ECLI:NL:RBOBR:2019:2860

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
01/879256-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren en dumpen van drugsafval afkomstig van amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren en dumpen van drugsafval. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verrichten van handelingen met gevaarlijke afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine en MDMA, in de periode van 29 april 2017 tot en met 1 mei 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen ongeveer 11.340 liter gevaarlijke afvalstoffen heeft vervoerd en opgeslagen in een loods in Helmond, en dat hij in Lierop en Aarle-Rixtel afvalstoffen heeft gedumpt. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden zou krijgen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de risico's voor het milieu en de volksgezondheid in aanmerking genomen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879256-18
Datum uitspraak: 20 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 april 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2017 tot en met 1 mei 2017 te Helmond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) dan wel alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet aan zijn/hun verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of zijn mededader(s) konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
ongeveer 11.340 liter (gevaarlijke) afvalstoffen, zijnde afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK met de leuckartmethode en/of de vervaardiging van MDMA uit PMK met een reductieve aminering, althans afval afkomstig van de vervaardiging van synthetische drugs, in (een) jerrycan(s) en/of (een) va(a)t(en) overgegoten en/of vervoerd in een bestelbus en/of opgeslagen en/of bewaard in een loods.
artikel 10.1 lid 1 Wet Milieubeheer
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2017 tot en met 2 mei 2017 te Lierop, in de gemeente Someren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op of omstreeks de periode van 29 april 2017 tot en met 2 mei 2017, vijftien, althans één of meer waterstofgasflessen met daarin (restanten) van waterstof en/of één gasmasker gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de (onbeschermde) bodem gebracht achter een bosperceel, grenzend aan een tuinbouwgebied, gelegen in de nabijheid van de [adres 5] te Lierop. Artikel 10.2. Wet Milieubeheer
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2017 tot en met 30 april 2017 te Aarle-Rixtel, in de gemeente Laarbeek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op of omstreeks de periode van 29 april 2017 tot en met 30 april 2017, vijf, althans één of meer vaten van 220 kg per stuk, met (restanten) van vloeistof, althans afvalstoffen afkomstig van de vervaardiging van amfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de (onbeschermde) bodem gebracht van een zandpad, gelegen in de nabijheid van landbouwgrond en/of een varkenshouderij, tussen de [adres 6] en de [adres 10] te Aarle Rixtel
Artikel 10.2 Wet milieubeheer

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs (t.a.v. feit 1, 2 en 3).

Inleiding.
In de kern komt het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde erop neer dat verdachte wordt verweten dat hij samen met een ander of anderen drugsafval naar een loods in Helmond heeft vervoerd en daar heeft opgeslagen in een loods, en in Lierop en Aarle-Rixtel drugsafval heeft gedumpt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde telkens met uitzondering van het onderdeel medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie benadrukt dat de zwijgende proceshouding van verdachte in diens nadeel in de bewijsvoering dient te worden betrokken.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat teveel twijfel bestaat over de betrokkenheid van verdachte bij die feiten en over de aard van de uitvoeringshandelingen die verdachte heeft verricht. Verdachte was bovendien op het moment van aantreffen van de jerrycans in de loods op vakantie in Zeelandsluis. Verder wijst de verdediging erop dat de telefonische contacten met de eigenaar van de containeropslag, de heer [getuige 5] , slechts enkele seconden duurden, zodat zij geen echt gesprek met elkaar kunnen hebben gevoerd en dat de twee stopmomenten van de bestelbus in Lierop en Aarle-Rixtel zodanig kort waren dat die stopmomenten niet in verband kunnen worden gebracht met de drugsafvaldumpingen. Ten slotte heeft de raadsvrouw benadrukt dat de bewijsconstructie niet zodanig stevig is dat de zwijgende proceshouding ten nadele van verdachte in de bewijsvoering mag worden betrokken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen (t.a.v. feit 1, 2 en 3).
De rechtbank overweegt daar het volgende over.
Op 1 mei 2017 heeft [getuige 1] een groot aantal jerrycans aangetroffen in de loods, die hij verhuurde aan [persoon] . Op 2 mei 2017 is door het Landelijke Faciliteit Ondersteuning (hierna te noemen: LFO) onderzoek gedaan naar de inhoud van deze jerrycans en is een achttal daarvan bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) heeft op basis van die acht monsters vastgesteld dat de jerrycans onder meer de vloeistoffen MDMA en PMK in aceton en amfetamine bevatten. In totaal gaat het om een hoeveelheid van 11.340 liter.
Op 30 april 2017 werd melding gemaakt van het aantreffen van vijf blauwe vaten op een zandpad tussen de [adres 6] en [adres 10] te Aarle-Rixtel. Na bemonstering door de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (hierna te noemen: AGS) en LFO bleek dat deze vaten amfetamineafval bevatten. De AGS heeft drie puntverontreinigingen vastgesteld. [getuige 2] , die de blauwe vaten ter plaatse aantrof, heeft verklaard dat de vijf blauwe vaten er een dag eerder nog niet lagen.
Op 2 mei 2017 werd melding gemaakt van het aantreffen van drugsafval te Lierop. Er werden aan de [adres 5] te Lierop 15 waterstofgasflessen aangetroffen. [getuige 3] , die de waterstofgasflessen aantrof, heeft verklaard dat zijn medewerkers dagelijks op die locatie komen en dat de waterstofgasflessen er hooguit enkele dagen lagen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte hierbij niet betrokken is geweest.
De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt daarover het volgende.
[getuige 1] heeft verklaard dat [persoon] een ruimte in de loods aan de [adres 2] te Helmond huurde, wat wordt bevestigd door het door hem overgelegde huurcontract, en dat verdachte regelmatig in de loods kwam. Verdachte heeft erkend dat hij de eigenaar van de loods aan de [adres 2] te Helmond kent, dat hij geregeld in die loods kwam en dat hij zelf over een sleutel van de loods beschikte.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij op 29 april 2017 een aantal malen een bestelbus van [verhuurbedrijf] langs heeft zien rijden, die vervolgens de inrit naar de loods aan de [adres 2] te Helmond was opgereden. Uit gegevens van autoverhuurbedrijf [verhuurbedrijf] te Helmond is gebleken dat medeverdachte deze bestelbus op 28 april 2017 om 15:12 uur heeft gehuurd en dat de bestelbus op 1 mei 2017 om 07:00 uur weer is teruggebracht.
Uit de gps-bewegingen van de bestelbus blijkt onder meer dat de bestelbus op 29 april 2017 drie keer heen en weer is gereden van het opslagterrein van [getuige 5] aan de [adres 3] te Veghel naar de loods aan de [adres 2] te Helmond, waarna de bestelbus om 18:27 uur op twee straten afstand van de [adres 4] in Helmond werd geparkeerd. In de nacht van 29 op 30 april 2017 is de bestelbus weer gaan rijden. Om 03:16 uur is er gedurende vier minuten op de [adres 5] in Lierop (gemeente Someren) gestopt en om 04:08 uur is er gedurende een halve minuut gestopt op de [adres 6] te Aarle-Rixtel. Om 04:33 uur is er geparkeerd ter hoogte van de [adres 7] in Helmond.
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat op 28 april 2017, kort voor de huur van de bestelbus, drie keer telefonisch contact is geweest tussen verdachte en medeverdachte, terwijl het laatste daaraan voorafgaande telefonisch contact tussen hen dateert van geruime tijd daarvoor, 16 februari 2017. Ook is gebleken dat verdachte op diezelfde dag, 28 april 2017, om 18:06 uur en om 18:30 uur telefonisch contact heeft gehad met [getuige 5] , de eigenaar van de containeropslag aan de [adres 8] te Veghel. Ten slotte is gebleken dat verdachte diezelfde dag om 20:24 uur en 22:01 uur telefonisch heeft gehad met [getuige 6] , die woonachtig is op het adres [adres 7] te Helmond. Dit is het adres waar de bestelbus in de ochtend van 30 april 2017 werd geparkeerd.
Verdachte heeft tijdens de politieverhoren erkend dat hij de gebruiker is van het [telefoonnummer] en dat hij nooit een ander telefoonnummer heeft gebruikt, dat medeverdachte wel eens een bus voor hem heeft gehuurd en dat hij samen met [persoon] en andere vrienden een container op het opslagterrein aan de [adres 3] te Veghel had.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer van verdachte op 29 april 2017 een zendmast heeft aangestraald aan de [adres 9] te Stiphout, zijnde in de directe omgeving van de loods en het woonadres van verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op 29 april 2017 fysiek aanwezig was in de nabijheid van de loods.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zodanig wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. Dat verdachte slechts korte telefoongesprekken heeft gevoerd met [getuige 5] en dat de bestelbus slechts gedurende een korte periode in Mierlo en Aarle-Rixtel heeft stilgestaan leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden moeten namelijk in samenhang worden bezien met de andere hiervoor benoemde voor verdachte belastende feiten en omstandigheden, waaruit evenzo een vermoeden van betrokkenheid volgt.
Verdachte heeft evenwel geen verklaring gegeven om zijn betrokkenheid te weerleggen. Bij de politie heeft verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen en ook tijdens de terechtzitting van 6 mei 2019 heeft verdachte grotendeels gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, ook nadat hij door de rechtbank met deze feiten en omstandigheden is geconfronteerd.
Verdachte heeft uitsluitend verklaard dat hij op het moment dat de jerrycans in de loods bij [getuige 1] zijn aangetroffen op vakantie was in Zeelandsluis. Verdachte heeft dit, hoewel dit op zijn weg gelegen had, echter niet nader onderbouwd. Op nadere vragen van de rechtbank over deze vakantie, onder meer over de periode daarvan, heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aannemelijk geworden en is bovendien strijdig met het onderzoeksresultaat dat de telefoon van verdachte op 29 april 2017 een zendmast in de directe omgeving van de loods in Helmond en de woning van verdachte heeft aangestraald.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank acht namelijk niet bewezen dat verdachte samen met medeverdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier blijkt ten aanzien van medeverdachte slechts dat hij op 28 april 2017 een bestelbus bij [verhuurbedrijf] heeft gehuurd en dat hij voorafgaand aan de huur van de bestelbus drie keer telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Uit de voornoemde feiten en omstandigheden blijkt niet dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 29 april 2017 tot en met 1 mei 2017 te Helmond, opzettelijk, handelingen met afvalstoffen heeft verricht waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, terwijl hij, verdachte niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of beperken,
immers heeft hij, verdachte:
ongeveer 11.340 liter gevaarlijke afvalstoffen, zijnde afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK met de leuckartmethode en de vervaardiging van MDMA uit PMK met een reductieve aminering, in jerrycans vervoerd in een bestelbus en/of opgeslagen en/of bewaard in een loods.

2.

in de periode van 29 april 2017 tot en met 2 mei 2017 te Lierop, in de gemeente Someren, opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze (al dan niet in verpakking) uit een inrichting te storten, of anderszins op de bodem te brengen,
immers heeft verdachte in de periode van 29 april 2017 tot en met 2 mei 2017 vijftien waterstofgasflessen met daarin restanten van waterstof gestort en achtergelaten en anderszins op de onbeschermde bodem gebracht achter een bosperceel, grenzend aan een tuingebouw, gelegen in de nabijheid van de [adres 5] te Lierop.

3.

in de periode van 29 april 2017 tot en met 30 april 2017 te Aarle-Rixtel, in de gemeente Laarbeek, opzettelijk zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze (al dan niet in verpakking) buiten een inrichting te storten, of anderszins op de bodem te brengen,
immers heeft hij verdachte in de periode van 29 april 2017 tot en met 30 april 2017 vijf vaten van 220 kg per stuk, met restanten van vloeistof afkomstig van de vervaardiging van amfetamine, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de onbeschermde bodem gebracht van een zandpad, gelegen in de nabijheid van landbouwgrond en een varkenshouderij, tussen de [adres 6] en de [adres 10] te Aarle-Rixtel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, voor zover zij tot een bewezenverklaring komt, een taakstraf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het opzettelijk amfetamineafval vervoeren in een bestelbus en het opslaan en/of bewaren daarvan in een loods. Daarnaast heeft hij vijftien waterstofgasflessen met daarin restanten van waterstof en vijf vaten van elk 220 kg met restanten van amfetamineafval gedumpt.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het in strijd met de milieuregelgeving vervoeren en dumpen van een grote hoeveelheid afvalstoffen die afkomstig was van de productie van amfetamine. Het bewust niet in acht nemen van de milieuregelgeving in verband met het verhullen van illegale productie van synthetische drugs levert grootschalige dumpingen op van afval en is verworden tot een groot maatschappelijk probleem. Het illegaal dumpen van drugsafval levert aanzienlijke risico’s op voor de natuur en voor de volksgezondheid. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals grondwaterverontreiniging. Ten slotte vormen illegale drugsdumpingen een hoge kostenpost voor zowel de overheid als particulieren in verband met de zorgvuldige verwijdering en verwerking van deze afvalstoffen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Mede gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank een proeftijd van drie jaar wenselijk.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, en
  • 10.1 en 10.2 van de Wet Milieubeheer.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
T.a.v. feit 2:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
T.a.v. feit 3:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet
aftrekovereenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijdvan
3 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 20 mei 2019.