst.
De rechtbank overweegt in dat kader in algemene zin het volgende. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat (transcripties van) opgenomen gesprekken voor het bewijs worden gebruikt. De inhoud van die gesprekken moet dan wel – op zichzelf of (mede) in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen – redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Tenzij in een opgenomen gesprek ontegenzeggelijk over (verdachtes betrokkenheid bij) het tenlastegelegde delict wordt gesproken, zal de beoordeling van de redengevende kracht van de inhoud van een opgenomen gesprek meestentijds afhangen van de uitleg en interpretatie die aan de inhoud van dat gesprek kan worden gegeven. Bij het geven van die uitleg en interpretatie is, zeker wanneer verdachte ontkent, de nodige behoedzaamheid geboden om het risico te kunnen ondervangen dat aan een gesprek een verkeerde strekking wordt gegeven. In het geval van een voor de verdachte belastende uitleg van een opgenomen gesprek dient dan ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te kunnen worden geconcludeerd dat de inhoud van het opgenomen gesprek redelijkerwijs niet voor een andere uitleg vatbaar is dan die belastende. Bij de beoordeling of van zo een geval sprake is, kan onder meer betekenis toekomen aan de aard en inhoud van het gesprek, de betekenis van bepaalde bewoordingen, de context waarin het gesprek heeft plaatsgehad, het verband met eventueel andere opgenomen gesprekken, het verband met eventueel ander bewijsmateriaal, wat er over de gespreksdeelnemers of over de personen die in die gesprekken ter sprake komen nog meer is gebleken, alsmede de vraag of - en zo ja eventueel in welk stadium van het geding - de verdachte, in het bijzonder als hij gespreksdeelnemer is geweest, een plausibele uitleg over en voor het gesprek geeft.
Als, zoals in het onderhavige geval, de verdachte elke betrokkenheid ontkent en de vaststelling van de betrokkenheid van de verdachte bij een tenlastegelegd delict uitsluitend zou moeten worden gebaseerd op de inhoud van opgenomen gesprekken, dan klemt de hiervoor bedoelde toets des te meer.
De rechtbank is – de hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend – van oordeel dat op basis van de opgenomen OVC-gesprekken niet boven redelijke twijfel verheven kan worden vastgesteld dat daarin wordt gesproken over investeringen die verdachte heeft gedaan of zou gaan doen ten behoeve van de invoer van Apaan of dat deze gesprekken anderszins verband hielden met de invoer van Apaan. De inhoud van die gesprekken is niet redelijkerwijs uitsluitend voor die uitleg vatbaar, ook niet als daarbij de inhoud van andere OVC-gesprekken en de overige inhoud van het dossier – zelfs als ervan wordt uitgegaan dat verdachte regelmatig ontmoetingen had met medeverdachte [medeverdachte 2] , dat verdachte op 23 mei 2012 en 5 juni 2012 samen met andere medeverdachten was – bij wordt betrokken. Het is de rechtbank aldus onvoldoende gebleken dat verdachte deze investering(en) in Apaan daadwerkelijk heeft gedaan. Daarbij heeft de rechtbank nog in aanmerking genomen dat verdachte voor de OVC-gesprekken waarin hij figureert c.q. waarin hij wordt genoemd van meet af aan een hem ontlastende uitleg heeft gegeven die niet compleet op drijfzand berust, nu het dossier ondersteunende aanwijzingen bevat voor de – naar zeggen van verdachte – zakelijke interesse van hem en zijn zakenrelatie medeverdachte [medeverdachte 4] in de overname van [café] en hun financiële betrokkenheid bij de ontwikkeling van een shotjesmachine van medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte een andere bijdrage ten behoeve van de invoer van Apaan heeft geleverd. Verdachte is immers degene die [medeverdachte 7] , die onder andere meerdere bestellingen heeft betaald, heeft geïntroduceerd bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit in combinatie met de overige inhoud van het dossier maakt echter niet dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat hij wetenschap, in de zin van minstgenomen voorwaardelijk opzet, had dat hij hiermee een bijdrage zou leveren aan de voorbereiding of bevordering van de productie van amfetamine. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en [medeverdachte 7] zakenpartners waren en zij wel vaker samen, voor zover bekend, legale zaken deden en verdachte wel vaker personen doorverwees naar [medeverdachte 7] . Daarnaast kan uit de OVC-gesprekken niet boven redelijke twijfel verheven worden afgeleid dat verdachte [medeverdachte 7] buiten de facturen om € 5.000,= zou hebben betaald.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de gang van zaken omtrent de rode kurkmachine weliswaar opmerkelijk genoemd kan worden, maar dat dit – als omstandigheid die zich heeft voorgedaan nadat de invoer van de Apaan was voltooid en de medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren aangehouden – niet zonder meer iets zegt over de wetenschap bij verdachte en dus het (voorwaardelijk) opzet van verdachte ten tijde van de introductie van [medeverdachte 7] maanden daarvóór. Anders gezegd: uit de gang van zaken omtrent de kurkmachine kan wél worden afgeleid dat verdachte weet heeft gekregen van het feit dat medeverdachte [medeverdachte 2] bezig was met handelingen gericht op de productie van synthetische drugs, maar niet dat verdachte daarvan heeft geweten op het moment dat hij zijn verweten gedragingen heeft verricht.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
feit 3
De rechtbank stelt voorop dat slechts sprake is van een criminele organisatie, indien de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Een criminele organisatie kenmerkt zich door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan, maar kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het door de organisatie beoogde oogmerk. Tot slot is vereist dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vastgesteld kan worden dat verdachte [medeverdachte 7] heeft geïntroduceerd wegens zijn ervaringen met de handel vanuit China en dat [medeverdachte 7] gedragingen heeft verricht met betrekking tot de invoer van Apaan vanuit China. Hoewel de introductie van [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 2] en zijn medebetrokkene op zichzelf feitelijk ten voordele van de organisatie is geweest – daarmee is immers de invoer (deels) vergemakkelijkt – is daarmee nog geen sprake van deelneming door verdachte in bovengenoemde zin. Immers, kan niet reeds op grond daarvan ook worden vastgesteld dat verdachte behoorde tot een op het plegen van Opiumwetdelicten gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Ander bewijs voor een dergelijke vorm van deelneming door verdachte heeft het strafrechtelijk onderzoek noch het verhandelde ter terechtzitting opgeleverd.
Gelet hierop kan hetgeen onder 3 ten laste is gelegd niet bewezen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
feit 2
De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen. Dit feit wordt door de verdachte in zijn verklaring bij de politie erkend en de rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Dit feit zal zonder verdere nadere motivering bewezen worden verklaard. Gezien de bekennende verklaring van verdachte en het bewijstechnische standpunt van de verdediging volstaat de rechtbank, conform het bepaalde bij artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijs-middelen, als volgt:
-een relaas van bevindingen van [verbalisant 1] , proces-verbaal nummer
2012142079 d.d. 23 oktober 2012 (bron 1, PD, p. 421-422)
-een lijst van inbeslaggenomen goederen (bron 1, PD, p. 423)
-een relaas van bevindingen van [verbalisant 2] , proces-verbaalnummer
PL2222 2012142079-19, d.d. 25 oktober 2012 (bron 2, delict 19, pag. 6-7)
-een bekennende verklaring van verdachte d.d. 14 mei 2013 (bron 2, delict 19, p. 12-13).
Deze bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier Weidebij van de
politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, onderzoek Weidebij, nummer 2219110027, afgesloten d.d. 23 maart 2015. Dit dossier omvat een aantal deeldossiers bevattende een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden, onder meer inhoudende:
bron 1: een persoonsdossier (PD) van [verdachte] , opgemaakt en ondertekend d.d. 8
maart 2015 door [verbalisant 3] , met een loopproces-verbaal (PD p. 378 t/m 381)
en doorgenummerde onderliggende stukken (PD p. 382 t/m 454) ;
bron 2: een zaaksdossier incident 19 (Wet wapens en munitie [verdachte] ), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] d.d. 14 januari 2015, met een loopproces-verbaal (p. 19-5) en doorgenummerde onderliggende stukken (p. 19-6 t/m 13).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor vermelde
bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen
is dat verdachte:
2. op 23 oktober 2012 te Valkenswaard, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een CO2 gasdrukwapen in de vorm van een pistool (merk Walther, type CP88), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir
de navolgende strafoplegging gevorderd ter zake van de feiten 1, 2 en 3:
*een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren;
*een geldboete van € 50.000,= subsidiair 285 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over een eventueel op te leggen sanctie.
Wel heeft hij gewezen op het forse tijdsverloop sedert de ten laste gelegde feiten en de forse overschrijding van de redelijke termijn die de rechtbank de ruimte geeft om naar bevind van zaken te handelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor een soortgelijke feit worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Hij had een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden, zijnde een voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp. Het behoeft geen verdere uitleg dat het ongecontroleerde bezit van
een dergelijke wapen het risico verhoogt op een geweldsdelict. Bovendien worden door
het voorhanden zijn van wapens de gevoelens van veiligheid in de maatschappij aangetast. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van wapens.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de beoordeling van deze zaak relevant strafblad heeft.
De rechtbank heeft zich in sterk matigende zin rekenschap gegeven van het excessieve tijdsverloop en de navenante overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de relatief geringe ernst van het bewezen verklaarde feit ten opzichte van de (twee beduidend ernstiger) ten laste gelegde feiten waarvan verdachte zal worden vrijgesproken, beperkt
de rechtbank de bespreking van deze mitigerende omstandigheden tot de navolgende kernpunten.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit inmiddels dateert van ruim 6,5 jaar geleden. Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met als aanvangsdatum het tijdstip waarop in het kader van het onderzoek Weidebij onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking in de woning van verdachte en zijn bedrijfs-pand heeft plaatsgevonden en waarbij diverse voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten
23 oktober 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank is de complexiteit en omvang van het dossier niet dusdanig dat dit zonder meer een termijn van 3,5 jaar onderzoek rechtvaardigt, zoals door
de officier van justitie gesteld. De rechtbank is niet gebleken van prangende feiten of omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt.
Hierbij weegt de rechtbank mee dat de verre van voortvarende afhandeling van de zaak
niet op het conto van de verdediging kan worden toegeschreven. Anders gezegd: de termijn-overschrijding kan niet aan verdachte worden verweten.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank heden, 27 mei 2019 de redelijke termijn met ruim vier en een half jaar is overschreden. Voor deze overschrijding
zal de rechtbank verdachte naar bevind van zaken compenseren en wel op de volgende wijze.
Het behoeft geen betoog dat de algehele trage gang van zaken en het excessieve tijdsverloop sedert het door verdachte gepleegde feit een zware wissel trekt op de punitieve relevantie van het strafbare feit. In dat licht bezien acht de rechtbank een (geringe) voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van een (1) jaar op zijn plaats. Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds moet deze straf verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank verdachte in afwijking van het standpunt van officier van justitie zal vrijspreken de onder 1 en 3 ten laste gelegde (beduidend ernstiger) feiten en de recht- bank voorts van oordeel is dat met inachtneming van de hiervoor weergegeven bijzondere omstandigheden de aard en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking wordt gebracht in de op te leggen straf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitieVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 2:een geldboete van € 250,= subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van deproeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 27 mei 2019.