In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.P.J. Appelman, verzocht om de adoptie van drie kinderen, geboren uit een eerder huwelijk van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor adoptie, zoals vastgelegd in artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat voor twee van de drie kinderen niet is voldaan aan de voorwaarde van minderjarigheid, aangezien zij op het moment van het verzoek al meerderjarig waren. Voor het derde kind, dat net minderjarig was, geldt dat de vader nog steeds het gezag over alle kinderen heeft behouden, wat ook een vereiste is voor adoptie. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker, die stelde dat de vader geen invulling aan zijn gezag heeft gegeven, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat het vasthouden aan de wettelijke voorwaarden geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) oplevert. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie af, waarbij zij benadrukt dat de juridische afstamming niet bevestigd wordt, maar dat dit geen beletsel vormt voor het onderhouden van een feitelijk gezinsleven. De rechtbank heeft de emotionele aspecten van het verzoek erkend, maar deze zijn niet voldoende om een geslaagd beroep op artikel 8 EVRM te rechtvaardigen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.