ECLI:NL:RBOBR:2019:2185

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
01/860079-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 1 december 2017 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Mierlo, waarbij de verdachte, een beginnend bestuurder van een Volkswagen, geen voorrang verleende aan een van rechts komende fietser. De verdachte reed met een snelheid tussen de 83 en 85 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Het ongeval resulteerde in de dood van de fietser, genaamd [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot de veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel schuld had aan het ongeval. De verdachte kreeg een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en het justitiële verleden van de verdachte, die eerder snelheidsovertredingen had begaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860079-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2017 te Mierlo, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnende) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Volkswagen), daarmee rijdende over de weg, de Santheuvel Oost en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de Santheuvel Oost (rijdende in de richting van de Dokter Kerssemakersstraat) en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (gevormd door de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat) een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste en/of een snelheid die lag tussen de 83 en 85 kilometer per uur, althans een snelheid (aanzienlijk) hoger dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of die van rechts komende fietser (vervolgens) is geschept en/of waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2017 te Mierlo, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnende) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Volkswagen), daarmee rijdende over de weg, de Santheuvel Oost en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat, die kruising/splitsing is genaderd en opgereden en een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende fietser, geen voorrang heeft verleend en/of niet voor heeft laten gaan, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid van tenminste en/of een snelheid die lag tussen de 83 en 85 kilometer per uur, althans een snelheid (aanzienlijk) hoger dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en/of die van rechts komende fietser (vervolgens) is geschept, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs.

Inleiding.
Op 1 december 2017 heeft er op de kruising van de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat in Mierlo een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een door verdachte bestuurde personenauto en een door het slachtoffer bestuurde fiets. Bij dit ongeval werd het slachtoffer door verdachte van links aangereden toen hij voornoemd kruispunt overstak. Het slachtoffer is ten gevolge van dit verkeersongeval komen te overlijden.
Het openbaar ministerie maakt verdachte primair het verwijt dat dit verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is en dat daardoor het slachtoffer is komen te overlijden en subsidiair dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de in het procesdossier vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden, met dien verstande dat hoogstens bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Om tot een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) te komen, dient eerst de vraag te worden beantwoord of het aan verdachte zijn schuld is te wijten dat er op 1 december 2017 in Mierlo een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Het begrip “schuld” in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft een specifieke betekenis en valt niet perse samen met wat in het normaal spraakgebruik onder schuld wordt verstaan. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten en niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens bestendige jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Met andere woorden: de schuld van een verdachte moet gezien worden los van de gevolgen die het ongeval heeft gehad, hoe verschrikkelijk ook.
Bij de beantwoording van de “schuldvraag” heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.

een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 16 december 2017, dossierpagina’s 10-11, voor zover – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 1 december 2017 omstreeks 19.50 uur kregen wij een melding van een ongeval tussen een personenauto en een fietser op de Santheuvel Oost in Mierlo. Om 19.56 uur waren wij ter plaatse ter hoogte van de kruising Santheuvel Oost met de Vesperstraat/Meester van Busselstraat in Mierlo. Wij troffen daar een zwartkleurige personenauto van het merk Volkswagen, type Polo, met Nederlands [kenteken] aan. Wij zagen dat deze auto op de verkeerde weghelft stond en dat er een grote barst in de voorruit van deze auto zat. Wij zagen dat er ongeveer 15 meter verderop een persoon op de weg lag die op dat moment gereanimeerd werd. Ik, [verbalisant 2] hoorde later van het ambulancepersoneel dat de fietser overleden was. Ik, [verbalisant 1] , sprak een man die aangaf de bestuurder te zijn geweest van de zwartkleurige personenauto. Deze man overhandigde mij zijn rijbewijs op naam van [verdachte] .

een proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt d.d. 2 december 2017, dossierpagina’s 12-13, voor zover – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 1 december 2017 omstreeks 20.17 uur hielden wij op de Santheuvel Oost in Mierlo op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] .

een proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse met bijlagen, opgemaakt d.d. 28 januari 2018, dossierpagina’s 17-72, voor zover – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 1 december 2017 omstreeks 20.30 uur hebben wij geassisteerd bij de afwikkeling van een verkeersongeval, waarbij een personenauto, Volkswagen Polo voorzien van het [kenteken] , en een groene damesfiets betrokken waren. De personenauto reed over de Santheuvel Oost gaande in de richting van de Dokter Kerssemakersstraat. De fietser reed over de Versperstraat gaande in de richting van de Santheuvel Oost. De fietser was voornemen om de Santheuvel Oost recht over te steken in de richting van de Meester van Busselstraat. Op het kruispunt schepte de Volkswagen de van rechts komende fietser. De bestuurder van de fiets kwam hierbij te overlijden.
De Santheuvel Oost bestond op de plaats van het ongeval uit een rechte weg. De rijbaan was middels een onderbroken streep verdeeld in twee rijstroken bestemd voor het verkeer in beide richtingen. Voor het kruispunt met de Vesperstraat lag een voetgangers-oversteekplaats (zebrapad). Voor de voetgangersoversteekplaats waren in de rechter berm bord J08 [de rechtbank begrijpt: gevaarlijk kruispunt] en L02 [de rechtbank begrijpt: voetgangersoversteekplaats] geplaatst. De Vesperstraat bestond uit een rijbaan bestemd voor het verkeer in beide richtingen. Aan de rechterzijde van de rijbaan was bord J08 [de rechtbank begrijpt: gevaarlijk kruispunt] geplaatst.
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u. Voor wat betreft de toestand van de wegen hebben wij geen bijzonderheden ontdekt die van belang waren voor de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. De melding van het ongeval was om 19.48 uur. Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid nacht. De straatverlichting was in werking. De weersgesteldheid was droog en het wegdek betrof asfalt met dichte structuur, normaal ingereden en droog.
De ruit van de Volkswagen werd door de aanrijding vernield. Het voertuig verkeerde, voor zover na te gaan, in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De verlichting van de Volkswagen kon branden.
Ik zag dat de fiets was voorzien van trommelremmen die konden werken. Ik zag dat de fiets was voorzien van reflectie op de zijkant van de beide banden.
Aan de hand van de remsporen en de remproeven werd door ons een snelheidsberekening gemaakt. Uit de berekening blijkt dat de Volkswagen heeft gereden met een snelheid van minimaal 83 km/u en maximaal 85 km/u, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. De bestuurder van de Volkswagen begon plus minus 12 meter voor het botspunt met remmen. Uitgaande van een reactietijd van 1 seconde begon de bestuurder 35,22 meter voor het botspunt te reageren op de van rechts komende fietser. Indien de bestuurder daar ter plaatse 50 km/u had gereden en op dezelfde wijze had gereageerd op de fietser had hij binnen een afstand van 27,68 meter stil gestaan. Een aanrijding was dan niet ontstaan. De Volkswagen had dan 7,54 meter voor het botspunt stil gestaan.
Zeer waarschijnlijk was de fietser vanwege zijn zijreflectie ook zichtbaar voor de bestuurder van de Volkswagen.
Toedracht, gevolg en oorzaak.
De Volkswagen reed over de Santheuvel Oost komende uit de richting van de Loeswijk en gaande in de richting van de Dokter Kerssemakersstraat. De fietser reed over de Versperstraat komende uit de richting van het Dalkruid en gaande in de richting van de Santheuvel Oost. De fietser was voornemens om de Santheuvel Oost recht over te steken in de richting van de Meester van Busselstraat. Op het kruispunt verleende de bestuurder van de Volkswagen geen voorrang aan de van rechts komende bestuurder van de fiets. Hierdoor ontstond een aanrijding waarbij de bestuurder van de fiets kwam te overlijden. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de Volkswagen aldaar heeft gereden met een snelheid die lag tussen de 83 km/u en 85 km/u. Een snelheid die aanzienlijk hoger lag dan de toegestane snelheid van 50 km/u. Indien de bestuurder van de Volkswagen aldaar had gereden met een snelheid van 50 km/u had hij een aanrijding kunnen voorkomen.
Op 1 december 2017 werd door de aangewezen lijkschouwer de lijkschouw verricht van een man die werd geïdentificeerd als [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] . De schouwarts deelde ons de vermoedelijke doodsoorzaak mede. Het slachtoffer had ten gevolge van het ongeval hersenletsel opgelopen dat niet met het leven verenigbaar was.

een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 1 december 2017, dossierpagina’s 85-87, voor zover – kort en zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik ben vandaag om 19.30 uur met mijn Volkswagen Polo voorzien van het [kenteken]
naar huis gereden. Ik reed via de Brugstraat de Santheuvel Oost in Mierlo op in de richting van de Loo. Het was op dat moment donker buiten en de straatverlichting brandde. Ter hoogte van de kruising met de Vesperstraat zag ik dat er ineens een fietser voor mijn auto verscheen. Ik hoorde een klap en zag dat ik de fietser raakte.

een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 1 februari 2018, dossierpagina’s 89-98, voor zover – kort en zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik ben fysiek gezond. Ik heb geen klachten. Mijn zichtvermogen is goed. Ik heb geen bril of lenzen. Mijn bekendheid ter plaatste is goed. Ik woon al heel mijn leven in Mierlo en rij daar vaak sinds ik mijn rijbewijs heb. Ik weet dat de Santheuvel Oost een 50 km weg is. Ik weet dat je op die weg rechts voorrang moet verlenen. Het was donker, maar ik kon wel gewoon vooruit kijken. Ik had goed zicht voor en achter mij. Mijn zicht werd niet verminderd of gehinderd. Ik was met mijn volle verstand aan het rijden.
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de specifieke feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de inhoud van het hiervoor aangehaalde proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (VOA), tot het oordeel leiden dat verdachte schuld heeft aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft verklaard niet harder te hebben gereden dan 50 of 60 km per uur. De rechtbank gaat bij de beoordeling echter uit van de berekeningen zoals die zijn opgenomen in de VOA.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte “roekeloos” of “zeer onvoorzichtig en/of onoplettend” in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gereden. Verdachte heeft op een locatie en tijdstip dat hij kon verwachten andere verkeersdeelnemers tegen te komen veel harder gereden dan ter plaatse was toegestaan en hij heeft op de gelijkwaardige en als gevaarlijk aangemerkte kruising geen voorrang verleend aan de van rechts komende fietser. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van deze overtredingen en de gevolgen hiervan stelt de rechtbank vast dat geen andere buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte zijn gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat hij “roekeloos” dan wel “zeer onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden. Verdachte was ten tijde van het ongeval niet onder invloed van alcohol of andere middelen die de rijvaardigheid beïnvloedden, en ook is niet komen vast te staan dat verdachte voorafgaand aan het ongeval was afgeleid, doordat hij bijvoorbeeld bezig is geweest met zijn mobiele telefoon, navigatiesysteem of autoradio. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het “roekeloos” en van het “zeer onvoorzichtig en/of onoplettend” rijden, zoals impliciet tenlastegelegd.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte door te handelen zoals hij dat heeft gedaan “aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden.
Dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval beginnend bestuurder was blijkt uit het volgende.

een schriftelijk bescheid, te weten een brief van de Politie Eenheid Oost-Brabant gericht aan het CBR, met een mededeling artikel 130 Wegenverkeerswet beginnende bestuurder, opgemaakt d.d. 2 december 2017, dossierpagina’s 15-16, voor zover – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het na te noemen rijbewijs van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] is op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd naar aanleiding van het feit op 1 december 2017, te weten:
Nummer : 4556235115
Datum eerste afgifte : 15 juli 2013
Geldig tot : 15 juli 2023
Categorieën : AM, B.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook bewezen als na te melden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 december 2017 te Mierlo als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Volkswagen), daarmee rijdende over de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende op de Santheuvel Oost (rijdende in de richting van de Dokter Kerssemakersstraat) en gekomen bij de kruising/splitsing van wegen (gevormd door de Santheuvel Oost met de Vesperstraat en de Meester van Busselstraat) een gezien verdachtes rijrichting van rechts komende fietser geen voorrang verleend, zulks terwijl verdachte reed met een snelheid die lag tussen de 83 en 85 kilometer per uur, waardoor verdachte met het door hem bestuurde voertuig tegen die van rechts komende fietser is gereden/gebotst en die van rechts komende fietser vervolgens is geschept en waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie strekt tot veroordeling van verdachte tot:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht én;
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de rechtbank aansluiting behoort te zoeken bij het vonnis van deze rechtbank van 7 mei 2018, die – in een soortgelijke zaak als de onderhavige – een taakstraf heeft opgelegd voor de duur van 150 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zijn rijgedrag als beginnend bestuurder aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een dergelijke bestuurder redelijkerwijs verwacht mag worden. Verdachte was bekend met de kruising waar het ongeval is gebeurd en reed – op een tijdstip dat hij kon verwachten dat hij andere weggebruikers kon tegenkomen – met een snelheid die veel hoger lag dan de toegestane snelheid die kruising op zonder voorrang te verlenen aan de voor hem van rechts komende fietser. De kruising betrof een gelijkwaardige gevaarlijke kruising, waarvoor verdachte met een verkeersbord werd gewaarschuwd. Verdachte heeft door zo te handelen op een heel onverantwoorde manier deelgenomen aan het verkeer. Dat iemand die bekend was met de plaatselijke verkeersituatie en met de geldende verkeersregels zich zodanig op de weg gedraagt, is in de ogen van de rechtbank des te meer onbegrijpelijk. Met zijn rijgedrag heeft verdachte het leven ontnomen aan het slachtoffer. Het moet voor de nabestaanden niet te bevatten zijn te moeten constateren dat het verkeersongeval niet zou hebben plaatsgevonden als verdachte zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid had gehouden.
Het leed dat verdachte aan de nabestaanden heeft toegebracht is onbeschrijflijk groot en zeer ingrijpend. Ter terechtzitting heeft de vader van het slachtoffer met het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaring verwoord wat het verlies van hun zoon, vader van een toen 3-jarig zoontje, voor hem en zijn naasten betekent. De zeer plotselinge dood van hun zoon houdt hen nog dagelijks bezig en zij hebben grote moeite met het verwerken van dit verlies. De rechtbank realiseert zich dat een straf – in welke vorm dan ook – dit verlies en verdriet niet kan compenseren.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In het geval een bestuurder een verkeersongeval veroorzaakt waaraan hij in aanmerkelijke mate schuld heeft en het slachtoffer is komen te overlijden (zoals dat in de onderhavige zaak het geval is) terwijl hij niet onder invloed verkeerde van alcohol of verdovende middelen, wordt in de oriëntatiepunten als uitgangspunt voor de straftoemeting een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar voorgeschreven.
De rechtbank zal beoordelen of er feiten of omstandigheden aanwezig zijn die maken dat er van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat het niet de eerste keer is dat verdachte zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden. Uit de inhoud van een op verdachte betrekking hebbend uittreksel justitieel documentatieregister en uit het in het procesdossier opgenomen overzicht van het CJIB leidt de rechtbank af dat verdachte in de vier jaar sinds het behalen van zijn rijbewijs reeds 13 snelheidsovertredingen binnen de bebouwde kom heeft begaan. Zes van deze snelheidsovertredingen vonden plaats in 2017, het jaar van het noodlottige ongeval. Eén van die snelheidsovertredingen was bovendien zo hoog dat die tot een strafbeschikking heeft geleid. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte lichtvaardig omgaat met verkeersregels, in het bijzonder de regels met betrekking tot de voorgeschreven maximum snelheid, en daar kennelijk lak aan heeft. Dit baart de rechtbank zorgen.
Ondanks het feit dat de vader van het slachtoffer in zijn slachtofferverklaring en de officier van justitie in haar requisitoir zich hebben beklaagd over het feit dat verdachte op geen enkele wijze naar de nabestaanden toe heeft gereageerd, zal de rechtbank dit niet ten nadele van verdachte bij de strafbepaling meewegen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij tegen de verhorende verbalisanten heeft aangegeven dat, hoewel hij zelf geen behoefte had om in contact te treden met de nabestaanden, hij daartoe wel bereid was als de nabestaanden dit op prijs zouden stellen. Dat contact zou dan met behulp van een tussenpersoon van de politie tot stand moeten komen, zo zou aan verdachte zijn verteld. Omdat verdachte daarna niets meer heeft vernomen van de verbalisanten of de tussenpersoon, heeft hij daaruit geconcludeerd dat de nabestaanden een gesprek niet op prijs stelden. Dat op zichzelf kan de rechtbank verdachte niet kwalijk nemen. Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting kunnen constateren dat verdachte, die verder zal moeten leven met het besef dat door zijn gedragingen iemand om het leven is gekomen, het hier ook moeilijk mee heeft en dit verkeersongeval en de gevolgen daarvan zelf ook niet heeft gewild.
De rechtbank zijn verder van geen omstandigheden gebleken die maken dat er in het voordeel van verdachte van het genoemde uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank komt – met inachtneming van het vorenstaande – tot het oordeel dat aan verdachte een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur behoort te worden opgelegd. Een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank niet passend. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte, hoewel nog jong, een belast leven achter de rug heeft en nu zijn leven goed op de rit lijkt te hebben. De rechtbank wil dit niet door het opleggen van een gevangenisstraf, ook niet van een gevangenisstraf van kortere duur, doorkruisen.
Voor wat betreft de duur van de aan verdachte op te leggen taakstraf overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken. Dit geldt echter niet voor wat betreft de aan verdachte op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid. Gelet op het justitieel verleden van verdachte op het gebied van verkeersdelicten zal de rechtbank in het nadeel van verdachte afwijken van het hiervoor aangehaalde oriëntatiepunt.
De rechtbank komt alles afwegende tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden passend en geboden is.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid, groot 6 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare (verkeers)delicten te plegen, maar bovenal om toch tot op zekere hoogte de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel een proeftijd koppelen van twee jaar.
Anders dan de officier van justitie meent, is verdachte niet in verzekering gesteld noch in voorlopige hechtenis genomen, zodat aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op de aan verdachte op te leggen taakstraf niet aan de orde is.
De rechtbank zal wel bepalen dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest, in mindering gebracht dient te worden op het onvoorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank zal met de aan verdachte op te leggen straf, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Een wezenlijk factor hierin is dat de rechtbank tot een andersluidende bewezenverklaring is gekomen, dan waar de officier van justitie bij haar requisitoir van is uitgegaan en haar vordering op heeft gebaseerd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedoodverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en bijkomende straf.
ten aanzien van primair:
 een
taakstrafvoor de duur van
240 urensubsidiair 120 dagen hechtenis;
 een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994,
waarvan 6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 17 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Politie Eenheid Oost-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, genummerd PL2100-2017246703-1, aantal pagina’s: 100. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.