ECLI:NL:RBOBR:2019:2382
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing van rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een rechterlijke machtiging van een betrokkene, die in een psychiatrische instelling verblijft. De betrokkene heeft een dwingende en eisende houding naar zijn verzorgers en is niet in staat om zijn gedrag bij te sturen, zelfs niet in verwaarloosde toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lichamelijk ernstig beperkt is en volledig afhankelijk is van professionele zorg. Hij heeft eerder geprobeerd om ontslag te krijgen uit de instelling, maar zijn verzoek is afgewezen door de geneesheer-directeur. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de opname en de zorgbehoefte van de betrokkene zorgvuldig gewogen. De betrokkene heeft een persoonlijkheidsstoornis en er zijn aanwijzingen voor een stoornis binnen het autisme spectrum. De rechtbank concludeert dat de betrokkene door zijn stoornis gevaar voor zichzelf en anderen kan veroorzaken. Daarom is het verzoek tot ontslag afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek om ontslag onder voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de betrokkene niet in staat is om de voorwaarden na te leven die aan een voorwaardelijk ontslag verbonden zouden zijn. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene zelf, gezien zijn zorgafhankelijkheid en de noodzaak voor adequate zorg.