ECLI:NL:RBOBR:2019:1934

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
C/01/340466 / HA ZA 18-773
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en verkoop onroerend goed tussen voormalig echtelieden woonachtig in België

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Oost-Brabant, betreft het een bevoegdheidsincident tussen twee voormalig echtelieden, woonachtig in België. De eiseres heeft een vordering ingesteld tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder een woning en een beleggingsverzekering bij ASR. De eiseres vordert onder andere dat de gedaagde moet meewerken aan de verkoop van de woning en dat er een makelaar wordt benoemd. De gedaagde heeft verweer gevoerd en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in België wonen en dat de Belgische rechter eerder de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank overweegt dat de vorderingen van de eiseres niet gaan over zakelijke rechten op de woning, maar over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank concludeert dat zij geen rechtsmacht heeft, omdat beide partijen in België woonachtig zijn en het geschil niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 10 april 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/340466 / HA ZA 18-773
Vonnis in incident van 10 april 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , België,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A. van den Heuvel te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.K. Kolev te Hapert.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Tussen partijen staat het volgende vast. Partijen zijn woonachtig in België en zijn voormalig echtelieden van elkaar. Bij vonnis van 19 november 2013 heeft de Belgische rechter de echtscheiding uitgesproken (productie 1 bij dagvaarding). De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet nog deels plaatsvinden. Partijen hebben in gezamenlijk eigendom een woning gelegen te [adres] (hierna: de woning).
2.3.
[eiseres] heeft in de hoofdzaak de volgende – zakelijk weergegeven – vorderingen ingesteld:
I. te bepalen dat [gedaagde] moet meewerken aan de verkoop en levering van de woning, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
II. te bepalen dat voor de verkoop [makelaar] wordt benoemd en dat de sleutel van de woning aan de makelaar wordt verstrekt, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
III. te bepalen dat partijen een acceptabel bod moeten accepteren en zich moeten conformeren aan het advies van de makelaar, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
IV. te bepalen dat partijen voor gelijke helfte draagplichtig zijn voor de restschuld na aftrek van de opgebouwde waarde beleggingsrekening.
V. te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] voldoet de helft van de huuropbrengst minus de hypotheeklasten van de woning vanaf januari 2016 tot heden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag.
VI. te bepalen dat de beleggingsverzekering bij ASR wordt aangewend ter aflossing van de hypotheekschuld en het eventuele restant bij helfte wordt verdeeld.
2.4.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit de dagvaarding volgt dat [eiseres] tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wil komen, waaronder de woning en de beleggingsverzekering bij ASR. Op grond van artikel 6 aanhef, onder f Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe in zaken betreffende zakelijke rechten op, alsmede huur en verhuur, pacht en verpachting van in Nederland gelegen onroerende zaken. De rechtbank is van oordeel dat dit geschil niet gaat over een zakelijke recht op de woning, maar ziet op de verdeling van de woning in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de wijze waarop dat dient te geschieden. Ook de verdeling van de huuropbrengsten ziet niet zozeer op de vraag of sprake is van een huurovereenkomst met betrekking tot de woning, maar komt neer op de vraag of [eiseres] aanspraak kan maken op de huuropbrengst in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Nu beide partijen in België woonachtig zijn, ziet de rechtbank niet in op grond waarvan haar rechtsmacht toekomt. Hetzelfde geldt voor de vorderingen die betrekking hebben op de beleggingsverzekering bij ASR.
2.5.
De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren. Gelet op het feit dat partijen voormalig echtelieden zijn, zullen de proceskosten zowel in het incident als in de hoofdzaak worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
compenseert de kosten van de hoofdzaak tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2019.