ECLI:NL:RBOBR:2019:242

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
18_2146
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van de agenda van de commissaris van de Koning in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant. Eiser had verzocht om openbaarmaking van de agenda van de commissaris, die aan journalisten was verstrekt voor het schrijven van een achtergrondartikel. De commissaris had eerder het verzoek om informatie afgewezen, maar later gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot een beroep van eiser tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissaris de agenda niet openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de verstrekking van de ordners aan de journalisten niet kan worden gezien als een algemene openbaarmaking, omdat er geen expliciete geheimhouding was opgelegd en de verstrekking informeel en vertrouwelijk was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wob en de voorwaarden waaronder informatie openbaar moet worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam] )
en

de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant, de commissaris

(gemachtigden: mr. J.A.M. van Heijningen en R. Brekelmans).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft de commissaris eisers verzoek om informatie van 28 december 2017 afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft de commissaris het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten het primaire besluit te herzien.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De commissaris heeft bij brief van 2 oktober 2018 de gedingstukken, inclusief de niet openbaar gemaakte stukken waar dit beroep over gaat, aan de rechtbank toegezonden, met het verzoek om op die laatstgenoemde stukken artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
Bij brief 18 oktober 2018 heeft eiser laten weten dat hij geen toestemming geeft als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De commissaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 december 2018. Eiser is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De commissaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na afloop van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Procedureel aspect
1. De rechtbank heeft na de zitting nog een brief van eiser met bijlage ontvangen van 6 december 2018, ingekomen bij de rechtbank op 7 december 2018. Omdat deze brief na de sluiting van het onderzoek is gestuurd en ontvangen en de rechtbank daarin geen aanleiding heeft gezien om tot heropening van het onderzoek over te gaan, is besloten deze brief buiten beschouwing te laten. Overeenkomstig artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 (te raadplegen via www.rechtspraak.nl) blijft de brief in dossier 18/2146.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 28 december 2017 heeft eiser de commissaris een brief gestuurd, waarin - voor zover van belang - is vermeld:
“(…)
In het kader van het belang van democratie en transparant bestuur van ons land waaronder de provincie Noord-Brabant verzoek ik u mij de gegevens vervat in de twee ordners toe te sturen waarvan sprake is in de beantwoording (d.d. 4 juli 2017) op vraag 1a van statenvragen, vindbaar op de website van de provincie via : (...)
Het bovenstaande is een verzoek zoals bedoeld in artikel 3 eerste lid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Met verwijzing naar de termijn die is genoemd in artikel 6, eerste lid van de Wob verzoek ik u mij de gevraagde informatie voor 25 januari 2017 toe te sturen.(…) “
Bij brief van 19 januari 2018 heeft de commissaris eiser in de gelegenheid gesteld het verzoek te preciseren op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob en artikel 4:5 van de Awb, en er daarbij op gewezen dat eiser dat kan doen door het noemen van de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft.
In de brief van 30 januari 2018, waarbij eiser heeft gereageerd op het preciseringsverzoek, is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Vooropgesteld, mijn Wob-verzoek aan de Commissaris van de Koning heb ik reeds ingekaderd in het belang van democratie en transparant bestuur van ons land waaronder de provincie Noord-Brabant. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS moet de term “bestuurlijk” bij de toepassing van de Wob ruim worden opgevat en heeft deze betrekking op het opbaar bestuur in al zijn facetten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2009, LJN: BH 0453).
Ter precisering van de bestuurlijke aangelegenheid, voor zover dit niet reeds direct volgt uit de voornoemde ruime opvatting van dit rechtsbegrip, noem ik de verstrekking van informatie aan derden door de Commissaris van de Koning als bestuursorgaan.
Zoals reeds aangegeven in mijn Wob-verzoek is de verzochte informatie in omvang beperkt tot specifiek de aan journatlisten verstrekte informatie over de agenda van de CdK. Gelet daarop zijn de in door u aangehaalde jurisprudentie overwegingen niet aan de orde. Van een onbegrensde verscheidenheid aan onderwerpen (zoals in de uitspraak van4 december 1986) is geen sprake. Daarnaast zijn zaken die als vertrouwelijk of geheim moeten worden beschouwd reeds geanonimiseerd in de aan de journalisten verstrekte documenten, waarmee de in de Wob genoemde uitzonderingsronden in dit kader niet meer aan de orde. (…)”
De commissaris heeft het verzoek van eiser afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het verzoek van eiser niet onder de reikwijdte van de Wob valt. Volgens de commissaris ziet het verzoek niet op een bestuurlijke aangelegenheid.
3. In het bestreden besluit heeft de commissaris zich op het standpunt gesteld dat in bezwaar alsnog de bestuurlijke aangelegenheid is geduid waar het verzoek op ziet, te weten informatieverstrekking aan derden als onderdeel van het informatie- en communicatiebeleid van de commissaris. De commissaris heeft de afspraken in zijn zakelijke agenda in twee categorieën verdeeld. De eerste categorie betreft werkbezoeken, bedrijfsbezoeken, jubilea, uitreiking van Koninklijke en andere onderscheidingen, bijwonen van congressen, symposia en het al dan niet in dat kader houden van publieke toespraken en inleidingen. Hierover is al actief gecommuniceerd en geïnformeerd. Die informatie is al openbaar voor eenieder. De tweede categorie betreft interne overleggen met ambtelijk medewerkers, sollicitanten, klankbordgesprekken en dergelijke. De commissaris vindt dat die tweede categorie afspraken niet onder de bestuurlijke aangelegenheid valt.
Afbakening en beoordeling
4. Het verzoek van eiser is gericht op openbaarmaking van de inhoud van de twee ordners die de commissaris aan drie journalisten heeft verstrekt voorafgaand aan het interview van de commissaris door deze journalisten op 21 december 2016. Volgens de commissaris bevindt zich in die ordners de uitdraai van zijn agenda over de periode van twee jaar (1 april 2014 tot en met 31 maart 2016), waarin de vertrouwelijke informatie onleesbaar is gemaakt. Eiser heeft dat niet weersproken. Op de zitting hebben partijen de omvang van het geschil uitdrukkelijk beperkt tot de vraag of de commissaris door het verstekken van de twee ordners aan de journalisten, deze voor een ieder openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wob.
5. Eiser vindt dat de commissaris de ordners openbaar heeft gemaakt door deze ongeclausuleerd te verstrekken aan de journalisten. De commissaris heeft geen expliciete geheimhouding opgelegd en het artikel dat de journalisten zouden schrijven werd niet gecensureerd. Het uitgangspunt van de Wob: “voor één openbaar, voor een ieder openbaar” is van toepassing. De commissaris heeft dan ook ten onrechte geweigerd om de ordners aan hem te verstrekken.
6. De commissaris vindt dat de ordners niet openbaar zijn gemaakt in de zin van de Wob. De journalisten hadden de wens om inzicht te krijgen in de agenda van de commissaris over een periode van vijf jaar voor het schrijven van een achtergrondartikel. Bij wijze van experiment, zonder beroep op de Wob, is in goed overleg tot een compromis besloten en zijn aan de journalisten de twee ordners verstrekt met daarin de agenda over een periode van twee jaar ten behoeve van hun achtergrondartikel. De ordners zijn hiermee niet in de openbaarheid gebracht. Een document is pas openbaar als dit door het betreffende bestuursorgaan openbaar is gemaakt op een door de wet voorgeschreven wijze. Het moet daarbij bovendien gaan om een algemene openbaarmaking. Daarvan is geen sprake. De commissaris wijst er nog op dat een aantal afspraken uit de agenda wel openbaar zijn gemaakt voor een ieder zoals via de website van de provincie en via het blog van de commissaris. Eiser kan deze afspraken via die bronnen raadplegen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissaris de (informatie in de) twee ordners niet openbaar gemaakt in de zin van de Wob door deze aan de journalisten te verstrekken. Nergens blijkt uit dat de commissaris openbaarmaking voor een ieder heeft beoogd en evenmin dat de ordners voor een ieder toegankelijk zijn gemaakt. Gelet op de stukken in het dossier en wat tijdens de zitting aan de orde is gekomen, ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor de enkele stelling van eiser dat het mogelijk is dat er een Wob-verzoek ten grondslag ligt aan de verstrekking van de ordners. De commissaris heeft tijdens de zitting nogmaals uiteengezet dat die verstrekking informeel en vertrouwelijk is geweest met het enkele doel om een achtergrondartikel te schrijven. Het door eiser genoemde uitgangspunt “voor één openbaar, voor een ieder openbaar” is niet van toepassing, omdat met de verstrekking van de ordners aan de journalisten geen sprake is geweest van openbaarmaking in de zin van de Wob. De rechtbank wijst ter ondersteuning nog op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
11 april 2012 (ECLI:NL:RVS:BW1556), in het bijzonder rechtsoverweging 2.3, en de uitspraak van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:680), in het bijzonder rechtsoverweging 13.4. Uit deze uitspraken kan worden afgeleid dat indien de verzochte informatie al eerder in een bepaalde vorm is verstrekt of toegankelijk is gemaakt, dit er niet zonder meer toe leidt dat die informatie bij een verzoek op grond van de Wob niet meer geweigerd zou kunnen worden.
8. Eiser wilde tijdens de zitting drie getuigen (laten) horen, namelijk twee van de journalisten die de commissaris hebben geïnterviewd op 21 december 2016 en de commissaris zelf. Omdat die getuigen geen gehoor hebben gegeven aan de oproeping van eiser, heeft eiser op de zitting herhaald dat hij wenst dat de door hem genoemde getuigen worden gehoord. Volgens eiser kunnen zij een verklaring afleggen over of er een (mondeling) Wob-verzoek is geweest en in hoeverre de ordners vertrouwelijk aan de journalisten zijn verstrekt en welke afspraken hierover zijn gemaakt.
9. Gelet op wat de rechtbank onder punt 7 heeft geoordeeld, kan het horen van getuigen redelijkerwijs niet bijdragen aan de boordeling van de zaak. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak te heropenen en getuigen op te (laten) roepen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, rechter, in aanwezigheid van E.C.J. Kohl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.