ECLI:NL:RBOBR:2019:2478

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
18/1702
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie voor schade aan aconitumplanten door wateroverlast na hevige regenval

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie. Eiser, eigenaar van een perceel waar hij papaver- en aconitumplanten teelt, heeft schade geleden door wateroverlast na hevige regenval in juni 2016. Hij stelt dat deze wateroverlast het gevolg is van een verhoging van het oppervlaktewaterpeil door de uitvoering van een project door het waterschap, en vraagt om schadevergoeding op basis van artikel 7.14 van de Waterwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om nadeelcompensatie door verweerder, het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel, is afgewezen omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen de schade en de door eiser aangegeven oorzaken. De rechtbank heeft overwogen dat de extreme neerslag in de betrokken periode ook zonder de projectuitvoering tot vergelijkbare schade zou hebben geleid. Eiser heeft zijn schade begroot op € 312.680,00, maar de rechtbank oordeelt dat de schade niet kan worden toegerekend aan de rechtmatige uitoefening van de waterschapsbevoegdheden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1702

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I.T.F. van den Heuvel),
en

het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel, verweerder,

(gemachtigden: mr. R.M. Pieterse, G. van Wijk, T. Smulders en M. Strikker).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie van eiser ingevolge artikel 7.14 van de Waterwet afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser is eigenaar van het perceel [perceelnummer] . Het perceel heeft een oppervlakte van 58,7 are. Eiser teelt op het perceel papaverplanten, aconitumplanten (monnikskap) en aconitumknollen.
1.2
In de avond van 1 juni 2016 en de nacht van 1 op 2 juni 2016 is er in het gebied waar het perceel ligt veel neerslag gevallen. Eiser heeft bij verweerder gemeld dat er daardoor veel water op zijn perceel bleef staan. In de periode van 1 tot en met 5 juni 2016 is er water op het perceel blijven staan.
1.3
Op 27 juni 2016 heeft eiser, in verband hiermee, bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie ingevolge artikel 7.14 van de Waterwet ingediend. Als gevolg van de omstandigheid dat het perceel langer dan 24 uur onder water heeft gestaan, is er schade ontstaan aan alle papaverplanten, een deel van de aconitumplanten en alle aconitumknollen. Eiser begroot de schade op een bedrag van € 18.680,00, exclusief BTW en zonder de vervolgschade door aantasting van de knollen, waardoor ook de teelt voor de komende jaren verloren is gegaan. Eiser heeft de totale schade, inclusief de vervolgschade, begroot op € 312.680,00, exclusief BTW.
2. De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure niet kan gaan over schade door onrechtmatig handelen van verweerder, maar alleen over schade die is ontstaan als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van waterbeheer. Eiser heeft namelijk het verzoek ingediend op basis van artikel 7.14 van de Waterwet.
Voor zover wordt gesteld dat verweerder iets te laat of verkeerd heeft gedaan en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, is dat geen reden om een verzoek om nadeelcompensatie toe te kennen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2925).
Voor zover wordt gesteld dat verweerders taakuitoefening of beleid in strijd is met het Waterbeheerplan of de Verordening Water, of dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht of inspanningsverplichting, is ook sprake van onrechtmatig handelen. Ook dergelijke kwesties kunnen niet leiden tot toekenning van nadeelcompensatie.
3. Verweerder heeft het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, omdat er geen causaal verband bestaat tussen de geleden schade en de door eiser aangegeven oorzaak van de schade, te weten de reconstructie van het beekdal van de Beekloop. Door het extreem natte weer vanaf 30 mei 2016 tot en met de maand juni 2016 zou, ook als inundatie vanuit de beek achterwege zou zijn gebleven, wateroverlast zijn opgetreden met vergelijkbare gewasschade als die waarmee eiser nu is geconfronteerd.
4.1
Volgens eiser is het, ten gevolge van de beleidskeuze om de Beekloop te wijzigen - door het terugbrengen van het meanderen en het verwijderen van de stuw in Westerhoven - niet langer mogelijk om alleen het natuurgebied en niet de aan de Beekloop gelegen agrarische percelen onder water te laten lopen.
4.2
Volgens verweerder is bij de extreme neerslag begin juni 2016 de irrigatiestuw (KS40‑st4) niet onder water komen staan (verdronken), wat betekent dat de benedenstroomse herinrichting geen nadelige invloed heeft gehad op de waterstanden ter hoogte van het bovenstrooms van de stuw gelegen perceel van eiser. Het feit dat stuw bij de Borkelsedijk, twee kilometer benedenstrooms van het perceel van eiser, wel is verdronken, maakt volgens verweerder niet dat er een relatie is tussen de vernatting en het peilbeheer en de overstroming van het perceel van eiser. Verweerder erkent dat in het aangepaste gedeelte van de beek ten zuiden van de Borkelsedijk extra overstromingen zullen gaan plaatsvinden, maar het perceel van eiser ligt niet in dat gebied.
4.3
Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de irrigatiestuw niet verdronken is geweest. Dit betekent dat het water dat over de stuw liep, ook op het moment van de hevige regenval in de nacht van 1 op 2 juni 2016, steeds via de Beekloop kon worden afgevoerd. De rechtbank is niet gebleken van een zodanige opstuwing van water, benedenstrooms van de stuw, dat deze (mede) een oorzaak is geweest van de overstroming van eisers perceel.
Dit betoog faalt.
5.1
Volgens eiser is ook de verhoging van de grondwaterstand op onder meer zijn perceel een oorzaak van de veroorzaakte schade. In het definitieve rapport voor herinrichting van de Beekloop is aangegeven dat het waterschap het waterpeil in de Beekloop omhoog wil brengen door onder meer de stuw bij 't Schut en de irrigatiestuw hoger te zetten. Volgens het door eiser geraadpleegde onderzoeksbureau (onderzoeksbureau Lengkeek) leidt verhoging van het waterpeil door verhoging van de stuw tot een beperking van de verwerkingscapaciteit van de bodem bij zware regenval. Dit kan mede een oorzaak zijn van inundatie van het perceel van eiser. Omdat sprake is van een bewuste keuze, moet de hierdoor veroorzaakte schade voor rekening van het waterschap komen.
5.2
Verweerder betwist dat er sprake is van nieuw beleid dat een verhoogd grondwaterpeil op de gronden van eiser tot gevolg heeft. In het projectplan is weliswaar verwoord dat door de herinrichting van de Beekloop de peilen in het watersysteem en daarmee de grondwaterstanden in het gebied wijzigen, maar in dat plan is ook opgenomen dat het peilbeheer van de stuwen ongewijzigd wordt gelaten. De herinrichting van de Beekloop heeft tot gevolg dat in het gebied benedenstrooms van de irrigatiestuw een hoger grondwaterpeil kan optreden. Van het hoger zetten van de irrigatiestuw en daarmee van een hogere grondwaterstand in het gebied waarin de gronden van eiser zijn gelegen is echter geen sprake.
5.3
De rechtbank leidt uit het projectplan Beekloop af dat de grondwaterstand in het gebied van de Beekloop in belangrijke mate wordt beïnvloed door kwel. Het beeksysteem van onder andere deze beek snijdt relatief diep in de grondwaterstand. In combinatie met een goede doorlatendheid van de bodem leidt dit tot een forse kwel naar de waterlopen. Volgens het projectplan beïnvloeden individuele waterlopen als de Beekloop het grondwatersysteem slechts beperkt.
Uit het projectplan kan niet worden afgeleid dat de irrigatiestuw hoger zal worden gezet en ten gevolge hiervan de grondwaterstand in het gebied waarin de gronden van eiser liggen zal worden verhoogd. De veronderstelling dat de grondwaterstand toe zou kunnen nemen als de irrigatiestuw hoger zou worden gezet, is onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat het door verweerder gevoerde beleid, dat in lager gelegen gebieden tot verhoging van het grondwaterpeil leidt, ook op het perceel van eiser daadwerkelijk tot hogere grondwaterstanden heeft geleid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de verhoging van de grondwaterstand in lager gelegen gebieden, die het gevolg is van de uitvoering van het projectplan, en de schade op zijn perceel.
Dit betoog faalt.
6.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat, door het net voor de stuw ophogen van de oever aan de overzijde van de Beekloop, maar ook door het op die oever laten liggen van maaivuil, bij hoog water het water niet meer langs de stuw kan aflopen naar het lager gelegen natuurgebied, maar het zijn weg moet zoeken over het perceel van eiser. Hierdoor overstroomt eisers perceel eerder dan voorheen het geval was.
Ook bij het aanleggen van een vispassage net voor de irrigatiestuw is het maaiveld van het naast eisers perceel gelegen perceel, dat eerst als overstromingsgebied fungeerde, verhoogd. Hierdoor is de afvoer van water over dit perceel, in tegenstelling tot voorheen, niet meer mogelijk.
6.2
Volgens verweerder is het laten liggen van maaivuil niet een aspect dat thuishoort bij de beoordeling van een aanvraag om nadeelcompensatie. Het gaat daarbij om de naleving door verweerder van de zorgplicht. Voor vergoeding van hierdoor geleden schade zal eiser zich moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
De ophoging van de oever aan de overzijde van de Beekloop betreft, aldus verweerder, een ophoging die rechtmatig is gerealiseerd, maar niet in het kader van de uitvoering van het projectplan. Een ophoging van 10 tot 20 centimeter op een gedeelte van een aan de overzijde van de Beekloop gelegen perceel (op de figuur op pagina 5 van het bij het verweerschrift gevoegde memo aangeduid met het cijfer 1) is wel bij de uitvoering van het projectplan gerealiseerd, maar kan geen invloed op het ontstaan van schade hebben gehad, omdat eisers perceel hoger ligt.
Volgens verweerder hebben de ophogingen geen invloed gehad op de wateroverlast en het schadebeeld. De aanleg van de vispassage heeft de hydrologische situatie zelfs verbeterd. Deze werkt als een bypass om de sluis heen en heeft, tijdens de hevige regenval die heeft plaatsgevonden, een waterstand verlagende uitwerking gehad, die hydrologisch gezien ruimschoots opweegt tegen de ophoging die met de aanleg van de vispassage gepaard is gegaan.
6.3
Verweerder heeft afdoende onderbouwd dat de door eiser genoemde ophogingen niet hebben bijgedragen aan het onderlopen van zijn perceel en daarom tussen die ophogingen en de ontstane schade geen causaal verband bestaat.
Het door eiser bij het beroepschrift gevoegde expertiserapport kan aan de conclusies van verweerder niet afdoen. De rechtbank betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld in de vorm van vraag en antwoord, waarbij opvallend is dat in de door eiser gestelde vragen regelmatig een premisse zit, die bij de beantwoording als uitgangspunt wordt gehanteerd. Verder wordt diverse keren een algemene conclusie getrokken, in de zin dat de door eiser genoemde oorzaken mogelijk tot een verondersteld negatief effect kunnen leiden, zonder dat wordt onderbouwd dat dit effect zich ook voordoet bij het perceel van eiser.
Ook dit betoog faalt.
7.1
Ter zitting heeft eiser betoogd dat schade is veroorzaakt doordat de irrigatiestuw omhoog is blijven staan. Eiser is zich ervan bewust dat de omstandigheid dat de stuw niet tijdig omlaag is gezet een aspect betreft dat in het kader van een procedure bij de burgerlijke rechter aan de orde moet worden gesteld.
Er kan echter ook schade zijn ontstaan doordat de stuw op het streefpeil is blijven staan als gevolg van de uitvoering van het projectplan, of als gevolg van het gevoerde peilbeheer. In dat geval kan de daardoor veroorzaakte schade op basis van artikel 7.14 van de Waterwet worden geclaimd. Voor zover schade zou zijn ontstaan door het handhaven van het streefpeil en deze niet zou zijn ontstaan bij het strijken van de stuw, zou sprake kunnen zijn van schade die het gevolg is van onrechtmatig handelen door verweerder.
7.2
Eiser heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij de vraag of schade is ontstaan ten gevolge van het handhaven van het streefpeil voor wil leggen aan de burgerlijke rechter. Zijn vordering moet in zoverre worden aangemerkt als een vordering uit onrechtmatige daad, aldus eiser. De handhaving van het streefpeil kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen. De rechtbank zal hierover daarom geen oordeel geven.
8. Tot slot heeft eiser in het beroepschrift een aantal opmerkingen geciteerd die onderzoeksbureau Lengkeek heeft gemaakt over de stukken die door verweerder zijn opgesteld. Eiser heeft daarbij niet aangegeven wat hij met deze opmerkingen beoogt, in relatie tot het bestreden besluit. De rechtbank heeft de citaten voor kennisgeving aangenomen en hierin geen aparte beroepsgronden gelezen.
9. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.