vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/880087-18
V.I. zaaknummer: 99-000412-28
Datum uitspraak: 24 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 augustus 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 april 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Best, althans in het arrondissement
Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal,
- (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die
[slachtoffer] in de nek en/of de hals(streek) en/of het gezicht en/of het hoofd,
in elk geval in het lichaam, heeft/hebben gestoken en/of gesneden
en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "ik
snij je open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
- (met kracht) met een boksbeugel en/of pistool en/of jachtgeweer, althans een
hard voorwerp, die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd,
in elk geval het lichaam, heeft/hebben gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Best, althans in het arrondissement
Oost-Brabant,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door
meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de nek en/of de hals(streek) en/of het gezicht en/of het hoofd,
in elk geval in het lichaam, te steken en/of te snijden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik snij je open", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking,
- die [slachtoffer] (met kracht) met een boksbeugel en/of pistool en/of jachtgeweer,
althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd,
in elk geval het lichaam, te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De zaak met V.I. zaaknummer 99-000412-28 is aangebracht bij vordering van 7 juni 2018. Deze vordering heeft betrekking op een bij vonnis van de veertiende kamer van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Turnhout (België) aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Op 30 november 2016 is de tenuitvoerlegging van dit vonnis overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder (onder andere) de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De periode van 400 dagen van de voorwaardelijke invrijheidstelling en op grond van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht daarmee ook de proeftijd, is daadwerkelijk aangevangen op 10 augustus 2017. Op 8 juni 2018 is de voorwaardelijke invrijheidstelling op vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris geschorst. Veroordeelde heeft op grond van deze beslissing van 13 december 2018 tot en met (een tijdstip op) 21 december 2018 gedetineerd gezeten.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op 4 juni 2018 omstreeks 19.15 uur ontvangt de politie een melding dat er een schot was gehoord vanuit de woning aan [adres 2] in Best en dat er op straat bloed te zien was. [adres 2] betreft de woning van [slachtoffer] . Meerdere getuigen horen een of twee schoten en zien twee mannen vertrekken in een Renault Kangoo. De ter plaatse gearriveerde verbalisanten treffen [slachtoffer] achter in de tuin van zijn woning aan. Hij zit op dat moment onder het bloed. Niet veel later ontvangt de politie een melding dat er op de Prof. Titus Brandsmastraat in Best een zwaargewonde man in een voortuin zit. De ter plaatse gekomen verbalisanten zien in die straat een Renault Kangoo met bloedsporen erop en zij treffen [medeverdachte] aan. [medeverdachte] blijkt zwaargewond te zijn geraakt aan zijn linkerarm. Hij wordt vervoerd naar het ziekenhuis waar zijn arm wordt geamputeerd. Later op de avond wordt [medeverdachte] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij hetgeen zich in de woning aan [adres 2] heeft afgespeeld. De tweede man, verdachte, heeft zich twee dagen na het incident gemeld op het politiebureau. Hij wordt ervan beschuldigd samen met [medeverdachte] een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling, subsidiair een mishandeling te hebben gepleegd waarvan [slachtoffer] het slachtoffer was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir gevorderd dat de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling in vereniging gepleegd (
feit 1 primair).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft op de gronden aangevoerd in haar schriftelijke pleidooi
- kort gezegd- betoogd dat op grond van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft geslagen met een wapen, doch dat dit niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De raadsvrouwe heeft zich gerefereerd voor wat betreft bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zou komen, dient verdachte volgens de raadsvrouwe echter te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer toekomt. Voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling zou komen, dient verdachte op diezelfde grond te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 19 juli 2018 (p. 117-135), voor zover inhoudende:(p. 117) Ik woon op [adres 2] in Best.
(p. 119) [verdachte] sloeg mij een paar keer met het geweer op mijn rug en volgens mij ook een keer op mijn hoofd.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 6 juni 2018 (p. 171-173), voor zover inhoudende:
Op 4 juni 2018 ben ik rond 19.00-20.00 uur met een persoon naar [slachtoffer] toe gereden.
De persoon met wie ik naar de woning ben gekomen (
rechtbank: verdachte)heeft [slachtoffer] vervolgens met een jachtgeweer van zich afgeweerd door met het jachtgeweer te slaan.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 7 juni 2018 (bron 1, p. 200-202), voor zover inhoudende:
We zaten op 4 juni 2018 in de auto, op een gegeven moment belde [slachtoffer] naar [medeverdachte] . We zijn toen naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen wilden we weglopen en toen deed hij de deur open. Ik heb hem naar achteren kunnen werken.
Hij is op een gegeven (
rechtbank: moment) gaan liggen, ik denk omdat ik hem een klap heb gegeven.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2019:Het zal heus wel dat ik hem (rechtbank: [slachtoffer] ) geslagen heb. Met blote vuisten en misschien met het jachtgeweer geraakt, dat zou ook kunnen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek naar het letsel van [slachtoffer] d.d. 12 juni 2018 (p. 341-349)
Letselbeschrijving door forensisch arts M. Westra.
De verwondingen in figuren 1 (bij oor), 3 (rechter achterhoofd), 4 (achterhoofd) en 5 (bovenzijde rechterarm) zijn duidelijke scheurverwondingen die zeer waarschijnlijk zijn toegebracht door een hard voorwerp zonder al te scherpe ronden (geen mes).
Zouden kunnen passen bij een boksbeugel.
De verwondingen in figuur 2, boven op het hoofd, lijken een wat scherpere rand te hebben, maar niet dusdanig scherp dat dit veroorzaakt wordt door bijv. een mes. Daarvoor ontbreken kaarsrechte scherpe tanden. Kan goed passen bij de plaats op het hoofd waar de hoofdhuid wat strakker zit. Ook deze verwonding is goed te verklaren door een hard voorwerp.
De verwonding in figuur 6 (linker onderarm) is bijna geheel genezen, waardoor beoordeling lastig is. De wond is recht en oppervlakkig geweest (geen hechtingen), kan daardoor passen bij de duur van genezing.
Veroorzaakt door een hard voorwerp..
Het hematoom (blauwe plek) op de rug t.h.v. schouderblad ontstaat door inwerking van stomp trauma (bijv. klap).
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen op het hoofd en lichaam heeft geslagen met een jachtgeweer. De rechtbank overweegt daarbij nog dat zij de verklaring van [slachtoffer] uitsluitend voor het bewijs heeft gebezigd voor zover deze verklaring zijn bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, meer in het bijzonder in de verklaringen van verdachte en/of zijn medeverdachte en/of medische informatie.
Poging doodslag of poging zware mishandeling
Het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het slaan en in het aantal slagen. Uit de bewijsmiddelen kan in het onderhavige geval echter niet blijken dat verdachte met een dusdanige kracht of zo vaak tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, dat dit handelen een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert. Met de officier van justitie en de raadsvrouwe acht de rechtbank de poging tot doodslag dan ook niet bewezen. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling: verdachte heeft door te slaan met een jachtgeweer tegen het hoofd, alwaar zich kwetsbare delen bevinden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van dat feit. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, nu niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] ook een van de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen heeft verricht of op andere wijze een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] een lesje te leren, zoals door de officier van justitie wordt aangenomen. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt enkel dat hij en verdachte bij [slachtoffer] zijn langsgegaan toen zij toch al samen onderweg waren en [medeverdachte] uit een telefoongesprek opmaakte dat [slachtoffer] op dat moment thuis was. Dit had er volgens verdachten mee te maken dat [medeverdachte] nog geld van [slachtoffer] kreeg. Weliswaar verklaart [slachtoffer] dat hij ‘wist dat er iets zou gaan gebeuren’ gelet op de reputatie van [verdachte] doch hierover, en over de aanleiding van de ruzie tussen hem en verdachten, verklaart [slachtoffer] dusdanig wisselend en onverifieerbaar dat de juistheid van deze verklaring niet zonder meer kan worden aangenomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair.
op 04 juni 2018 te Best, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen met kracht met een jachtgeweer die [slachtoffer] tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft zoals hiervoor onder het kopje bewijs reeds aan de orde is gekomen,
een beroep op noodweer gedaan. Verdachte zou [slachtoffer] hebben geslagen toen hij het wapen van [slachtoffer] , waarmee deze in zijn handen stond en op hem en [medeverdachte] gericht hield, probeerde af te pakken. Om te voorkomen dat er nog een schot zou vallen, heeft verdachte met [slachtoffer] geworsteld om het wapen te kunnen afpakken, waarbij hij vervolgens meerdere klappen heeft uitgedeeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het door de verdediging gevoerde noodweerverweer.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij de beoordeling van het verweer neemt de rechtbank tot uitgangspunt hetgeen verdachte en [medeverdachte] in hun eerste bij de politie afgelegde verklaringen over de gang van zaken bij de voordeur van de woning hebben verklaard. Deze verklaringen zijn beide kort na het incident afgelegd en komen de rechtbank in zoverre authentiek over. Op grond van deze verklaringen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 juni 2018 gingen verdachte en [medeverdachte] samen aan de deur bij het latere [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment alleen thuis. Na diverse malen te hebben aangebeld, deed [slachtoffer] uiteindelijk de voordeur van zijn woning open. Verdachte en [medeverdachte] verklaren beide dat [slachtoffer] op dat moment een jachtgeweer en een boksbeugel in zijn handen had en dat [slachtoffer] het wapen direct op hen richtte. Hierdoor ontstond er voor de verdachten (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf. Verdachte verklaart dat hij op dat moment met [slachtoffer] in gevecht is gegaan om het wapen af te kunnen pakken en dat hij [slachtoffer] wel geslagen zal hebben om zichzelf en [medeverdachte] te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel er sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, verdediging tegen die aanranding niet noodzakelijk was, omdat de verdachte(n) zich aan de (dreigende) aanranding had(den) kunnen onttrekken door bij de woning weg te gaan en dit ook van hem mocht worden gevergd. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte en [medeverdachte] zich, toen na hun aankomst bij de woning door [slachtoffer] de deur werd geopend, vóór de woning van [slachtoffer] moeten hebben bevonden. Uit de foto’s van de voorzijde van de woningleidt de rechtbank af dat zich voor de voordeur van de woning van [slachtoffer] een voortuin van één tot enkele meters diep bevindt die deel uitmaakt van het perceel waarop de woning van [slachtoffer] is gelegen en daarmee als privéterrein moet worden aangemerkt. De rechtbank neemt voorts tot uitgangspunt dat [slachtoffer] beide verdachten niet had uitgenodigd. Uitgaande van de eerste verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte was voor hen direct nadat [slachtoffer] de deur opende voorts zichtbaar dat hij bewapend was met een geweer en een boksbeugel. Het had voor verdachte en zijn medeverdachte op dat moment duidelijk moeten zijn dat hun aanwezigheid bij de woning van [slachtoffer] ongewenst was. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat [slachtoffer] hen tijdens het voorafgaande telefoongesprek uitnodigde om langs te komen, acht de rechtbank gelet op de verklaringen van [medeverdachte] en [slachtoffer] op dit punt en het ontbreken van andere aanwijzingen voor de juistheid van de verklaring van verdachte onaannemelijk. Bovendien - maar dit ten overvloede - zou, indien er wel sprake zou zijn van een uitnodiging, dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet betekenen dat de verdedigingshandelingen van verdachte, mede gelet op de plaats waar een en ander zich heeft afgespeeld, geboden waren. Niet gesteld of anderszins aannemelijk is geworden dat de reële mogelijkheid om weg te gaan voor verdachte ontbrak. Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden mocht het voorts van verdachte worden gevergd zich te onttrekken. De plaats waar een en ander zich heeft afgespeeld, op het privé-terrein van [slachtoffer] , is daarbij van belang. In plaats daarvan is verdachte echter verder de woning van [slachtoffer] binnengedrongen en is verdachte de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan.
Onder de gegeven omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachte(n) een reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken aan de situatie, terwijl dit ook van de verdachte kon worden gevergd. Het verweer wordt daarom verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is daarom strafbaar.
Strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 191 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht, in geval van strafoplegging, te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer in zijn eigen woning, een strafverzwarende omstandigheid, meermalen met een hard voorwerp op zijn hoofd en lichaam te slaan. Dit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen een ander te gebruiken. Mede gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, die bij een zware mishandeling met een wapen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden als uitgangspunt hanteren, acht de rechtbank hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank in zijn voordeel rekening met de omstandigheid dat verdachte en zijn schoonzoon [medeverdachte] ook zelf zijn getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit, in die zin dat verdachte tijdens het incident zelf ook letsel heeft opgelopen en er daarnaast getuige van is geweest dat zijn schoonzoon zodanig gewond is geraakt aan zijn arm dat deze amputatie van zijn arm heeft moeten ondergaan.
Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel, in zoverre conform de eis van de officier van justitie, dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met V.I. zaaknummer 99-000412-28.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Ook is gebleken dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling acht dagen in detentie heeft doorgebracht.
In beginsel rechtvaardigt het nieuwe strafbare feit de volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In hetgeen hiervoor ten aanzien van de strafoplegging werd overwogen, alsmede gelet op het standpunt van de officier van justitie hieromtrent, ziet de rechtbank evenwel geen grond het aantal dagen herroeping te laten uitstijgen boven het aantal dagen dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling reeds heeft uitgezeten. De rechtbank zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat veroordeelde acht dagen gevangenisstraf dient te ondergaan, met aftrek van het deel dat veroordeelde na de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling reeds heeft uitgezeten. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.