ECLI:NL:RBOBR:2019:2510

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
01/879683-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en deelneming aan een criminele organisatie

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, het produceren en voorhanden hebben van amfetamine, en deelneming aan een criminele organisatie. De zaak was aanhangig gemaakt na een opsporingsonderzoek onder de naam Marne, dat in oktober 2017 was gestart door het Openbaar Ministerie en de politie eenheid Oost-Brabant. Dit onderzoek richtte zich op de productie van synthetische drugs en leidde tot diverse aanhoudingen op 4 april 2018, waarbij een laboratorium in aanbouw werd aangetroffen.

Tijdens de rechtszittingen op 1, 2, 3, 4 en 18 april 2019 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Er was geen direct bewijs dat de verdachte betrokken was bij de strafbare feiten, ondanks zijn contacten met medeverdachten en zijn aanwezigheid op verschillende locaties.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had begaan. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast, aangezien het belang van strafvordering zich daar niet meer tegen verzette. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879683-18
Datum uitspraak: 2 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2019, 2 april 2019, 3 april 2019, 4 april 2019 en 18 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 april 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] ( [gemeente 1] ) en/of [pleegplaats 4] ( [gemeente 2] ),in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
-(telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om
daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen te verschaffen en/of
- (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te
verschaffen en/of
- (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij verdachte en/of zijn mededader(s):
- (een) loods(en), althans ruimte(s)/ schu(u)r(en), gehuurd en/of laten huren en/of gebruikt en/of laten gebruiken voor de productie van synthetische drugs en/of

-een of meer voertuigen gehuurd en/of geregeld om chemicaliën en/of grondstoffen en/of hardware te vervoeren en/of

- hardware, onder andere ketels gefabriceerd en/of laten fabriceren en/of
-chemicalien en/of grondstoffen, onder andere methanol en/of APAA(N) en/of BMK en/of formamide en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of hardware,onder andere ketels en/of drukvaten en/of glaswerk en/of kookplaten voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 april 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 3] ( [gemeente 1] ),in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 april 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] ( [gemeente 1] ) en/of [pleegplaats 4] ( [gemeente 2] ), in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven zoals bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste, derde, vijfde lid, 11a Opiumwet, namelijk
- het bereiden, bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a Opiumwet jo. artikel 10, lid 4 en/of 5 Opiumwet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

In oktober 2017 is onder leiding van het Openbaar Ministerie door de politie eenheid Oost-Brabant een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Marne. Dit onderzoek werd onder andere opgestart naar aanleiding van TCI-meldingen met betrekking tot [medeverdachte 1] en [verdachte] in relatie tot onder andere de productie van synthetische drugs. Er zijn diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waarbij het onderzoek zich in beginsel richtte op [medeverdachte 1] . Gedurende het onderzoek komen diverse locaties en medeverdachten in beeld.
Het opsporingsonderzoek heeft uiteindelijk geleid tot een actiedag op 4 april 2018 waarbij de diverse in beeld gekomen locaties worden betreden. Eén van die locaties is een schuur te [pleegplaats 4] , een dorp in Friesland. Er wordt een laboratorium in aanbouw aangetroffen voor de vervaardiging van synthetische drugs. Ook op andere locaties worden druggerelateerde goederen en stoffen in beslag genomen. Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] worden die dag aangehouden.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van:
- voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine (feit 1);
- het produceren en het voorhanden hebben van amfetamine te [pleegplaats 3] en te [pleegplaats 1] (feit 2);
- het deelnemen aan een criminele organisatie (feit 3).

Het standpunt van de officier van justitie.

Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1, 2 en 3 zal komen. Ten aanzien van feit 2 merkt de officier van justitie op dat alleen de locaties [straatnaam 2] en [straatnaam 3] te [pleegplaats 1] bewezen kunnen worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft op gronden zoals vermeld in zijn schriftelijke pleitnota betoogd dat de verdachte ten aanzien feit 1, 2 en 3 moet worden vrijgesproken.

Vrijspraak.

Uit het dossier blijkt dat [verdachte] meerdere malen contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Ook is er contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Het dossier bevat echter geen direct bewijs dat deze contacten plaatsvonden in het kader van een strafbaar feit. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] meerdere malen in de woning aan de [straatnaam 2] te [pleegplaats 1] is geweest. Deze woning werd gehuurd door [medeverdachte 3] . In die woning zijn een aantal goederen en grondstoffen aangetroffen die gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in deze woning is geweest en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier echter niet vaststellen aan wie de aangetroffen goederen toebehoorden en vanaf welk moment deze goederen in de woning aanwezig waren. Uit het dossier blijkt immers dat meerdere personen gebruik maakten van de woning aan de [straatnaam 2] . Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze goederen in de woning aan de [straatnaam 2] .
Ten aanzien van de locatie [straatnaam 3] is de rechtbank anders dan de officier van justitie van oordeel dat geen link tussen [verdachte] en deze locatie is vast te stellen. Op grond van een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de peilgegevens van een bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoon kan niet worden geconcludeerd dat hij zich in de ten laste gelegde periode een groot aantal malen op de [straatnaam 3] bevond. Op basis van de inhoud van het dossier kan niet worden uitgesloten dat dezelfde mast wordt aangestraald op het moment dat [verdachte] in de woning aan de [straatnaam 2] verblijft. Ook overigens is het bereik van deze mast groter dan het specifieke adres [straatnaam 3] . [verdachte] is daarnaast bij observaties niet op het adres aan de [straatnaam 3] gezien.
Tot slot hecht de officier van justitie bewijswaarde aan het zwijgen van [verdachte] . De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen echter niet van dien aard dat deze schreeuwen om een verklaring van [verdachte] . Dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht kan, anders dan de officier van justitie stelt, in dit geval geen rol spelen bij de weging van het bewijs.
De enkele vaststelling dat [verdachte] contact had met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in combinatie met zijn aanwezigheid in de woning aan de [straatnaam 2] acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat hij betrokken was bij de ten laste gelegde feiten. Gelet op voorstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan [verdachte] onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Beslag.De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen goed aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Teruggave in beslag genomen goed aan verdachte, te weten: - 1.250 Euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. A. Bernsen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 2 mei 2019.