ECLI:NL:RBOBR:2019:2528

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
01/860451-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 3 mei 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bestelbus op 19 juni 2018 in Eindhoven een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ten minste 96 km/h op de Rijksweg A50, waar een file was ontstaan. Bij de aanrijding met een stilstaande Fiat kwam één inzittende om het leven en raakten drie anderen zwaar gewond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, namelijk roekeloos rijgedrag, maar veroordeelde hem wel voor het subsidiair ten laste gelegde, dat hij zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete op van € 2.500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, maar dat hij zijn aandacht onvoldoende op de weg had gehouden, waardoor hij niet tijdig het stilstaande verkeer had opgemerkt. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 19 april 2019, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860451-18
Datum uitspraak: 3 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 maart 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 april 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnende) bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto Mercedes-Benz), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de Rijksweg A50 (komende uit de richting Best/Utrecht, gaande in de richting van Helmond/Eindhoven), zijn aandacht niet (voldoende en/of voortdurend) op de weg gehouden en/of (daardoor) het vóór hem in een file stilstaande en/of langzaam rijdende verkeer niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of snelheid verminderd en/of is aldus niet in staat geweest zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de weg die hij kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor verdachte met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) personenauto (Fiat) is gebotst/gereden en/of (vervolgens) met de rechterflank van zijn voertuig tegen een personenauto (Skoda) is gebotst die op de vluchtstrook stond en/of (vervolgens) met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) bedrijfsauto (Citroen) is gebotst/gereden die (eveneens) op de vluchtstrook stond,
zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste 96 km/uur, in ieder geval een snelheid (aanzienlijk) hoger dan de toen aldaar, door de zogenaamde matrixborden, aangegeven maximum snelheid van 50 km/uur,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] , inzittende van die Fiat) werd gedood en/of
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] (bestuurder van die Fiat), zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en/of kneuzingen aan de nier en/of hersenverlamming, werd toegebracht, en/of
een ander, genaamd [slachtoffer 3] (inzittende van die Fiat), zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelhersenletsel, en diverse fracturen (in onder meer kaak, borstbeen, wervelkolom, bovenarmen en heup) werd toegebracht, en/of
een ander, genaamd [slachtoffer 4] (inzittende van die Fiat), zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken kaakbeen(deren), werd toegebracht
of waardoor aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Mercedez-Benz), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A50, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte:
rijdende op de Rijksweg A50 (komende uit de richting Best/Utrecht, gaande in de richting Helmond/Eindhoven), zijn aandacht niet (voldoende en/of voortdurend) op de weg gehouden en/of (daardoor) het vóór hem in een file stilstaande en/of langzaam rijdende verkeer niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of snelheid verminderd en/of is aldus niet in staat geweest zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de weg die hij kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor verdachte met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) personenauto (Fiat) is gebotst/gereden en/of (vervolgens) met de rechterflank van zijn voertuig tegen een personenauto (Skoda) is gebotst die op de vluchtstrook stond en/of (vervolgens) met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) bedrijfsauto (Citroen) is gebotst/gereden die (eveneens) op de vluchtstrook stond,
zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste 96 km/uur, in ieder geval een snelheid (aanzienlijk) hoger dan de toen aldaar, door de zogenaamde matrixborden, aangegeven maximum snelheid van 50 km/uur;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 19 juni 2018 heeft op de Rijksweg A50 in Eindhoven een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij meerdere voertuigen en personen betrokken zijn geraakt.
Verdachte reed die namiddag met de bestelbus van zijn werk over de A50 richting huis. Op enig moment was er filevorming voor verdachte. De bestuurders van een Skoda en Citroën, die één of meerdere auto’s voor verdachte reden, werden hiermee ook geconfronteerd; zij weken uit naar de vluchtstrook om een aanrijding te voorkomen dan wel om verkeer achter hen meer ruimte te geven. Achter hen reed een Fiat en daarachter verdachte. Verdachte – die net de auto van de latere [getuige 1] had ingehaald – is hard tegen die Fiat, die op dat moment langzaam reed of stilstond, gebotst en is daarna tegen de Skoda en Citroën, die op de vluchtstrook stonden, gebotst.
In de Fiat zaten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] . Ten gevolge van dit ongeval is [slachtoffer 1] komen te overlijden en zijn [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ernstig gewond geraakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuld heeft aan dit ongeval, in die zin dat het ongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen van verdachte is veroorzaakt. Zij acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat hij schuld heeft aan het ongeval en heeft dan ook integrale vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte en de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] volgt dat sprake was van een plots opkomende file. De conclusie dat verdachte de file niet of niet tijdig heeft opgemerkt, kan volgens de verdediging dan ook niet zonder meer worden getrokken. Verdachte reed met het verkeer mee. Twee weggebruikers vóór hem waren door de plots opkomende file al uitgeweken naar de vluchtstrook, waardoor het voor verdachte niet meer mogelijk was om daar naartoe uit te wijken; had hij wel naar de vluchtstrook kunnen uitwijken, dan had hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kunnen brengen.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat het goed mogelijk is dat de matrixborden pas zijn geactiveerd naar aanleiding van het ongeval en dat deze niet aan stonden op het moment dat verdachte deze borden passeerde. Verdachte verklaart niet te hebben gezien dat de matrixborden geactiveerd waren. Ook getuigen verklaren hier niet over. Verdachte heeft dan ook niet harder gereden dan de maximum toegestane snelheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De overwegingen.
Om tot een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, moet het aan de schuld van verdachte te wijten zijn dat het verkeersongeval is ontstaan.
Het begrip “schuld” in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft een specifieke betekenis, die niet per se samenvalt met wat in het normaal spraakgebruik onder schuld wordt verstaan. Van schuld in de zin van dat artikel is pas sprake in geval van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend handelen. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten en niet elke verkeersovertreding is dan ook voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij het vaststellen van de voor een veroordeling op grond van deze wettelijke bepaling vereiste onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel of zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist mag worden geëist.
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Met andere woorden: de schuld van een verdachte moet los gezien worden van de gevolgen die het ongeval heeft gehad.
Van roekeloos rijgedrag is de rechtbank, zoals de officier van justitie en de verdediging hebben bepleit, niet gebleken. De rechtbank vindt het – met hen – ook niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij aanvankelijk, heel kort na het ongeval, heeft verklaard, achter het stuur in slaap is gevallen. Dit past niet bij zijn rijgedrag, zoals verdachte en diverse getuigen dat hebben beschreven. Uit de diverse verklaringen komt immers naar voren dat verdachte, kort voor het ongeval, [getuige 1] heeft ingehaald.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten valt, vindt de rechtbank van doorslaggevend belang of verdachte harder dan de toegestane snelheid heeft gereden of harder heeft gereden dan gezien het verkeersbeeld passend leek. Voor de beoordeling hiervan is het volgende van belang.
Verdachte reed over de Rijksweg A50, in de richting van Son en Breugel. Ter hoogte van het ongeval bestond de weg uit vier rijstroken, te weten uit de rijstroken 1 en 2 (de meest linker rijstroken), en de rijstroken 3 en 4 (richting de afslag Helmond-Eindhoven). Kort daarvoor waren deze vier rijstroken samengekomen; de twee linkerrijstroken voor verkeer vanuit Eindhoven en de twee rechter rijstroken voor verkeer vanaf de A2 uit de richting van
’s-Hertogenbosch. Verdachte kwam uit de richting ’s-Hertogenbosch.
Het verkeersongeval vond op rijstrook 4 plaats.
Normaliter geldt op de A50 waar verdachte reed een maximum snelheid van 120 km/h. Deze snelheid kan echter beperkt worden door de aldaar aanwezige matrixborden. Uit storingsdata van de bestelbus is gebleken dat de snelheid van de bestelbus waarin verdachte reed op het moment van de botsing 96 km/h bedroeg; de daadwerkelijk gereden snelheid voorafgaand aan de botsing kan iets hoger hebben gelegen, maar dit is niet exact vast te stellen. Verdachte heeft verklaard dat het kan kloppen dat hij met 96 km/h heeft gereden. Verdachte heeft ook verklaard dat de snelheid van de bestelbus is begrensd tot 120 km/h. Als de maximum snelheid op de A50 op het moment van de botsing120 km/h was, ziet de rechtbank geen aanwijzingen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte harder heeft gereden dan was toegestaan. Als op het moment van de botsing (of heel kort vóór dat moment) de matrixborden waren geactiveerd en een lagere toegestane snelheid aangaven, kan dit anders komen te liggen.
De vraag waar de rechtbank zich dan ook voor gesteld ziet, is of de matrixborden op enig moment vóór de botsing in het zichtveld van verdachte waren geactiveerd. Verdachte verklaart dat dit niet het geval was; getuigen – met uitzondering van getuige [getuige 3] – hebben hierover niets verklaard. Uit informatie over de matrixportalen en de loggegevens hiervan is het volgende af te leiden.
Op de route die verdachte heeft gereden bevonden zich twee matrixportalen. Het eerste portaal besloeg zowel de aanrijroute voor verkeer komende van de A50 (HM 95,1) als voor het verkeer komende vanaf de A2 (HM 143,7). Het tweede portaal besloeg de rijbaan van de A50 (HM 95,6). Ongeveer 160 meter na dit portaal heeft het ongeval plaatsgevonden.
De matrixborden van het eerste portaal (A2, HM 143,7) zijn om 17:33:41 uur geactiveerd; daarvoor stonden ze uit. Toen deze matrixborden geactiveerd werden stonden ze op beeldstand 70 met knipperlichten.
De matrixborden van het tweede portaal (A50, HM 95,6) zijn om 17:33:43 uur geactiveerd; daarvoor stonden ze uit. Toen deze matrixborden geactiveerd werden stonden ze op beeldstand 50 met knipperlichten. Dit betreft een aankondiging (waarschuwing) voor zeer langzaam rijdend dan wel stilstaand verkeer.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen hoe laat het ongeval precies heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse staat dat de eerste melding van het ongeval bij het Operationeel Centrum Politie om 17:36 uur is gedaan. [verbalisant 1] relateert dat hij om 17:35 uur kennis kreeg van het verkeersongeval en ook de [verbalisant 2] en [verbalisant 3] relateren dat hen omstreeks 17:35 uur werd verzocht naar de plaats van het ongeval te gaan. Het precieze tijdstip waarop het verkeersongeval heeft plaatsgevonden is in dit geval van belang, omdat aan de hand daarvan kan worden beredeneerd of de matrixborden, kort vóór het ongeval, in het zichtveld van verdachte geactiveerd waren. Als het ongeval om 17:35:00 is gemeld, dan zit er slechts 1 minuut en 19 seconden tussen het aan gaan van het eerste matrixportaal (70-knipperend) en de melding, en slechts 1 minuut en 17 seconden tussen het aan gaan van het tweede matrixportaal (50-knipperend) en de melding.
Het is algemeen bekend dat er na het plaatsvinden van een ongeval wat tijd overheen gaat voordat betrokkenen of getuigen beseffen wat er is gebeurd, hun telefoon hebben gepakt, de hulpdiensten hebben gebeld en de melding is doorgezet naar het Operationeel Centrum Politie. Dat dit meer dan 1 minuut en 19 seconden in beslag neemt is niet ondenkbaar.
De rechtbank kan op basis van de voormelde, in het strafdossier bekende gegevens dan ook niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de matrixborden, kort vóór het ongeval, in het zicht van verdachte al geactiveerd waren. Alleen in de verklaring van [getuige 3] kunnen hiervoor aanwijzingen gevonden worden; zij heeft immers verklaard dat de matrixborden geactiveerd waren. Echter, zij kwam uit de richting van Eindhoven. Op de weg waarover zij reed bevonden zich – nog voor het eerste matrixportaal waar het in deze zaak over gaat – andere matrixborden; en die matrixborden waren eerder geactiveerd dan de matrixborden op de route van verdachte. De rechtbank vindt haar verklaring daarom onvoldoende om op grond daarvan met de vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat zij met de matrixborden ook het matrixbord kort voor het ongeval heeft bedoeld en dat dat matrixbord ook al was geactiveerd toen zij en verdachte dit passeerden. De rechtbank is al met al van oordeel dat enkel de verklaring van [getuige 3] onvoldoende is om op grond daarvan de conclusie te trekken dat de matrixboden van de twee matrixportalen die verdachte is gepasseerd kort voor het ongeval en
binnen het gezichtsveld van verdachteal waren geactiveerd.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de matrixborden binnen het gezichtsveld van verdachte waren geactiveerd, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte harder heeft gereden dan was toegestaan en de waarschuwingssignalen (het knipperen) op de matrixborden heeft genegeerd. In het dossier ziet de rechtbank ook geen aanwijzingen dat verdachte onverantwoord hard heeft gereden of aanmerkelijk harder heeft gereden dan het verkeersbeeld op dat moment toe leek te staan.
Zoals eerder aangegeven vond het verkeersongeval plaats op rijstrook 4. Meerdere getuigen die ook op deze rijstrook reden zijn gehoord. [getuige 5] is gehoord en verklaarde dat hij met een snelheid van 80 km/h reed en dat het verkeer voor hem abrupt remde. Ook hij moest remmen om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. De Citroën, die achter hem reed, passeerde hem rechts over de vluchtstrook, vermoedelijk om uit te wijken voor zijn auto. De bestuurder van de Citroën, [getuige 2] , verklaarde ook dat er ineens flink werd geremd. Een auto voor hem week uit en hij week ook uit, naar de vluchtstrook, om zo meer ruimte te creëren voor de auto’s achter hem.
[getuige 4] , die in haar Skoda achter [getuige 2] reed, reed ook met een snelheid van ongeveer 80 km/h toen zij zag dat voertuigen voor haar op de rem gingen en de auto voor haar richting de vluchtstrook uitweek. Direct daarna volgden de botsingen tussen de bestelbus van verdachte en de andere voertuigen; de snelheid van verdachte was op het moment van de botsing 96 km/h. Kort voor deze botsing had verdachte [getuige 1] nog ingehaald; [getuige 1] reed op dat moment met een snelheid van 80 à 90 km/h.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar enkele kilometers per uur harder heeft gereden dan andere weggebruikers, maar niet zodanig hard dat de snelheid waarmee hij reed gezien het verkeersbeeld op dat moment onverantwoord was; hij reed in zekere zin met het verkeer mee. [getuige 3] is de enige die verklaard heeft dat met een aanzienlijk lagere snelheid werd gereden. Zij heeft verklaard dat zij met een snelheid van ongeveer 50 km/h reed en dat
zijmet het verkeer meereed. Echter, zij is de enige die dit verklaart. Bovendien, zo stelt de rechtbank vast, kwam zij uit de richting van Eindhoven én heeft zij verklaard dat het verkeer vanuit ’s-Hertogenbosch – waar verdachte vandaan kwam – beter doorreed dan het verkeer uit de richting van Eindhoven. Dat dit zo was wordt ook ondersteund door de logbestanden van de matrixborden; daaruit blijkt immers dat de matrixborden die [getuige 3] eerder op de A50 is gepasseerd al eerder dan de matrixportalen die verdachte is gepasseerd, in werking waren getreden.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het verkeer op de rijbaan waar verdachte reed aardig doorreed en dat plotseling werd geremd. Enkele bestuurders die voor verdachte reden zagen zich hierdoor genoodzaakt uit te wijken naar de vluchtstrook; om een aanrijding te voorkomen met de auto voor hen of om ruimte te maken voor degenen achter hen. In deze situatie is het verdachte niet gelukt om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen en is hij tegen de Fiat voor hem en tegen twee auto’s die naar de vluchtstrook waren uitgeweken gebotst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte enige mate van schuld aan het veroorzaken van dit ongeval is te verwijten. De rechtbank acht echter niet bewezen dat sprake is geweest van (grove) schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet; niet is gebleken dat verdachte ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld. Wel is gebleken dat verdachte zijn aandacht onvoldoende op de weg heeft gehouden, waardoor hij niet tijdig heeft opgemerkt dat het verkeer voor hem (plots) stil stond of langzaam reed en daardoor niet tijdig en/of niet voldoende heeft afgeremd. Het was immers een overzichtelijke weg en deze had kort voor het ongeval een recht tracé; als verdachte zijn aandacht voldoende op de weg had gehouden had hij – ondanks dat sprake was van een plots opkomende file – zijn voertuig tijdig tot stilstand kunnen brengen.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Zij acht de subsidiair ten laste gelegde overtreding wel wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 19 juni 2018 te Eindhoven, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto Mercedes-Benz), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A50, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers heeft verdachte:
rijdende op de Rijksweg A50 (komende uit de richting Best/Utrecht, gaande in de richting Helmond/Eindhoven), zijn aandacht niet voldoende op de weg gehouden en daardoor het vóór hem in een file stilstaande en/of langzaam rijdende verkeer niet tijdig opgemerkt en niet tijdig en niet voldoende afgeremd en is aldus niet in staat geweest zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de weg die hij kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) personenauto (Fiat) is gebotst en met de rechterflank van zijn voertuig tegen een personenauto (Skoda) is gebotst die op de vluchtstrook stond en met zijn voertuig tegen een (voor hem (langzaam) rijdende/stilstaande) bedrijfsauto (Citroen) is gebotst die eveneens op de vluchtstrook stond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat geen sprake was van alcoholgebruik, drugsgebruik of van extreem gevaarlijk rijgedrag, dat verdachte een vrijwel blanco documentatie heeft en dat in soortgelijke zaken taakstraffen en voorwaardelijke straffen zijn opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Bij dit ongeval zijn de heren [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ernstig gewond geraakt en is de heer [slachtoffer 1] komen te overlijden. Het leed dat de nabestaanden van de heer [slachtoffer 1] is toegebracht is onbeschrijflijk groot. Ter terechtzitting heeft [nabestaande] , de vrouw van de heer [slachtoffer 1] , verwoord wat het verlies van haar man – de vader van haar jonge kinderen – voor haar en haar kinderen betekent. Zij heeft grote moeite dit verlies te verwerken.
De heer [slachtoffer 3] is ten gevolge van het ongeval zeer ernstig gewond geraakt en zal hieraan blijvend letsel – waaronder hersenletsel – overhouden. Hij heeft ter zitting verteld wat een enorm grote impact het ongeval op zijn leven heeft gehad en hoe zijn leven hierdoor voorgoed ingrijpend is veranderd.
Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde, is voor het subsidiair ten laste gelegde een lagere straf op zijn plaats dan is gevorderd. De rechtbank benadrukt daarbij richting de nabestaande van de heer [slachtoffer 1] en de heren [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dat de omstandigheid dat de rechtbank tot een juridisch minder zware kwalificatie is gekomen dan de officier van justitie, geenszins betekent dat de gevolgen van het ongeluk voor hen minder ernstig worden ingeschat. Echter, de overtreden strafbepaling (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) is in juridische zin een overtreding en geen misdrijf, en kent dan ook een beduidend lagere strafbedreiging dan het misdrijf als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid passend. Verdachte heeft aangegeven zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk. In dit geval ziet de rechtbank hierin aanleiding om de rijontzegging voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal dit echter verdisconteren in de geldboete; die wordt daardoor hoger. De rechtbank zal verdachte een geldboete van € 2.500,- en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 8 maanden opleggen. De rechtbank wil verdachte er met de voorwaardelijke rijontzegging ook van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande] (nabestaande van [slachtoffer 1] ).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij – gezien de bepleite vrijspraak – niet ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk te verklaren, omdat het de reiskosten naar zitting betreft en die kosten door de nabestaande niet zijn gemaakt in het kader van een verzoek om schadevergoeding, nu er – anders dan die reiskosten – geen schadevergoeding wordt gevraagd.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde schadevergoeding voor de reiskosten toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaategel. Ten aanzien van de gevorderde ziekenhuiskosten heeft zij aangevoerd dat een verzekeraar die schade zal vergoeden, zodat er geen ruimte is voor toewijzing van die vordering in deze procedure.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij – gezien de bepleite vrijspraak – niet ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde reiskosten kunnen worden toegewezen, maar dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat de verzekering hierin een rol speelt.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde medische kosten niet ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij – gezien de bepleite vrijspraak – niet ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde reiskosten kunnen worden toegewezen.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 60a.
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:

subsidiairovertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).

T.a.v. subsidiair:Geldboete van EUR 2.500,00 subsidiair 35 dagen hechtenis.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 50,00 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande] van een bedrag van EUR 50,- (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande] , van een bedrag van EUR 50,- (zegge: vijftig euro), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 36,40 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 36,40 (zegge: zesendertig euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van EUR 36,40 (zegge: zesendertig euro en veertig eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 18,20 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 18,20 (zegge: achttien euro en twintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , van een bedrag van EUR 18,20 (zegge: achttien euro en twintig eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 3 mei 2019.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.