ECLI:NL:RBOBR:2019:2167

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
C/01/324449 / HA ZA 17-545
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Waterschap en Gemeente voor wateroverlast bij boomkwekerij

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vorderden eisers schadevergoeding van het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot wegens wateroverlast op hun percelen in maart en juni 2016. De eisers, die een boomkwekerij exploiteren, stelden dat de wateroverlast het gevolg was van een gebrekkige duiker en onvoldoende onderhoud door het Waterschap. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet aansprakelijk was, omdat de werkzaamheden niet onder artikel 6:171 BW vielen. Het Waterschap werd echter aansprakelijk gesteld voor de wateroverlast in juni 2016, omdat het niet adequaat had gereageerd op eerdere meldingen van wateroverlast en de gebrekkige duiker niet tijdig had verholpen. De rechtbank besloot dat er nader onderzoek nodig was naar de exacte schade en de oorzaken daarvan, en verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling. De vorderingen tegen de Gemeente werden afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/324449 / HA ZA 17-545
Vonnis van 17 april 2019
in de zaak van
1. vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.M. Rottier te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP AA EN MAAS,
zetelend te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BOXMEER,
zetelend te Boxmeer,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAASNOOT BRUGGEN B.V.,
zetelend te Rijnsburg,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] (eisers gezamenlijk, mannelijk enkelvoud) en het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2018, de daarin vermelde stukken en de schriftelijke reactie daarop van mr. Jacobse.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vrijwaringszaak (zaak/rolnummer: C/01/330317 / HA ZA 18-84) van het Waterschap (als eiser) tegen de Gemeente en Haasnoot (als gedaagden) staat op de (parkeer)rol van 2 oktober 2019 in verband met onderhandelingen tussen partijen.
2. De feiten
2.1. [eisers] bezit een aantal percelen aan de [straatnaam] en de [straatnaam] in [plaatsnaam] : de percelen kadastraal bekend Boxmeer [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] , [kadastraal nummer] en [kadastraal nummer] . Op de percelen is onder meer een woning gelegen en verder worden deze door [eisers] gebruikt voor de exploitatie van een boomkwekerij aan de [adres] .
2.2. In de nabijheid van de percelen van [eisers] bevindt zich de A-watergang 1101145 die in beheer en onderhoud is bij het Waterschap. In die watergang bevindt zich ter hoogte van een aantal woningen aan de [straatnaam] een aantal duikers.
De percelen van [eisers] bevinden zich bovenstrooms van de (hierna in rov. 2.4. nader genoemde) [duiker aangeduid met familienaam] .
2.3. Parallel aan de rijksweg A77 ligt een C-watergang die in westelijke richting eindigt bij het Ven, welke watergang in beheer en onderhoud is bij Rijkswaterstaat.
Die watergang, die zich bevindt aan de zuidzijde van de A77, gaat aan de noordzijde over in een A-watergang. Na het passeren van een duiker onder de rijksweg staan hiermee aan de noordzijde ( [straatnaam] ) twee C-watergangen in verbinding. De C-watergang die in beheer is bij Rijkswaterstaat eindigt in westelijke richting, bij het Ven nabij de spoorlijn Boxmeer-Cuijk. Het Ven is een vennetje dat via een duiker is verbonden met die C-watergang en bevindt zich halverwege het spoortraject. De A-watergang verloopt verder in noordelijke richting en passeert een aantal inritten die toegang geven tot particuliere percelen aan de [straatnaam] .
De A-watergang watert benedenstrooms af op de Oeffeltse Raam, een beek die benedenstrooms van het Brestbos samenkomt met de Oploose Molenbeek en verderop met de Viltse Graaf en vervolgens uitmondt in de Maas. De Oeffeltse Raam kan bij hoge waterstand in de Maas of hoge afvoeren deels ontzien worden als via de handmatig bediende stuwen 110GG en 110GA meer afgewaterd wordt op de Balkloop richting de Raam.
2.4. In het voorjaar van 2016 heeft Haasnoot, in opdracht van de Gemeente, een (fiets- en voetgangers)brug over de [straatnaam] aangelegd. Tijdens de werkzaamheden is bronnering toegepast om het grondwater aan weerszijden van de [straatnaam] te bemalen. Er zijn 4 bronbemalingspompen ingezet. Aan de westzijde werd het water door twee van de vier pompen geloosd op de C-watergang parallel aan en ten noorden van de A77, bovenstrooms van de duiker ter hoogte van de woning/boerderij van de familie [naam] aan de [adres] (hierna: de [duiker aangeduid met familienaam] ).
Er gold geen meldings- of vergunningsplicht voor de lozing omdat de bronbemaling de grens van 50.000 m³ niet zou overschrijden.
2.5. Op 4 maart 2016 is aan het Waterschap gemeld dat sprake was van overlast in het gebied waar (ook) de percelen van [eisers] zijn gelegen.
Op 8 maart 2016 is door/namens [eisers] bij het Waterschap melding gemaakt van wateroverlast op zijn percelen.
Op 9 maart 2016 is de lozingsbuis van de (twee) bronbemalingspompen voorbij de [duiker aangeduid met familienaam] verlegd zodat het water voorbij die duiker de A-watergang inliep.
2.6. In de periode eind mei tot en met eind juni 2016 is er in het beheersgebied van het Waterschap heel veel neerslag gevallen. Tussen 27 mei en 29 juni 2016 viel er in grote delen van het gebied meer dan 275 mm en plaatselijk zelfs meer dan 325 mm. De percelen van [eisers] bevinden zich, voor wat betreft de neerslag begin juni 2016, in het meest getroffen gebied binnen het stroomgebied van de Oeffeltse Raam. Op 30 mei 2016 viel er in totaal 57 mm neerslag, op 2 juni 2016 viel er in twee uur tijd (meer dan) 129 mm.
2.7. Op 4 juni 2016 heeft het Waterschap twee pompen geplaatst bovenstrooms van de de A-watergang ter hoogte van de [adres] , om de C-waterloop nabij de percelen van [eisers] (versneld) leeg te pompen. Op 5 juni 2016 begon het peil in de C-watergang te zakken. Op 6 juni 2016 zijn nog twee extra pompen geplaatst om het water uit de
C-watergang sneller af te kunnen voeren. Op 8 juni 2019 zijn de pompen uitgezet.
2.8. Op of omstreeks 7 juli 2016 is de dam waaronder de [duiker aangeduid met familienaam] zich bevindt door het Waterschap opgegraven. De aannemer heeft in opdracht van het Waterschap de aangetroffen blokkade opgeheven en de bestaande duiker onder de dam verlegd.
3. Het geschil
3.1. [eisers] c.s. vordert samengevat -
A. ter zake van de wateroverlast in februari/maart 2016:
hoofdelijke veroordeling van het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 71.053,00 aan schadevergoeding, € 1.484,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 93,75 per maand aan verschenen rentetermijnen, vermeerderd met wettelijke rente over respectievelijk € 64.581,00, € 2.760,00, € 2.550,00 en € 1.162,00 en tot betaling aan eiser sub 2 ( [eiser 2] ) van een bedrag van € 2.813,00 en aan eiser sub 3 ( [eiser 3] ) van een bedrag van € 3.015,00 aan belastingschade,
ter zake van de wateroverlast in juni 2016:
veroordeling van het Waterschap tot betaling aan [eisers] van een bedrag van
€ 391.971,50 aan schadevergoeding, € 3.734,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 93,75 per maand aan verschenen rentetermijnen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 382.734,00, €5.525,00, € 2.550,00, € 1.162,00 en tot betaling aan eiser sub 2 van een bedrag van € 15.940,00 en aan eiser sub 3 van een bedrag van € 17.085,00 aan belastingschade,
een en ander vermeerderd met de proceskosten en de rente daarover.
3.2. Het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil
4.1. [eisers] stelt dat de percelen waarop hij een boomkwekerij exploiteert in 2016 twee maal zijn overstroomd, in maart 2016 en in juni 2016, waardoor hij schade geleden heeft. Volgens [eisers] zijn het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot aansprakelijk voor de schade als gevolg van de overstroming in maart 2016 en is het Waterschap ook aansprakelijk voor de schade als gevolg van de overstroming in juni 2016.
4.2. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van het Waterschap voert [eisers] het volgende aan.
4.2.1. Het Waterschap heeft zijn zorgplicht geschonden door over een periode van dertig jaar ter plaatse geen of onvoldoende (groot) onderhoud te plegen aan de [duiker aangeduid met familienaam] . Deze duiker voldoet al ruim dertig jaar niet aan de daaraan (door de Legger oppervlaktewater 2015 door het Waterschap) te stellen eisen, waardoor de huiskavel van [eisers] in 2016 twee maal, in maart en in juni, is overstroomd en [eisers] twee maal schade heeft geleden.
Het Waterschap is onderhoudsplichtig op grond van artikel 4 lid 1 sub a en artikel 2.4.3. van de Legger oppervlaktewater 2015 voor zowel gewoon als groot onderhoud van A-watergangen. Ten aanzien van die onderhoudsverplichting is het Waterschap tekort geschoten. Ook in de op het Waterschap op grond van artikel 4.1. van de keur rustende toezichtstaak is het waterschap tekort geschoten.
4.2.2. Daarnaast is het Waterschap aansprakelijk voor de schade op grond van opstalaansprakelijkheid. De A-watergang met duiker is een waterstaatswerk, dat een opstal vormt in de zin van artikel 6:174 BW. Op het Waterschap rust een risicoaansprakelijkheid als bezitter van de A-watergang met gebrekkige duiker. De duiker voldoet niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Dus is er sprake van een gebrekkige duiker en daarmee van een opstal met een gebrek.
4.3. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Gemeente en Haasnoot voor de door [eisers] geleden schade als gevolg van de wateroverlast in maart 2016 voert [eisers] het volgende aan.
4.3.1. Haasnoot heeft in februari/maart 2016 als uitvoerend aannemer in opdracht van de Gemeente de bronneringspompen geplaatst. Twee daarvan loosden in de periode van 17 februari tot en met 11 maart 2016 via de C-watergang parallel en ten noorden van de A77, bovenstrooms van de [duiker aangeduid met familienaam] op de A-watergang langs de [straatnaam] . Het water in die watergangen is toen, als gevolg van de niet goed functionerende [duiker aangeduid met familienaam] , zo hard gestegen dat het perceel van [eisers] onder water is komen te staan waardoor [eisers] schade heeft geleden.
De uitvoerend aannemer heeft het water zien stijgen en in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid niet gewaarschuwd en/of maatregelen genomen. Dat is onrechtmatig jegens [eisers] . Via de C-waterloop aan de noordzijde van de A77 en de laagte ten zuidwesten van de huiskavel van [eisers] is het water op het perceel van [eisers] gestroomd waardoor het onder water kwam te staan.
4.3.2. De Gemeente is, op grond van artikel 6:171 BW, (ook) aansprakelijk voor dit onrechtmatig handelen door Haasnoot.
4.4. Het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, ingegaan onder de beoordeling.aasnoot voeren verweer.
5. De beoordeling

I. Inleiding

5.1.
In deze procedure gaat het om twee schadevoorvallen. Het eerste vond plaats in maart 2016 en het tweede in juni 2016. [eisers] heeft voor het eerste schadevoorval het Waterschap, de Gemeente en Haasnoot in rechte betrokken. Voor het tweede schadevoorval heeft [eisers] alleen het Waterschap gedagvaard. De rechtbank zal deze schadevoorvallen apart behandelen. Alvorens dat te doen zal de rechtbank in deze inleiding eerst ingaan op de positie van de Gemeente in deze procedure en het verweer van het Waterschap dat de vorderingen van [eisers] voor zover gebaseerd op opstalaansprakelijkheid verjaard zijn.
5.2.
[eisers] baseert de gestelde aansprakelijkheid van de Gemeente uitsluitend op het bepaalde in artikel 6:171 BW. Artikel 6:171 BW luidt als volgt:
“Indien een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, is ook die ander jegens de derde aansprakelijk.”De overheid als opdrachtgever valt buiten het bereik van dit artikel. Dat is alleen anders als de opdrachtgever een overheidsbedrijf is. Die situatie doet zich hier niet voor. Aan het criterium dat het moet gaan om werkzaamheden ter uitoefening van een bedrijf is dan ook niet voldaan. De Gemeente heeft de werkzaamheden niet opgedragen ter uitoefening van een bedrijf. Op de comparitie is van de zijde van [eisers] naar voren gebracht dat uit de Parlementaire Geschiedenis niet zonder meer zou volgen dat artikel 6:171 BW niet van toepassing is als er een overheid bij betrokken is, maar die stelling volgt de rechtbank niet. Uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt immers, dat artikel 6:171 BW niet geldt voor de overheid omdat een regel in die trant ten aanzien van werkzaamheden ter uitoefening van de overheidstaak tot onoverzienbare consequenties zou leiden.
5.3.
Van aansprakelijkheid van de Gemeente op grond van artikel 6:171 BW kan dan ook geen sprake zijn. Dit heeft tot gevolg dat de vorderingen voor zover deze gericht zijn tegen de Gemeente afgewezen dienen te worden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eisers] in de proceskosten van de Gemeente worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
  • Griffierecht € 3.894,00
  • Salaris advocaat
Totaal € 5.284,00.
5.4.
Over het beroep van het Waterschap op verjaring overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover het de wateroverlast van maart 2016 betreft komt de rechtbank zoals uit het navolgende zal blijken op materiële gronden tot een afwijzing van de vorderingen tegen het Waterschap. Het beroep op verjaring kan daar buiten beschouwing blijven. Bij het schadevoorval van juni 2016 komt de rechtbank, zoals uit de behandeling van die kwestie zal blijken, tot de conclusie dat het Waterschap de zorgplicht heeft geschonden. De vraag of het Waterschap ook langs de weg van opstalaansprakelijkheid aangesproken kan worden voor (eventuele) schade, kan in het midden gelaten worden. Aan de beantwoording van de vraag of de vorderingen van [eisers] voor zover gebaseerd op risicoaansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal verjaard zijn, komt de rechtbank niet toe. Voor het geval het Waterschap tevens heeft willen stellen dat ook eventuele vorderingsrechten wegens schending van de zorgplicht verjaard zijn, volgt de rechtbank hem daarin niet. Gelet op het voortdurende karakter van de zorgplicht kan het aanvangstijdstip van de schending van de zorgplicht doorgaans niet tot één moment worden herleid. In dit geval kan de schending van zorgplicht hooguit herleid worden tot het moment waarop het Waterschap kennis had van de doorstroombelemmering bij de [duiker aangeduid met familienaam] . De rechtbank bepaalt dat moment op maart 2016 (zie hiervoor onder 2.5.). Van verjaring kan dan geen sprake zijn.

II. Schadevoorval maart 2016

5.5.
Als niet weersproken staat vast dat circa 1 ha van de percelen van [eisers] in maart 2016 onder water is gelopen. Voorts is de stelling van [eisers] dat hij vóór maart 2016 geen wateroverlast heeft ondervonden niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Derhalve zal daar in rechte verder van worden uitgegaan. [eisers] heeft voorts met het rapport van hydroloog [naam hydroloog/deskundige eisers] van 25 januari 2017 (dagvaarding, productie 13) voldoende onderbouwd dat de percelen in beginsel een voldoende drooglegging kennen voor boomteelt. Zoals uit het rapport blijkt (blz. 7), heeft het schadeperceel een gemiddelde hoogste grondwaterstand van dieper dan 140 cm minus maaiveld. [naam hydroloog/deskundige eisers] verklaart deze droge situatie doordat het overgrote deel van het neerslagoverschot afgevoerd wordt via de diepe ondergrond. Op pagina 8 van zijn rapport heeft [naam hydroloog/deskundige eisers] toegelicht dat aannemelijk is dat door het hoogteverschil tussen het peil van de Maas (circa 9m. +NAP) en de hoogteligging van de schadekavel (12m. +NAP) een groot deel van het neerslagoverschot afstroomt naar het Maasdal en de Maas zelf. Het Waterschap heeft dit op zichzelf genomen niet betwist. Hij heeft in dit verband onder verwijzing naar de rapportage van [naam deskundige Waterschap] (dagvaarding, productie 14c) alleen aangevoerd dat de percelen volgens de hoogtekaarten in een kom liggen en derhalve laag liggen ten opzichte van de omgeving. Daarmee zijn de percelen van [eisers] , zo begrijpt de rechtbank de stelling van het Waterschap, door afstroming van regenwater van de omliggende percelen natter dan die percelen. Uit het nadere rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] (productie 23 van [eisers] ) en de reactie daarop van [naam deskundige Waterschap] (productie 7 van het Waterschap) blijkt dat de deskundigen hierover van mening verschillen. Ook als van de juistheid van het standpunt van [naam deskundige Waterschap] zou moeten worden uitgegaan, kan daaruit bij gebreke van een nadere toelichting niet worden afgeleid dat de percelen door hun lage ligging minder geschikt zouden zijn voor boomteelt. Voor zover het verweer er op gebaseerd is dat het schadeperceel ook onder normale omstandigheden ongeschikt (te nat) voor boomteelt zou zijn, wordt dat verweer verworpen.
5.6.
In de periode waarin Haasnoot bronneringswater loosde op de C-watergang bovenstrooms van de [duiker aangeduid met familienaam] (17 februari t/m 10/11 maart 2016) viel er blijkens de niet betwiste neerslaggegevens in het rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] van 25 januari 2017 een (naar de rechtbank begrijpt: niet ongebruikelijke) neerslag van 62,4 mm. De maanden januari en februari 2016 waren over het geheel genomen wel erg nat (respectievelijk 119,8 mm en 98,8 mm), maar gesteld noch gebleken is dat de percelen van [eisers] al voor de start van de lozing van het bronneringswater met wateroverlast te kampen hadden. Die wateroverlast is ontstaan nadat de lozing van het bronneringswater was gestart. Uit de rapporten van de betrokken (partij)deskundigen [naam hydroloog/deskundige eisers] en [naam deskundige Waterschap] blijkt dat het geloosde bronneringswater niet werd afgevoerd, omdat het de [duiker aangeduid met familienaam] niet (of nauwelijks) kon passeren. Hierdoor vulde het watersysteem zich vanaf de [duiker aangeduid met familienaam] tegen de stroomrichting in met als gevolg dat de C-watergang parallel aan de A77 volliep. Vanuit die C-watergang is het water via een duiker in het nabij het schadeperceel gelegen Ven gekomen. Van daaruit is het schadeperceel geïnundeerd.
5.7.
Het beroep op eigen schuld van [eisers] volgt de rechtbank niet. Er is geen reden om aan te nemen dat de wateroverlast mede zijn oorzaak vindt in de afwatering van het schadeperceel. Het mag zo zijn dat er geen kavelsloten zijn voor de afwatering van de percelen van [eisers] en dat de ontwatering voornamelijk via infiltratie moet plaatsvinden. Dat laat echter onverlet dat vast staat dat [eisers] voor het voorval van maart 2016 geen wateroverlast heeft ondervonden en de afwatering door infiltratie kennelijk toereikend was. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien wat de invloed van een eventuele gebrekkige afwatering in het onderhavige geval zou zijn geweest. Hier ging het immers niet om afwatering, maar om toestroom van water richting de percelen van [eisers] . Ook de stelling van Haasnoot dat [eisers] had moeten voorkomen dat bij een hoog waterniveau in de C-watergang water via het Ven kan toestromen naar zijn percelen volgt de rechtbank niet. De afwatering van het Ven naar de C-watergang is geen verantwoordelijkheid van [eisers] . Bovendien staat in rechte vast dat de C-watergang en de daarop volgende A-watergang onder normale omstandigheden niet of nauwelijks watervoerend zijn. Onder die omstandigheden hoefde [eisers] ook niet met een toestroom van water naar zijn percelen rekening te houden.
5.8.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de wateroverlast van maart 2016 bij gebreke van andere oorzaken toegeschreven moet worden aan het toestromen van bronneringswater naar de percelen van [eisers] . Daarbij staat vast dat die toestroom veroorzaakt werd doordat de [duiker aangeduid met familienaam] niet of nauwelijks water doorliet. Illustratief daarvoor is dat het waterniveau in de betrokken watergangen na het verleggen van het lozingspunt van het bronneringswater naar locatie stroomafwaarts van de [duiker aangeduid met familienaam] (kennelijk door infiltratie) meteen is gaan zakken.
5.9.
[eisers] houdt het Waterschap en Haasnoot hoofdelijk aansprakelijk voor de door de waterlast ontstane schade. Daarbij houdt hij -kort gezegd- het Waterschap verantwoordelijk voor het niet of nauwelijks doorlaatbaar zijn van de [duiker aangeduid met familienaam] en Haasnoot voor het achterwege laten van maatregelen toen zichtbaar was dat het bronneringswater niet kon afstromen.
Aansprakelijkheid Waterschap
Uit hoofde van risico-aansprakelijkheid
5.10.
[eisers] stelt primair dat op het Waterschap een risicoaansprakelijkheid rust voor een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW. Daarbij kwalificeert hij de [duiker aangeduid met familienaam] al dan niet in combinatie met de A-watergang waar deze in ligt als een gebrekkige opstal.
5.11.
In artikel 6:174 lid 1 BW is bepaald, dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk is, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Uit het bepaalde in het per 1 januari 2017 gewijzigde lid 2 van artikel 6:174 BW blijkt dat de aansprakelijkheid voor een gebrekkig waterstaatswerk rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat het waterstaatswerk in goede staat verkeert. Deze tekst is weliswaar van na de onderhavige schadevoorvallen, maar daarmee is geen uitbreiding van de reeds op grond van wet en rechtspraak geldende aansprakelijkheid beoogd. De vóór de wetswijziging geldende jurisprudentie is dan ook onverkort van toepassing. Voorts dient op grond van lid 4 van artikel 6:174 BW onder opstal in dit artikel te worden verstaan: gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. Onder een waterstaatswerk dient volgens artikel 1.1 van de Waterwet onder meer te worden begrepen: een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk. Daaruit volgt dat de A-watergang (oppervlaktewaterlichaam) en de duiker (kunstwerk) als aparte waterstaatswerken moeten worden gezien. Dat deze samen één opstal zouden vormen volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de definitie van opstal met zich dat hier voor de uitleg van het begrip waterstaatswerk niet zonder meer de ruime definitie van de Waterwet van toepassing is. Met het Waterschap is de rechtbank van oordeel dat de A-watergang (een oppervlaktewaterlichaam) niet als een opstal als bedoeld in genoemd artikel kan worden gekwalificeerd. Daargelaten dat [eisers] geen feiten heeft gesteld die de conclusie kunnen dragen dat de A-watergang zelf niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
5.12.
Ten aanzien van de [duiker aangeduid met familienaam] staat vast dat deze is geplaatst ten behoeve van de realisering van een inrit voor het perceel [adres] . [eisers] heeft onweersproken gesteld dat de eigenaar van [adres] de inrit in 1987 met stenen, puin en ander materiaal heeft verbreed zonder dat de buis van de duiker is verlengd. Hierdoor is de doorstroming door de duiker onmogelijk geworden, aldus [eisers] . Het Waterschap heeft niet betwist dat de [duiker aangeduid met familienaam] een opstal is. Hij heeft aangevoerd, dat de primaire verantwoordelijkheid voor de duiker (constructie en instandhouding) bij de bewoner (eigenaar) van [adres] berust, dat de duiker op zichzelf niet gebrekkig is en geen gevaar heeft opgeleverd.
5.13.
De rechtbank stelt voorop dat de blokkade van de duiker het gevolg is van illegaal handelen van derden. De verbreding van de oprit in 1987 heeft naar de rechtbank begrijpt immers plaatsgevonden zonder ontheffing of medeweten van het Waterschap. Aangenomen dat de blokkade van de duiker als een gebrek van de duiker zelf aangemerkt kan worden – hetgeen voor discussie vatbaar is – moet voor zover hier van belang beoordeeld worden of het gebrek naar objectieve maatstaven kenbaar was (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236). Het Waterschap heeft in dit verband aangevoerd, dat de A-watergang niet of nauwelijks watervoerend is en om die reden op de nominatie stond om de status van A-watergang te verliezen. Door het ontbreken van water was bij het uitvoeren van onderhoud aan de watergang bovendien niet waar te nemen of de duiker naar behoren functioneerde. Ter comparitie is verder toegelicht dat bij het maaien alleen een visuele inspectie van de duiker plaatsvindt en dat van buitenaf geen belemmering zichtbaar was. Inspectie van duikers gebeurt op basis van een melding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Waterschap hiermee voldoende onderbouwd dat het gebrek gemeten naar objectieve maatstaven niet kenbaar was. [eisers] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld om tot een ander oordeel te kunnen komen. Het beroep op opstalaansprakelijkheid wordt verworpen. Hetgeen het Waterschap in dit verband overigens heeft aangevoerd, kan hier buiten beschouwing blijven.
Uit hoofde van schending van de zorgplicht
5.14.
Subsidiair stelt [eisers] zich op het standpunt dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden door geen of onvoldoende (gewoon en groot) onderhoud te plegen aan de A-watergang waarin de duiker zich bevindt. Als dat wel was gebeurd, zou de blokkade van de doorstroming bij de [duiker aangeduid met familienaam] zijn ontdekt en had het Waterschap al veel eerder adequate maatregelen kunnen nemen.
Het Waterschap heeft betwist dat onvoldoende onderhoud is gepleegd. Het gewone onderhoud aan de A-watergang wordt uitgevoerd door periodiek te maaien. Sinds 2012 wordt daarbij gewerkt conform de Gedragscode Flora- en Faunawet waterschappen. Het Waterschap heeft het maaibeleid geënt op de beperkingen die voortvloeien uit (thans) de Wet Natuurbescherming c.q. de Gedragscode. Het onderhoud van de A-watergang is opgenomen in de voorjaarsplanning in periode 3 (1 juni – 15 juni). Het groot onderhoud heeft betrekking op het op profiel brengen van de A-watergang conform de afmetingen in de Legger van het Waterschap. De betreffende watergang voldoet aan de beheersmarges van de Legger, aldus het Waterschap.
5.15.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] niet heeft weersproken dat het gewone onderhoud conform het geldende beleid is uitgevoerd en evenmin dat de A-watergang op profiel is. Dat het Waterschap bij het plegen van onderhoud de blokkade van de doorstroming bij de [duiker aangeduid met familienaam] had moeten signaleren volgt de rechtbank niet. Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.13 is overwogen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat van een schending van de zorgplicht door het Waterschap door geen of onvoldoende onderhoud te plegen en/of zijn toezichtstaak niet naar behoren uit te voeren, geen sprake is.
Dan resteert de vraag of het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden doordat hij, naar aanleiding van de wateroverlast in maart 2016, onvoldoende maatregelen heeft genomen.
In het (als productie 7 bij dagvaarding overgelegde) rapport van [naam deskundige Waterschap] van 22 augustus 2016 (hierna: rapport [naam deskundige Waterschap] ) staat dat op 4 maart 2016 een melding is gedaan van wateroverlast in het gebied waar (ook) de percelen van [eisers] zijn gelegen, en op 8 maart 2016 door [eisers] is gemeld dat op een deel van zijn percelen wateroverlast is ontstaan. Vervolgens is er op 6 (zoals op de comparitie is verklaard aan de zijde van het Waterschap) en/of op 9 maart 2016 (zoals is vermeld in genoemd rapport [naam deskundige Waterschap] ) bij het doorspuiten van verschillende duikers in de waterloop geconstateerd dat de [duiker aangeduid met familienaam] verstopt was. Daarom is aan Haasnoot verzocht om de lozingsslangen van de bronnering te verleggen en het bronneringswater stroomafwaarts voorbij de [duiker aangeduid met familienaam] te lozen, waarna het water is gaan zakken.
5.16.
[eisers] heeft deze door het Waterschap geschetste gang van zaken niet betwist, behalve de stelling dat op 9 maart 2016 door het Waterschap getracht zou zijn de [duiker aangeduid met familienaam] door te spuiten. Of dat het geval is, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Vast staat immers dat het doorspuiten niet het gewenste effect heeft gehad.
Dat het Waterschap onvoldoende adequaat is opgetreden naar aanleiding van de melding van de wateroverlast volgt uit de hiervoor geschetste gang van zaken niet. Ook in die zin is er van een schending van de zorgplicht naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De conclusie is dat de stelling van [eisers] dat het Waterschap aansprakelijk is voor de schade van de wateroverlast in maart 2016, wordt verworpen.
Aansprakelijkheid Haasnoot
5.17.
[eisers] stelt dat Haasnoot in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid heeft gehandeld door, toen het lozingswater van de bronneringspompen niet wegstroomde en het systeem zich stroomopwaarts vulde, niet te waarschuwen en/of de bemaling stop te zetten of andere maatregelen te nemen. Haasnoot had, volgens [eisers] , niet alleen in de directe nabijheid van de werkzaamheden moeten controleren, maar ook verder moeten kijken.
De rechtbank is van oordeel dat Haasnoot aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de wateroverlast in maart 2016. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat de lozing op zichzelf niet onrechtmatig is. Vast staat dat er voor de lozing geen vergunning nodig was en de rechtbank is met Haasnoot van oordeel dat Haasnoot mede daarom, mocht aannemen dat het watersysteem ter plaatse het bij bemaling vrijkomende water voldoende zou moeten kunnen afvoeren.
Haasnoot stelt dat zij niet wist en ook niet hoefde te weten dat de lozing voor overlast zorgde. De overlast stroomopwaarts was, zo voert Haasnoot aan, ver verwijderd van de plaats waar zij haar werkzaamheden uitvoerde en de weg naar de plaats waar de overlast ontstond was moeilijk begaanbaar en onoverzichtelijk, zodat het de werknemers van Haasnoot ook niet kon opvallen dat het water ter plaatse van het Ven vanuit de C-watergang naar het Ven en vervolgens vanuit het Ven naar de percelen van [eisers] liep.
Van overstroming van de oevers van de watergangen was geen sprake en een stijging van de waterspiegel in de watergangen is gebruikelijk bij bemalingswerkzaamheden. Haasnoot stelt zich op het standpunt dat er dan ook geen aanleiding was de werkzaamheden stop te zetten of om te waarschuwen en dat er op haar ook geen verplichting rustte om onderzoek te doen.
De rechtbank is van oordeel dat Haasnoot het volstromen van de watergangen had moeten melden bij het Waterschap en/of de Gemeente. De constatering van Haasnoot dat het geloosde water niet wegstroomde en het systeem zich stroomopwaarts vulde had, gelet op de (terechte) verwachting van Haasnoot dat het watersysteem ter plaatse het lozingswater zonder problemen zou kunnen afvoeren, voor Haasnoot aanleiding moeten zijn nader onderzoek te doen en de Gemeente en/of het Waterschap te waarschuwen dat de waterafvoer niet naar verwachting verliep. Dat het zich aan de waarneming van Haasnoot onttrok dat en waar de lozing tot overlast leidde laat onverlet dat zij dit nader onderzoek had moeten doen en/of had moeten waarschuwen.
Door dit na te laten heeft Haasnoot zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van derden als [eisers] , en daarmee onrechtmatig gehandeld. Indien Haasnoot tijdig aan de bel had getrokken zou het lozingspunt van het bronneringswater eerder zijn verlegd en zou de schade zijn voorkomen. Haasnoot is dan ook aansprakelijk voor de schade die [eisers] heeft geleden.
Schade maart 2016
5.18.
De schade die [eisers] vordert, bestaat uit de volgende posten:
€ 10.383,00 wegens het verlies van 1.000 eenjarige bomen (quercus robur). Deze kosten worden begroot op de kosten van aanschaf van het plantgoed, aanschaf van bamboe (tonkinstokken), arbeidskosten (voor planten, steken van bamboe en aanbinden) en derving van de opbrengst van de waardevermeerdering van de verloren gegane bomen;
€ 17.941,00 wegens (naar de rechtbank begrijpt:) inkomstenderving omdat een groot deel van het bedrijfsareaal niet meer gebruikt kon worden voor aanplant in 2016;
€ 36.257,00 wegens inkomstenderving omdat [eisers] door de wateroverlast 893 bomen die gereed waren voor verkoop niet kon oogsten;
€ 2,760,00 expertisekosten Boom-KCB (rapport partijdeskundige [naam deskundige] );
€ 2.550,00 (50% van) de kosten van partijdeskundige [naam hydroloog/deskundige eisers] (rb: de andere helft wordt toegeschreven aan de schade van juni 2016);
€ 1.162,50 (50% van) de kosten van het aantrekken van extra financiering (rb: de andere helft wordt toegeschreven aan de schade van juni 2016);
€ 5.828,00 wegens belastingschade voor [eiser 2] (€ 2.813,00) en [eiser 3] (€ 3.015,00).
5.19.
Haasnoot heeft alle opgevoerde posten gemotiveerd betwist. Daarbij heeft zij zich tevens aangesloten bij het verweer van het Waterschap, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat Haasnoot het door het Waterschap overgelegde taxatierapport van partijdeskundige [naam deskundige 2] (conclusie van antwoord Waterschap, productie 1) onderschrijft.
De rechtbank merkt vooraf op, dat [eisers] de hoogte van de hoofdsom (posten a, b en c) ontleend heeft aan het rapport van [naam deskundige] . Deze heeft de schadeposten inclusief BTW berekend. [eisers] heeft in de dagvaarding bedragen exclusief BTW gevorderd, omdat (naar de rechtbank begrijpt:) BTW voor hem geen schadepost is. [eisers] heeft alleen een overall correctie van 6% op de door [naam deskundige] begrote schadeposten toegepast en is daarmee ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat [naam deskundige] voor verschillende schade-elementen bij schadepost a gerekend heeft met een BTW-tarief van 21%. Verder valt op dat [naam deskundige] in zijn rapport onder 1.2 vermeldt dat van 1.000 bomen bij een normale uitval 972 overblijven. Die uitval heeft hij echter niet verwerkt in zijn schadeberekening. Dit impliceert in ieder geval dat post a ook uitgaande van de eigen uitgangspunten van [eisers] te hoog is begroot.
5.20.
Naar het oordeel van de rechtbank is het schadedebat thans nog onvoldoende uitgekristalliseerd om daar een beslissing op te kunnen nemen. Daarbij is een belemmerende factor dat in het rapport van [naam deskundige 2] waar Haasnoot haar verweer mede op baseert, niet de door [eisers] opgevoerde schadeposten als uitgangspunt worden genomen, maar (deels) een eigen benadering wordt gekozen. Uitgangspunt voor de schadebegroting zijn de door [eisers] genoemde posten. Daarbij staat als niet, althans onvoldoende, gemotiveerd betwist vast dat schade is ontstaan door het “verdrinken” van 1.000 (althans 972) eenjarige bomen (quercus robur). Haasnoot heeft de berekening van de prijs per boom gemotiveerd betwist, zodat [eisers] deze nader zal moeten onderbouwen. Voor de berekening van de gemiste waardevermeerdering van de “verdronken” bomen heeft [eisers] (althans [naam deskundige] ) volstaan met verwijzing naar een berekening volgens een rekenmodel van het LEI. Zonder nadere toelichting is niet inzichtelijk op welke uitgangspunten deze berekening is gebaseerd. [eisers] zal die toelichting alsnog dienen te geven. Verder is op zich niet in geschil dat [eisers] een deel van zijn areaal in 2016 niet heeft kunnen beplanten. Ook voor de berekening van deze schade is volstaan met verwijzing naar een berekening volgens een rekenmodel van het LEI zonder enige toelichting. [eisers] zal die toelichting alsnog dienen te geven en daarbij (conform het verweer van Haasnoot) inzichtelijk dienen te maken welke kosten zijn bespaard doordat geen nieuwe bomen aangeplant konden worden. Voorts staat als niet betwist vast dat [eisers] de verkoopbare 893 bomen niet heeft kunnen bereiken en dus niet aan potentiële klanten heeft kunnen verkopen. Haasnoot heeft echter betwist dat [eisers] deze bomen daadwerkelijk zou hebben kunnen verkopen en dat dit voor de door hem berekende prijs had gekund. [eisers] dient deze schadepost gelet op dit verweer alsnog nader te onderbouwen.
Ten aanzien van de bijkomende schade (met name de financieringsschade en belastingschade) wenst de rechtbank een nadere specificatie van de opbouw van deze posten te ontvangen. In verband met het voorgaande zal de zaak voor wat betreft het geschil tussen [eisers] en Haasnoot naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eisers] .
III.
Schadevoorval juni 2016
5.21.
Niet in geschil is dat [eisers] begin juni 2016 opnieuw geconfronteerd is met wateroverlast op zijn percelen en dat daarbij schade is ontstaan. Tevens staat vast dat in de periode voorafgaand aan het ontstaan van de wateroverlast en ook in de weken daarna sprake is geweest van extreme neerslag. Volgens het Waterschap viel er tussen 27 mei en 29 juni 2016 in grote delen van het beheersgebied meer dan 275 mm regen en plaatselijk zelfs meer dan 325 mm. Zo viel er nabij de percelen van [eisers] op 2 juni 2016 tussen 15.00 uur en 17.00 uur volgens het rapport van [naam deskundige Waterschap] (dagvaarding, productie 14c) 129 mm. Dat komt neer op een bui met een statistische herhalingstijd van eens in de 1.000 jaar. Voorts staat vast dat de C-watergang en de A-watergang waarlangs de percelen van [eisers] afwateren begin juni vol stonden.
5.22.
[eisers] heeft aangevoerd, dat de schade op zijn percelen is ontstaan doordat de [duiker aangeduid met familienaam] dicht zat. Hierdoor kon het water (onder meer) afkomstig van het gebied ten zuiden van de A77 dat via een duiker onder deze weg naar de A-watergang afstroomde niet weg en steeg het waterpeil. Ten gevolge hiervan zijn de percelen van [eisers] (rb: via de C-watergang en het Ven) geïnundeerd. [eisers] stelt zich onder verwijzing naar een later in de procedure (als productie 23) overgelegd rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] van 21 juni 2017 op het standpunt dat zonder de blokkade van de doorstroming van de [duiker aangeduid met familienaam] geen schade zou zijn ontstaan. Daartoe stelt hij dat de hoogste waterstand in de A-watergang benedenstrooms van de [duiker aangeduid met familienaam] nooit hoger is geweest dan circa + 12.10 m NAP, terwijl deze bovenstrooms op het hoogtepunt in de natte periode circa + 12.60 m NAP was. Een peilverschil van 50 cm. Anders dan [naam deskundige Waterschap] in het rapport van 5 april 2017 stelt, hadden er op 4 juni 2016 wel pompen aangezet kunnen worden om bovenstrooms van de [duiker aangeduid met familienaam] water weg te pompen, mits de afvoer over de duiker heen zou zijn gelegd. Dit is nu pas vanaf 6 juni 2016 gebeurd. Op 2 juni 2016 stond er blijkens een direct na de zware regenval van die dag genomen foto (foto 4 in genoemd rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] ) nog geen water tussen de bomen. Het water stond lager dan +12.20 m NAP. Pas daarna is de waterstand door toestroming van water van elders ca 45 cm gestegen. Die stijging is aanzienlijk meer dan de gevallen hoeveelheid neerslag op 2 juni 2016 van 120 mm (12 cm). Op blz. 11 van het rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] staat onder meer:
“(…) Als de [naam] duiker goed had gefunctioneerd was er geen water naar de schadepercelen toegestroomd waardoor de inundatie van de schadepercelen beperkt was gebleven en ook snel was opgeheven omdat het water over het oppervlak (maaiveld) van de schadepercelen zou zijn afgevoerd. [..] Afstroming uit de directe omgeving naar de schadepercelen is niet opgetreden omdat bij het ontgronden van de schadepercelen een kleine aarden wal is aangelegd tussen de erven van de huizen aan de oostzijde van de schadepercelen en de schadepercelen.(..)”
[naam hydroloog/deskundige eisers] betwist de juistheid van de visie van [naam deskundige Waterschap] in diens rapport van 13 november 2017. Anders dan [naam deskundige Waterschap] stelt hij dat afvoer van overtollig (regen)water wel degelijk mogelijk is en betwist hij dat de percelen slempgevoelig zijn. Hierover en over de schadeoorzaak stelt hij op blz. 12 van zijn rapport onder meer:
“(…) Afvoeren van overtollig water op het land van de schadepercelen over het land (maaiveld) is zeer wel mogelijk naar de laagte aan de zuidwestzijde van de schadepercelen omdat het maaiveld vlak is en in de richting van deze laagte licht afloopt (ongeveer 20 cm). Deze laagte staat via een duiker in verbinding met de sloot langs de A77 en die sloot staat in open verbinding met de waterschapswaterloop bovenstrooms van de [naam] duiker. Het feit dat vrijwel het gehele schadeperceel kon worden geïnundeerd met water dat van buiten de schadepercelen afkomstig was (vooral water afkomstig van het gebied ten zuiden van de A77 dat via een duiker onder de A77 kon toestromen) is ook een bewijs dat stroming over het maaiveld goed mogelijk is. [….] Zonder inundatie van buitenaf zou er geen 15 cm water op de schadepercelen hebben gestaan [….] de waterstand in de waterschapswaterloop direct benedenstrooms van de Van de [naam] duiker [is] nooit hoger […] geweest dan 12,10 m + NAP. Deze stand is lager dan het laagste deel van de schadepercelen, i.c. 12,15 m + NAP. Dus als de Van de [naam] duiker goed had gefunctioneerd was op die dag al het water dat na de bui van 2 juni 2016 op het land had gestaan over het land al weggestroomd.(…)”
De conclusie van [naam hydroloog/deskundige eisers] is:

De conclusie is dat zowel de mate van inundatie (welk deel van de schadepercelen kwam na 2 juni 2016 onder water te staan) als de duur van inundatie van de schadepercelen in sterke mate is verhoogd resp. verlengd door het niet functioneren van de [naam] duiker. Direct na de hevige bui van 2 juni was er op de schadepercelen geen sprake van inundatie, wel van enige plasvorming in laagtes. Doordat de duiker niet functioneerde stroomde het water afkomstig van met name het gebied ten zuiden van de A77 de schadepercelen op. Aangezien de schade aan de bomenopstand progressief afhangt van de duur van verzadigd zijn van de wortelzone is de schade volledig te wijten aan het niet functioneren van de [naam] duiker.”
5.23.
Het Waterschap betwist dat de [duiker aangeduid met familienaam] de oorzaak van de schade is. Hij wijt het ontstaan van de schade aan de extreme neerslag met de daarmee gepaard gaande hoge grondwaterstanden ter plaatse van de percelen van [eisers] . Ook het waterstelsel stroomafwaarts van de [duiker aangeduid met familienaam] zat vol, zodat een eventuele blokkade bij de [duiker aangeduid met familienaam] niet van invloed zou zijn geweest op de afvoermogelijkheden. Voorts verwijst het Waterschap voor de invloed van de neerslag gerelateerd aan de ligging en de ontwateringsmogelijkheden op het ontstaan van de schade naar het rapport van [naam deskundige Waterschap] van 13 november 2017 (conclusie van antwoord, productie 2). Op pagina 12 van dat rapport (waarin onder meer wordt gereageerd op het rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] van 25 januari 2017) staat:
“In juni 2016 was sprake van extreme hoeveelheden neerslag in korte tijd en snel stijgende grondwaterstanden die in combinatie met verslemping van de bovenlaag de infiltratie beperken. Hierdoor ontstond wateroverlast op de percelen van wederpartij.
[naam hydroloog/deskundige eisers] concludeert dat de inundatie van de percelen van wederpartij uitsluitend te wijten zou zijn aan de gesteld belemmerende duiker bij het perceel van [naam] . De neerslag die direct op de percelen viel wordt in dat geval geheel genegeerd en een hydraulische analyse ontbreekt. Het gehele benedenstroomse watersysteem in de omgeving van Beugen raakte begin juni 2016 volledig verzadigd, zodat langdurige wateroverlast op de percelen van wederpartij ook bij een vrije doorgang van de duiker bij [naam] was ontstaan. De situatie op 1 juli 2016 bevestigt dit; er was nog water op het maaiveld aanwezig, terwijl het slootpeil al op normaal niveau was.
Gelet op de lage ligging is met zekerheid water vanuit de directe omgeving, zoals omliggende tuinen en het perceel aan de oostzijde met een totale (extra) oppervlakte van 3 ha, afgestroomd naar de percelen van wederpartij. Zelfs als een gestelde bijdrage vanuit de C-waterloop c.q. ’t Ven buiten beschouwing blijft, levert de van 29 mei t/m 3 juni 2016 gevallen neerslag (203 mm) op de gemiddelde maaiveldhoogte van 12.20 m NAP een waterschijf van minstens 15 cm. Het inundatie beeld als uitsluitend gevolg van de afgestroomde neerslag [……] omvat op de percelen van wederpartij een areaal van circa 6 ha.
Het is een redelijke aanname dat de extreme neerslag leidde tot een volledige verzadiging van de percelen van [eisers] . De infiltratiesnelheid valt in de gegeven omstandigheden van juni 2016 te stellen op maximaal 10 mm per etmaal inclusief de verdamping die gemiddeld 3 mm/dag was (bron: KNMI juni 2016, referentie-gewasverdamping volgens Makkink). Het duurt in dat geval minstens 15 dagen voordat 15 cm neerslagwater van het maaiveld verdwijnt. Vervolgens neemt het nog enige tijd in beslag tot ook de bewortelbare zone onder de oppervlakte voldoende ontwaterd is, zodat de wortels van de bomenopstand uitsluitend als gevolg van de neerslag al (te) lange tijd in een natte bodem hebben gestaan.
Aangezien het station Sint Anthonis (nr. 905) ook op 13/14 (45.8 mm), 21 (16.9 mm) en 24 juni 2016 (37.8 mm) neerslag registreerde, werd het infiltratieproces aanzienlijk vertraagd. Zelfs nadat de C-waterloop nagenoeg leeggepompt was, duurde het daardoor lange tijd voordat de percelen voldoende ontwaterd waren. Afwateren via de oppervlakte is immers niet, althans in zeer beperkte mate, mogelijk, omdat een stelsel van kavelsloten ontbreekt, zoals [naam hydroloog/deskundige eisers] ook bevestigt op blz. 7 van zijn rapport onder afbeelding 4. Bovendien staat de duiker op deze afbeelding niet in verbinding met de percelen van [eisers] , maar met het Ven. De percelen van [eisers] kunnen dus vrijwel uitsluitend ontwateren via infiltratie die, zoals is gebleken, ook niet probleemloos verloopt.”
In een aanvullend rapport van 6 november 2018 (productie 7 van het Waterschap) is [naam deskundige Waterschap] nog ingegaan op het rapport van [naam hydroloog/deskundige eisers] van 21 juni 2017. Daarbij heeft hij zijn eerdere standpunt over de schadeoorzaak gehandhaafd. Aanvullend heeft hij er op gewezen dat er op 1 juli 2016 nog water op het maaiveld was, terwijl het slootpeil al op normaal niveau was. Toch stroomde het water niet van de schadepercelen af. Bovendien zou er voor [eisers] geen noodzaak zijn geweest om in juni 2016 langdurig overtollig water van zijn percelen weg te pompen als het standpunt van [naam hydroloog/deskundige eisers] over het afstromen van water vanaf de schade percelen zou kloppen, aldus [naam deskundige Waterschap] .
5.24.
De rechtbank is van oordeel dat het Waterschap onvoldoende adequaat heeft gehandeld. Met de wetenschap sinds begin maart 2016 dat de duiker niet naar behoren functioneerde, diende het Waterschap zo spoedig mogelijk actie te ondernemen om herhaling van wateroverlast te voorkomen. Door pas in juli 2016 de belemmering in de duiker weg te nemen, heeft het Waterschap niet aan de op hem rustende zorgplicht voldaan. Het Waterschap stelt in de periode maart-juli 2016 onderzoek te hebben gedaan naar de eventuele statuswijziging van de A-watergang, en in afwachting van de uitkomst daarvan nog geen maatregelen te hebben genomen met betrekking tot de duiker omdat deze wellicht helemaal verwijderd zou gaan worden. Pas in juni 2016 heeft in dat kader een veldbezoek plaats gevonden en werd aan het Waterschap duidelijk dat de beperkte doorstroming van de duiker het gevolg was van de uitbreiding van de inrit van de [adres] in het verleden, waarbij de duiker niet is verlengd maar grof puin is gestort. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van het uitstellen van het opheffen van de belemmering in de duiker, voor rekening en risico van het Waterschap komen. Het moge zo zijn dat nader onderzoek nodig was, maar dat een dergelijk onderzoek ruim drie maanden in beslag neemt, is door het Waterschap onvoldoende onderbouwd. Op de comparitie is op de vraag waarom de belemmering in de duiker pas in juli 2016 is verwijderd, zijdens het Waterschap slechts verklaard dat er een berekening nodig was van een hydroloog en dat geïnventariseerd moest worden welke kabels en leidingen ter plaatse liggen en er bovendien ter plaatse bomen stonden. Waarom er een berekening door een hydroloog nodig was, is de rechtbank niet duidelijk en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat een dergelijk onderzoek en een inventarisatie van kabels, leidingen en bomen meer dan drie maanden in beslag neemt. Ten slotte heeft het Waterschap niet weersproken dat, zoals door [eisers] is gesteld, het probleem met de duiker in twee dagdelen is verholpen waaruit volgt dat met een geringe investering (in tijd) de gevaarzettende situatie als gevolg van de geblokkeerde duiker kon worden opgeheven.
Daaruit volgt dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden en dus aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade.
5.25.
Het voorgaande brengt met zich dat als komt vast te staan dat de schade die [eisers] geleden heeft door inundatie van zijn percelen geheel of gedeeltelijk het gevolg is van de verstopping van de [duiker aangeduid met familienaam] , het Waterschap daarvoor aansprakelijk is. De schending van de zorgplicht moet als onrechtmatig jegens [eisers] worden gekwalificeerd. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit, dat de percelen van [eisers] in beginsel geschikt zijn voor boomteelt. Hetgeen hierover in rechtsoverweging 5.6 is overwogen, is hier van overeenkomstige toepassing. Of de aansprakelijkheid in dit geval ook als een risico-aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW kan worden gekwalificeerd kan verder buiten beschouwing blijven.
5.26.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op het causale verband tussen verstopping van de duiker en de wateroverlast op de percelen van [eisers] . [eisers] stelt onder verwijzing naar de bevindingen van de door hem ingeschakelde deskundige [naam hydroloog/deskundige eisers] , dat de wateroverlast niet zou zijn opgetreden als de [duiker aangeduid met familienaam] open was geweest. Het Waterschap stelt onder verwijzing naar de bevindingen van de door hem ingeschakelde deskundige [naam deskundige Waterschap] , dat de wateroverlast ook zou zijn opgetreden als de [duiker aangeduid met familienaam] open was geweest. Oorzaak van de wateroverlast in juni 2016 is volgens het Waterschap de (qua hoeveelheid en frequentie) extreme neerslag in die periode.
5.27.
Het debat tussen de partijdeskundigen maakt duidelijk dat nader onderzoek nodig is om onder meer helderheid te krijgen over:
De vraag of er ten tijde van de hevige regenval in juni 2016 een peilverschil was tussen het waterniveau stroomopwaarts van de [duiker aangeduid met familienaam] en stroomafwaarts daarvan;
De vraag of het peilverschil dusdanig was dat de percelen van [eisers] gevrijwaard zouden zijn geweest van wateroverlast als de [duiker aangeduid met familienaam] open was geweest, althans voor een kleiner oppervlak en/of gedurende een kortere tijd wateroverlast zouden hebben ondervonden.
Het is gelet op het debat tussen de partijdeskundigen noodzakelijk dat bij de beantwoording van die (kern)vragen tevens ingegaan wordt op:
De vraag of de percelen van [eisers] slempgevoelig zijn en wat daar de gevolgen van zijn;
De ligging van de percelen van [eisers] ten opzichte van de omringende percelen en de eventuele mogelijkheid van afstroming van regenwater vanaf die percelen naar de percelen van [eisers] ;
De afwateringsmogelijkheden van de percelen van [eisers] .
De rechtbank wenst zich daarover te laten voorlichten en is voornemens daartoe een deskundigenbericht te gelasten. Als komt vast te staan dat de wateroverlast geheel of ten dele is veroorzaakt door de verstopping van de [duiker aangeduid met familienaam] dient tevens ten behoeve van de schadebegroting duidelijk te worden welke omvang de inundatie had die toegerekend kan worden aan de verstopping en hoelang deze duurde. Ook die vragen wenst de rechtbank aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen. Partijen kunnen daar vervolgens in het schade-debat dat nog gevoerd moet worden hun stellingen op aanpassen.
5.28.
Alvorens verder te beslissen zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen, zodat [eisers] en het Waterschap zich bij akte kunnen uitlaten over de wenselijkheid van het te gelasten deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. Met betrekking tot het voorschot voor het deskundigenbericht ziet de rechtbank voorshands geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat dit ten laste van de eisende partij dient te worden gebracht.
5.29.
In afwachting van de te nemen akten wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
In de procedure tegen de Gemeente
6.1.
wijst de vorderingen tegen de Gemeente af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.284,00,
Schadevoorval maart 2016
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 mei 2019voor het nemen van een akte door [eisers] c.s. over hetgeen is vermeld onder 5.20,
6.4.
verstaat dat Haasnoot in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoord-akte te nemen,
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Schadevoorval juni 2016
6.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 mei 2019voor het nemen van akten door [eisers] en het Waterschap over hetgeen is vermeld onder 5.28,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2019.