ECLI:NL:RBOBR:2019:2382

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
C/01/344310 / FA RK 19-1228
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een rechterlijke machtiging van een betrokkene, die in een psychiatrische instelling verblijft. De betrokkene heeft een dwingende en eisende houding naar zijn verzorgers en is niet in staat om zijn gedrag bij te sturen, zelfs niet in verwaarloosde toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lichamelijk ernstig beperkt is en volledig afhankelijk is van professionele zorg. Hij heeft eerder geprobeerd om ontslag te krijgen uit de instelling, maar zijn verzoek is afgewezen door de geneesheer-directeur. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de opname en de zorgbehoefte van de betrokkene zorgvuldig gewogen. De betrokkene heeft een persoonlijkheidsstoornis en er zijn aanwijzingen voor een stoornis binnen het autisme spectrum. De rechtbank concludeert dat de betrokkene door zijn stoornis gevaar voor zichzelf en anderen kan veroorzaken. Daarom is het verzoek tot ontslag afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek om ontslag onder voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de betrokkene niet in staat is om de voorwaarden na te leven die aan een voorwaardelijk ontslag verbonden zouden zijn. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene zelf, gezien zijn zorgafhankelijkheid en de noodzaak voor adequate zorg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/344310 / FA RK 19-1228
Uitspraak : 10 april 2019
Beschikking betreffende een verzoek op afwijzing van ontslag van:
[Verzoeker],
hierna mede te noemen: de betrokkene,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te , [adres en woonplaats] ,
verblijvende: [instelling] " te [plaats] ,
raadsvrouwe: mr.M.J. Spieringhs.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een verzoek van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 11 maart 2019, ingekomen ter griffie op 12 maart 2019, met bijlagen, waaronder een ontslagverzoek aan de geneesheer-directeur en een afwijzende beslissing daarop van de geneesheer-directeur.
De officier van justitie verzoekt te beslissen op de door de geneesheer-directeur gegeven beslissing tot afwijzing van het verzoek tot ontslag van betrokkene.
Op 28 maart 2019 heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden waarbij zijn gehoord: betrokkene in tegenwoordigheid van zijn raadsvrouwe, alsmede [naam] , klinisch neuropsycholoog, [naam] , specialist ouderengeneeskunde en [naam] , verpleegkundige.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

De beoordeling

Betrokkene verblijft in [instelling] te [plaats] krachtens een rechterlijke beslissing van deze rechtbank van 10 december 2018, aan welke beslissing onder meer ten grondslag ligt een geneeskundige verklaring van 30 november 2018.
Op 4 januari 2019 heeft betrokkene de geneesheer-directeur van de instelling waar hij verblijft, verzocht om de rechterlijke machtiging op te heffen omdat hij van mening is dat hij niet lijdt aan een psychiatrische stoornis. Betrokkene stelt dat hij ten onrechte is opgenomen in de [instelling] en dat hij alleen lichamelijke zorg nodig heeft. Hij geeft ook aan dat hij veel stress ondervindt door het gedrag van andere mensen op de afdeling die psychisch in de war zijn.
De heer [naam] , psychiater en geneesheer-directeur van de [instelling] , heeft op 18 februari 2019 gesproken met betrokkene en hem bij brief van 19 februari 2019 meegedeeld, voor zover hier van belang: “Momenteel kan ik helaas niet aan uw verzoek om uw Rechterlijke Machtiging op te heffen voldoen. Wel wil ik uw behandelaar vragen een plan op te stellen waarbij bekeken wordt of uw opname op termijn kan worden beëindigd, waarbij onderzocht wordt of een terugkeer naar huis mogelijk is.”
Op 8 maart 2019 heeft betrokkene zich via zijn raadsvrouwe gewend tot de officier van justitie, omdat hij zich niet kan verenigen met de beslissing van de geneesheer-directeur waarin afwijzend is beslist op zijn verzoek. Betrokkene heeft aan de officier van justitie gevraagd te verzoeken om een beslissing van de rechter.
Op 12 maart 2019 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om een beslissing te geven op het ontslagverzoek van betrokkene.
Uit het dossier en de mondelinge behandeling blijkt het volgende.
Betrokkene is lichamelijk ernstig beperkt, waardoor hij rolstoelafhankelijk is en voor zijn dagelijkse verzorging volledig afhankelijk is van professionele zorg. Voorafgaand aan zijn opname in december 2018 woonde betrokkene in een woning met intensieve thuiszorg via [instelling 2] , een gespecialiseerde zorginstelling. Medewerkers van [instelling 2] waren meermalen per dag in de woning aanwezig om hem te verzorgen en zij konden bovendien op afroep snel ter plaatse zijn als betrokkene acuut hulp nodig had.
De hulpverlening van [instelling 2] is gestopt, waarna betrokkene heeft geprobeerd vervangende hulp te vinden in de thuissituatie. Dat is niet gelukt. Eind november 2018 is betrokkene thuis aangetroffen in een deplorabele toestand: hij was zeer ernstig vervuild en sterk vermagerd door onvoldoende voeding.
In de geneeskundige verklaring van 30 november 2018 is vermeld dat bij betrokkene sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis binnen het autisme spectrum. De diagnose valt in de navolgende classificaties: stoornissen tot uiting komend in de kindertijd/adolescentie, persoonlijkheidsstoornissen en ernstige gedragsstoornissen.
De geneeskundige verklaring vermeldt ook dat betrokkene vrijwel geen zorg toelaat, de zorg op zijn eigen wijze vorm wil geven en dat hij, als dat niet gebeurt, zeer diskwalificerend en denigrerend wordt in het contact. Door zijn wangedrag richting personeel heeft betrokkene zich onmogelijk gemaakt bij vrijwel elke zorg verlenende instantie in [plaats] en omgeving. Betrokkene heeft een eigen kijk op hoe de zorg zou moeten worden geleverd en hij laat zich hierin niet sturen/begeleiden, aldus de verklaring. Hij weigerde opname op vrijwillige basis. Recentelijk (voor de afgifte van de geneeskundige verklaring) is betrokkene opgenomen geweest op de verpleegafdeling van [instelling 3] , maar daar is hij tegen het advies in met ontslag gegaan.
De geneeskundige verklaring vermeldt dat door de stoornis gevaar bestaat dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen en gevaar dat hij maatschappelijk ten onder gaat.
Volgens de behandelaars is nadere diagnostiek nodig om de precieze aard van de persoonlijkheidsproblematiek vast te stellen, maar betrokkene wil geen nader onderzoek.
De advocaat van betrokkene voert aan dat er geen sprake is van een stoornis van de geestvermogens zoals bedoeld in de Wet BOPZ, nu bij betrokkene alleen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene heeft lichamelijke zorg nodig en is geen psychiatrisch patiënt. Om die reden moet betrokkene ontslag worden verleend of - subsidiair, zo begrijpt de rechtbank - ontslag onder de voorwaarde dat elders hulp wordt gevonden dan wel dat hij vrijwillig geplaatst kan worden op een passende afdeling.
Betrokkene erkent dat hij zelf de regie over zijn zorg wil hebben. Een nader diagnostisch onderzoek of second opinion wil hij niet.
De behandelaars geven aan dat bij betrokkene ook sprake is van een impulscontrolestoornis en dat geen nader diagnostisch onderzoek is verricht omdat betrokkene dat niet wil. Er is een specialistische setting nodig om betrokkene de nodige zorg te kunnen bieden. De verpleging geeft aan dat betrokkene veel lichamelijke verzorging nodig heeft, maar om die zorg te kunnen verlenen moet telkens opnieuw met betrokkene worden overlegd en worden gezocht naar compromissen.
[instelling] heeft contact gelegd met [instelling 4] , een instelling die bereid is betrokkene op te nemen zodra er een plaats beschikbaar is. Betrokkene staat nu bovenaan de wachtlijst voor opname. De inzet van de [instelling] is dat betrokkene met ontslag kan zodra hij kan worden opgenomen bij [instelling 4] .
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende.
Betrokkene stelt zich eisend en dwingend op naar de mensen die hem verzorgen, diskwalificeert zijn verzorgers en wijst hun bemoeienis af als niet wordt voldaan aan zijn - in zijn ogen realistische - wensen. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek is betrokkene kennelijk niet in staat zichzelf hierin bij te sturen, zelfs niet wanneer hij daardoor in een verwaarloosde toestand terechtkomt, zoals in november 2018 het geval was. Ook nu, tijdens zijn opname in de [instelling] , houdt betrokkene dat gedrag vol en moet de verpleging voortdurend met hem onderhandelen om de noodzakelijke zorg te kunnen verlenen. Dat kost veel geduld, inspanning en tijd.
Nader diagnostisch onderzoek van betrokkene is niet mogelijk omdat hij daaraan niet wil meewerken. Duidelijk is echter dat door de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene, zijn daardoor gestuurde gedrag en zijn zorgafhankelijkheid zijn gezondheidstoestand bij herhaling ernstig in gevaar komt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook nu nog sprake is van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken.
De gronden die hebben geleid tot de rechterlijke beslissing tot verlening van de voorlopige machtiging, gelden dan ook nog steeds, zodat het verzoek tot ontslag zal worden afgewezen.
Het subsidiaire verzoek om betrokkene ontslag te verlenen onder de voorwaarde dat hij vrijwillig elders op een passende (somatische) afdeling kan worden geplaatst, zal ook worden afgewezen. De enkele mogelijkheid dat elders een passende plaats beschikbaar komt, betreft geen voorwaarde die door betrokkene zelf kan worden nageleefd maar ziet op een situatie die zich kan voordoen onafhankelijk van het gedrag van betrokkene.
Naar het oordeel van de rechtbank valt dat niet onder het begrip voorwaarde zoals is bedoeld in de regeling van artikel 49 van de Wet BOPZ, betreffende het voorwaardelijk ontslag.
Bovendien hebben de behandelaars inmiddels aangegeven dat betrokkene met ontslag kan zodra hij kan worden opgenomen bij [instelling 4] , zodat de rechtbank niet inziet welk belang betrokkene heeft bij dit subsidiaire verzoek.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot ontslag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, voorzitter, en mr. J.M.P. Willemse-Schwering en mr. drs. M.M.L. Wijnen, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 10 april 2019.
Conc: LM(O

Voor afschrift afgegeven aan:

 bestuur van: [instelling]
 de Inspectie gezondheidszorg (+ geneeskundige verklaring)
 officier van justitie
 betrokkene
 raadsvrouwe