ECLI:NL:RBOBR:2019:238

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
18_77
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepszaak tegen lasten onder dwangsom en invorderingsbesluiten op agrarisch bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroepszaak tegen lasten onder dwangsom en samenhangende invorderingsbesluiten die zijn opgelegd aan een varkenshouderij. Eiser, de exploitant van het agrarisch bedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, die hem lasten onder dwangsom had opgelegd vanwege geconstateerde overtredingen van milieuregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 11 april 2017 een last onder dwangsom heeft opgelegd, gevolgd door invorderingsbesluiten op 19 september en 21 november 2017. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij tijdig aanpassingen had gedaan en dat de gemeente niet meewerkte aan het verkrijgen van de benodigde vergunningen.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, inclusief de controles die zijn uitgevoerd op het bedrijf en de daaropvolgende besluiten van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het bestreden besluit en het tweede invorderingsbesluit gegrond was, terwijl het beroep tegen het eerste invorderingsbesluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover hierin niet was beslist over het eerste invorderingsbesluit, maar liet de rechtsgevolgen van deze vernietiging in stand. Tevens werd het tweede invorderingsbesluit vernietigd, en werd bepaald dat verweerder over mocht gaan tot invordering van een bedrag van € 19.500,00. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige onderbouwing van invorderingsbesluiten en de rechten van de betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht en het Activiteitenbesluit, in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/77 en SHE 18/2604

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2019 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, verweerder,
(gemachtigden: mr. D. Bussers-Crielaars en J.M.A. Paauw).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel [adres] .
Bij besluit van 19 september 2017 (het eerste invorderingsbesluit), verzonden op een onbekende datum, heeft verweerder een bedrag van € 9.000,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd, voor overtredingen op het perceel [adres] .
In een besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit gedeeltelijk herroepen.
Bij besluit van 25 oktober 2017, verzonden 7 december 2017, (het tweede invorderingsbesluit)heeft verweerder een bedrag van € 19.750,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd, voor overtredingen op het perceel [adres] .
Eiser heeft tegen de besluiten van 19 september 2017, 28 november 2017 en 21 november 2017 beroep ingesteld. Voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit, is dit geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/77, voor zover het beroep zich richt tegen de invorderingsbesluiten is dat geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/ 2604.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig met de zaken SHE 18/79, SHE 18/2605, SHE/18/655 en SHE 18/659 behandeld op 23 oktober 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken SHE/18/655 en SHE 18/659 geschorst. Het onderzoek in de zaken SHE 18/77 en SHE 18/79 - en in de daarmee samenhangende zaken over de invordering van de dwangsommen - is gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser exploiteert op het perceel [adres] een varkenshouderij. Hiervoor is op 27 december 2011 een omgevingsvergunning milieu (revisievergunning) verleend.
Op 2 november 2016 is eisers bedrijf gecontroleerd op de naleving van de milieuregelgeving. In de controle heeft verweerder aanleiding gezien om te gaan handhaven en eiser op 16 februari 2017 in kennis gesteld van zijn voornemen daartoe. Eiser heeft hierop gereageerd. Daarna hebben controles plaatsgevonden op 15 februari 2017 en 17 maart 2017.
2.1
In het primaire besluit heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de volgende dwangsommen, voor de daarbij aangegeven overtredingen worden verbeurd:
- € 3.000,00 ( maximaal eenmaal per maand) per constatering dat het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling) worden overtreden, doordat niet wordt voldaan aan de vereisten voor de luchtwassers van het toegepaste emissiearme huisvestingssysteem, met een maximum van € 9.000,00;
- € 2.750,00 ( maximaal eenmaal per maand), per constatering dat sprake is van een verandering van de inrichting ten opzichte van de op 27 december 2011 verleende revisievergunning, met een maximum van € 8.250,00;
- € 2.750,00 ( maximaal eenmaal per maand), per constatering dat net wordt voldaan aan de vereisten voor de opslag van drijfmest in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, met een maximum van € 8.250,00;
- € 1.000,00 ( maximaal eenmaal per maand), per constatering dat artikel 2.1 van he Activiteitenbesluit, betreffende het veilig gebruik van de inrichting, wordt overtreden, met een maximum van € 3.000,00;
- € 1.000,00 ( maximaal eenmaal per maand) per constatering dat artikel 3.120 van het Activiteitenbesluit, betreffende het voeren van een dierenregistratiesysteem, wordt overtreden, met een maximum van € 3.000,00;
- € 2.000,00 ( maximaal eenmaal per maand) per constatering dat opslag plaatsvindt in strijd met de voorschriften 1.1.1, 1.1.2, 2.2.1 en 6.1.1 van de op 27 december 2011 verleende omgevingsvergunning milieu, met een maximum van € 6.000,00.
De eerstgenoemde overtreding moet worden beëindigd binnen één maand na de datum van verzending van het besluit (21 april 2017) en de overige overtredingen binnen twee maanden na die datum.
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder het besluit tot oplegging van de last herroepen, voor zover het de overtreding van de voorschriften 1.1.1 en 1.1.2 van de revisievergunning betreft. De last is in verband hiermee gewijzigd, in die zin dat voor het niet naleven van de overige voorschriften van de revisievergunning een dwangsom van € 1.000,00 (maximaal eenmaal per maand) per constatering wordt verbeurd met een maximum van € 3.000,00. In afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften, wordt het besluit tot oplegging van de last niet herroepen, voor zover het de overtreding van artikel 3.101 van de Activiteitenregeling betreft.
2.2
In het eerste invorderingsbesluit heeft verweerder een bedrag aan dwangsommen van € 9.000,00 ingevorderd, in verband met het driemaal overtreden van de vereisten voor de luchtwassers van het toegepaste emissiearme huisvestingssysteem in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, waaraan binnen één maand na 21 april 2017 moest zijn voldaan. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de controlerapporten van de controles op 23 mei 2017, 23 juni 2017 en 24 juli 2017.
2.2
In het tweede invorderingsbesluit heeft verweerder een bedrag aan dwangsommen van € 19.750,00 ingevorderd. Tijdens drie controles op 23 juni 2017, 24 juli 2017 en 23 augustus 2017 was namelijk geconstateerd, dat de overtredingen die volgens het besluit van 21 april 2017 binnen twee maanden moesten zijn beëindigd niet ongedaan waren gemaakt. Alleen de overtreding met betrekking tot de opslag van drijfmest werd tijdens de laatste controle niet meer geconstateerd.
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet met de invordering van de dwangsommen kan verenigen, omdat alle tekortkomingen tijdig waren opgelost en/of vergunningen waren aangevraagd om zaken op te lossen. Bovendien wil de gemeente niet meewerken aan een oplossing omdat aanvragen voor een omgevingsvergunning om problemen te verhelpen buiten behandeling worden gelaten.
3.2
De rechtbank beschouwt het beroep als een beroep tegen het bestreden besluit en tegen de invorderingsbesluiten van 19 september en 21 november 2017. Uit het beroepschrift tegen de drie besluiten blijkt duidelijk dat eiser ook de invorderingsbeschikkingen betwist.
3.3
Het eerste invorderingsbesluit is in werking getreden voor het bestreden besluit. Het bezwaar tegen het bestreden besluit moet op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden geacht mede te zijn gericht tegen het invorderingsbesluit van 19 september 2017. Overigens verzoekt eiser in het bezwaarschrift nadrukkelijk om geen dwangsommen te innen. Dat vindt de rechtbank een voldoende betwisting, nu eiser in de bezwaarprocedure dit verzoek niet heeft ingetrokken en tussentijds wel het eerste invorderingsbesluit is genomen. Door het bezwaar tegen het eerste invorderingsbesluit niet te behandelen, is eiser in het ongewisse gebleven en benadeeld. Dit gebrek kan niet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals verweerder in het verweerschrift heeft betoogd. Het beroep tegen het eerste invorderingsbesluit en dat tegen het bestreden besluit, voor zover hierin niet is beslist over het eerste invorderingsbesluit, is gegrond. De rechtbank zal hierna gaan bekijken welke gevolgen dit heeft.
3.4
Het tweede invorderingsbesluit is pas in werking getreden (na bekendmaking) na het bestreden besluit. Op basis van artikel 5:39 van de Awb richt het beroep tegen het bestreden besluit zich mede tegen het tweede invorderingsbesluit.
4.1
Eiser heeft niet betwist dat ten tijde van het primaire besluit sprake was van de door verweerder genoemde overtredingen. In het bezwaarschrift is vooral aangegeven dat hij naar aanleiding van het primaire besluit aanpassingen heeft gedaan en zaken heeft gecorrigeerd, zodat er geen aanleiding bestond om dwangsommen op te leggen of te innen. Noch, in het bezwaarschrift, noch het beroepschrift wordt geklaagd over de lengte van de begunstigingstermijn of de hoogte van de dwangsommen. De rechtbank laat daarom in het midden of verweerder terecht of onterecht is afgeweken van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie met betrekking tot de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 3.101 van de Activiteitenregeling, temeer nu dit slechts een van de mogelijke overtredingen is van het Activiteitenbesluit, de Activiteitenregeling en de omgevingsvergunning van 7 december 2011 die (bij voortduren) kan leiden tot het verbeuren van de eerste dwangsom genoemd in het primaire besluit van € 3.000,- per constatering. De rechtbank zal vooral ingaan op de vraag of verweerder terecht invordert.
4.2
Verweerder heeft (vooral in het tweede invorderingsbesluit) nauwelijks aangegeven hoe hij is gekomen tot de hoogte van het in te vorderen bedrag. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat dit moet worden afgeleid uit de brieven waarin verbeurte van een dwangsom is medegedeeld. De rechtbank vindt het invorderingsbesluit op dit punt onduidelijk en onoverzichtelijk is. Het heeft op zichzelf geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de invorderingsbesluiten, omdat op basis van de brieven over verbeurte van een dwangsom inderdaad kan worden afgeleid hoe verweerder is gekomen tot het totaalbedrag dat wordt ingevorderd en eiser zich er niet over heeft beklaagd dat hij niet is gehoord voorafgaand aan de invorderingsbesluiten.
4.3
Verweerder heeft aan het eerste invorderingsbesluit met betrekking tot de dwangsom met een begunstigingstermijn van één maand de controles van een toezichthouder van de gemeente van 23 mei, 23 juni en 24 juli 2017 ten grondslag gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval voldoende is onderbouwd waarom de elektronische monitoring tekortschiet. In de controlerapporten van 23 mei 2017 en 23 juni 2017 wordt aangegeven dat er op een verkeerde datum wordt geregistreerd (2016 in plaats van 2017) maar dat is niet noodzakelijkerwijs een overtreding. Wel wordt in de rapporten van 23 mei, 23 juni en 24 juli 2017 aangegeven dat niet ieder uur wordt geregistreerd. Dat is een overtreding van artikel 3.99 van de Activiteitenregeling.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot invordering van de dwangsommen in de eerste last.
4.4
Aan het tweede invorderingsbesluit heeft verweerder de controlerapporten van 23 juni, 24 juli en 23 augustus 2017 ten grondslag gelegd.
In de genoemde controlerapporten is geconstateerd dat de inrichting in werking is in afwijking van de geldende omgevingsvergunning milieu. Dit is door eiser niet betwist, hij heeft enkel aangevoerd dat er een omgevingsvergunning is aangevraagd. Het enkele indienen van een aanvraag beëindigt niet de overtreding. Daarom zijn op genoemde data dwangsommen verbeurd (in totaal € 8.250,00).
In genoemde controlerapporten is eveneens geconstateerd dat het mestbassin met afdekking aanwezig en in gebruik is in afwijking van artikel 3.52a van het Activiteitenbesluit en artikelen 3.66 tot en met 3.70 van de Activiteitenregeling. Daarom zijn op genoemde data dwangsommen verbeurd (in totaal € 8.250,00).
Er is in genoemde controlerapporten ook geconstateerd dat er geen goede dierregistratie voorhanden was. Dit is in afwijking van artikel 3.120 van het Activiteitenbesluit. Daarom zijn op genoemde data dwangsommen verbeurd (in totaal € 3.000,00).
In genoemde controlerapporten is eveneens gecontroleerd op naleving van de voorschriften in de geldende omgevingsvergunning strekkende tot het opgeruimd houden van de inrichting. Hierbij is aangegeven dat een groot deel is opgeruimd op 23 juni,op 24 juli 2017 en op 23 augustus 2017. Uit de controlerapporten valt niet op te maken waarom verweerder van mening is dat de desbetreffende voorschriften zijn overtreden. Dit moet kennelijk worden afgeleid uit foto’s maar die geven geen volledig beeld. De bevindingen in de controlerapporten zijn verder te algemeen geformuleerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het tweede invorderingsbesluit met de enkele verwijzing naar (uiteindelijk) de controlerapporten onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd dat op genoemde data dwangsommen zijn verbeurd geraakt vanwege overtreding van de voorschriften met betrekking tot opruimen.
Verweerder had slechts kunnen overgaan tot invordering van een bedrag van € 19.500,00. Het beroep tegen het tweede invorderingsbesluit is daarom gegrond.
5. Gelet op het bovenstaande is het beroep tegen het bestreden besluit en het tweede invorderingsbesluit gegrond en is het beroep tegen het eerste invorderingsbesluit ongegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover hierin niet is beslist over het eerste invorderingsbesluit, maar laat de rechtsgevolgen van deze vernietiging in stand gelet op het oordeel over het eerste invorderingsbesluit. De rechtbank vernietigt het tweede invorderingsbesluit, zal zelf in de zaak voorzien en bepaalt dat verweerder over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 19.500,00.
6. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het tweede invorderingsbesluit gegrond;
  • verklaart het beroep tegen het eerste invorderingsbesluit ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin niet is beslist over het eerste invorderingsbesluit en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand;
  • vernietigt het tweede invorderingsbesluit en bepaalt dat verweerder over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 19.500,00;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • bepaalt dat verweerder eiser het betaalde griffierecht van € 170,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 3.123 Activiteitenbesluit milieubeheer
1. Ten behoeve van de goede werking van een huisvestingssysteem en het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van emissies naar de lucht, wordt ten minste voldaan aan het tweede en derde lid.
2 Een huisvestingssysteem is uitgevoerd overeenkomstig de bij dat huisvestingssysteem behorende technische beschrijving, bedoeld in de bijlage bij de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij.
3 Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden in een huisvestingssysteem, draagt er zorg voor dat het huisvestingssysteem wordt gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem.
Artikel 3.123, zevende lid, Activiteitenbesluit milieubeheer
Ten aanzien van het gebruik en onderhoud van een luchtwassysteem, worden gedragsvoorschriften opgesteld, die ten minste voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.
Artikel 3.101 Activiteitenregeling milieubeheer
In de gedragsvoorschriften, bedoeld in artikel 3.125, zevende lid, van het besluit wordt ten minste aangegeven:
a. wanneer en op welke wijze de schoonmaak en het onderhoud van het luchtwassysteem door een deskundige op het gebied van luchtwassystemen zullen plaatsvinden;
b. wanneer en op welke wijze de visuele controles en schoonmaak van het luchtwassysteem door de drijver van de inrichting zullen plaatsvinden;
c. op welke wijze de waarden en instellingen van het luchtwassysteem die bepalend zijn voor de goede werking worden gecontroleerd, en
d. welke maatregelen als bedoeld in artikel 3.125, zesde lid, van het besluit worden getroffen.
Artikel 3 Besluit emissiearme huisvesting (ammoniak diercategorie melk- en kalfkoeien)
1. Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens, de hoofdcategorie kippen en de hoofdcategorie kalkoenen geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die voor een tot die hoofdcategorieën behorende diercategorie is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015;
b. kolom B geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 juli 2015, met uitzondering van een dierenverblijf als bedoeld in onderdeel c;
c. kolom C geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 januari 2020 indien het dierenverblijf op het tijdstip van oprichting onderdeel is van een IPPC-installatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin varkens onderscheidenlijk pluimvee worden gehouden.
Artikel 5:39 Algemene wet bestuursrecht
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2 De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de beschikking tot invordering echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3 In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4 Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.