ECLI:NL:RBOBR:2019:1809

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
01/845271-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en verboden wapenbezit

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere bedreigingen met een vuurwapen en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 15 mei 2018 in Someren een vuurwapen gericht op aangever en diens kinderen, waarbij hij twee schoten heeft gelost. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het opzettelijk van het leven beroven van de aangever, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op korte afstand met het vuurwapen op de aangever heeft geschoten. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging met het vuurwapen en het bezit van een verboden wapen wel bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en behandeling bij de forensische GGZ.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845271-18
Datum uitspraak: 4 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1956] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Someren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen, genoemde [slachtoffer 1] heeft benaderd en/of vervolgens met dat wapen van korte afstand heeft geschoten in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Someren [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een vuurwapen te richten op die [slachtoffer 1] en/of te schieten in de richting van die [slachtoffer 1] ;
2. hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Someren [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) een of meerdere schoten te lossen en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben helemaal klaar met jullie en/of als jullie niet weg zijn als ik terug kom schiet ik jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Someren een of meer wapens van categorie III, te weten een kogelgeweer merk Gevarm, model Carabine Autimatique E1, , en/of munitie van categorie III, te weten 4 randvuur kogelpatronen, kaliber .22 long rifle, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair.
De rechtbank overweegt dat zij uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte op zeer korte afstand meermalen met een vuurwapen op of in de richting van aangever [slachtoffer 1] heeft geschoten. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat – als de verklaringen van aangever en de getuigen op dit punt zouden kloppen – de kans dat aangever op zijn minst eenmaal zou zijn geraakt in zijn lichaam aanzienlijk zou zijn geweest. Daarvan is echter niet gebleken. Dat aangever de vermeende verschoten kogels heeft kunnen ontwijken, acht de rechtbank – in aanmerking genomen dat op zeer korte afstand op aangever zou zijn geschoten – bovendien niet aannemelijk. Aangever, verdachte en getuigen verschillen ook ten aanzien van het aantal schoten dat door verdachte zou zijn gelost. Door aangever en verdachte zelf wordt verklaard dat tweemaal in het water is geschoten, terwijl getuige [slachtoffer 3] verklaart dat verdachte driemaal in het water zou hebben geschoten. Ook getuige [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte in het water heeft geschoten, zij het eenmaal. Door de politiehond zijn in de buurt van de locatie waar verdachte zou hebben geschoten twee hulzen gevonden. Mede gelet op deze vondst, in samenhang met de verklaringen over het door verdachte schieten in het water, houdt de rechtbank het ervoor dat de door de politiehond aangetroffen hulzen afkomstig zijn van de door verdachte verschoten (twee) kogels in het water en niet in de richting van aangever.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging dan ook niet wettig én overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs onder feit 1 subsidiair en feit 2.
Door de verdediging is bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 is tenlastegelegd. Daartoe is in de kern genomen aangevoerd dat de verklaringen van aangever en zijn kinderen niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden, omdat deze op onjuistheden berusten en het tenlastegelegde door verdachte uitdrukkelijk wordt betwist. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat het door verdachte gebruikte wapen – een jachtgeweer – niet geschikt is om personen te doden of daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat de aanname dat de verklaringen van aangever en zijn kinderen op punten niet juist zijn, zoals de rechtbank hiervoor bij de bespreking onder feit 1 primair onderschrijft, nog niet maakt dat de verklaringen van aangever en zijn kinderen daarom in zijn geheel als ongeloofwaardig terzijde geschoven dienen te worden.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangever en zijn kinderen af dat verdachte op die bewuste avond naar hen toe kwam lopen met een vuurwapen, dat hij dit op hen richtte, dat hen werd gezegd dat ze moesten vertrekken en dat verdachte op enig moment twee keer heeft geschoten. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen van aangever en zijn kinderen niet op zichzelf staan, maar ondersteund worden door de verklaring van getuige [getuige] . Deze heeft immers verklaard dat hij hoorde dat verdachte – toen hij bij aangever en zijn kinderen stond – van alles heeft geroepen, heeft geschreeuwd en gescholden, dat hij zag dat verdachte het geweer op een van de kinderen richtte, dat [slachtoffer 2] huilde en later een knal hoorde. Dit maakt dat de rechtbank geen enkele aanleiding heeft om aan de verklaring van aangever en zijn kinderen op dit punt te twijfelen.
De rechtbank schuift het verweer met betrekking tot de “lichte aard” van het wapen dat niet geschikt zou zijn om iemand te doden of zwaar te verwonden in de zin van artikel 285 Sr als een onjuiste redenering terzijde. Het door verdachte meegevoerde en gebruikte wapen valt onder categorie III van de Wet wapens en munitie en wordt omschreven als een kogelgeweer. Verdachte heeft op één of meerdere personen van de groep van aangever met dat verboden wapen gericht en ook daadwerkelijk – zij het niet gericht op personen – met het wapen geschoten, hetgeen bij aangever en zijn kinderen een voldoende levensbedreigend effect moet hebben gehad.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij uit de wettige bewijsmiddelen ook de overtuiging heeft bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank acht deze feiten dan ook bewezen als na te melden.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen – wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
(subsidiair)
op 15 mei 2018 te Someren [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een vuurwapen te richten op die [slachtoffer 1] .
2. op 15 mei 2018 te Someren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en twee schoten te lossen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben helemaal klaar met jullie en/of als jullie niet weg zijn als ik terug kom schiet ik jullie dood".
3. op 15 mei 2018 te Someren een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer merk Gevarm, model Carabine Automatique E1 en munitie van categorie III, te weten 4 randvuur kogelpatronen, kaliber .22 long rifle, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een verplichte ambulante behandeling, zoals geadviseerd en nader uitgewerkt in het reclasseringsrapport van 28 februari 2019, gekoppeld te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangegeven dat hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf buiten proporties zou vinden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging door een vuurwapen op aangever en zijn kinderen te richten, hen woordelijk te bedreigen en twee schoten te lossen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat de slachtoffers – onder wie twee kinderen van toen 11 en 15 jaar – min of meer uit het niets geconfronteerd zijn met deze ernstige vorm van bedreiging. Uit het procesdossier blijkt dat dit een grote impact op hen heeft gehad en dat de kinderen zich onder behandeling hebben moeten stellen van een deskundige om dit akelige voorval te kunnen verwerken. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen en munitie. Het voorhanden hebben van wapens en munitie is bijzonder gevaarzettend. Daarnaast zorgt ook reeds het enkele bezit daarvan in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar wordt dit ook als schokkend ervaren en daardoor ook ten sterkste afgekeurd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In geval van een bedreiging waarbij alléén een vuurwapen wordt getoond, luidt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen als in de onderhavige zaak schrijven de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor.
Aangezien de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid meeweegt dat bij de ten laste van verdachte bewezenverklaarde bedreiging twee jonge kinderen betrokken zijn geweest alsook dat met het vuurwapen twee keer is geschoten, is de rechtbank van oordeel dat in het nadeel van verdachte afgeweken dient te worden van voornoemde oriëntatiepunten. Rekening houdend hiermee acht de rechtbank als uitgangspunt voor de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met feiten of omstandigheden die maken dat er aan de andere kant weer in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
Uit een hem betreffend uittreksel justitiele documentatieregister van 8 februari 2019 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte opgemaakt rapport van psycholoog B.Y. van Toorn van 11 september 2018 volgt dat de door de verdachte gepleegde strafbare feiten hem – door de aanwezigheid van een neurocognitieve stoornis, lage intellectuele vaardigheden, dyslexie, persisterende depressieve stoornis en kwetsbare persoonlijkheidstrekken – in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft er verder kennis van genomen dat door voornoemde psycholoog geconcludeerd wordt dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat, maar de kans op geweldsescalaties in de toekomst wel op kunnen lopen indien er meer spanningen ontstaan. Door de psycholoog wordt geadviseerd om een begeleidingstraject aan verdachte op te leggen binnen het juridische kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke strafdeel, teneinde zijn spanningen te reguleren en verdachte te helpen voorzieningen te treffen om zijn beperkte zelfredzaamheid op te vangen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 februari 2019 dat door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] omtrent verdachte is opgemaakt. Door de reclasseringswerker wordt geconcludeerd dat verdachte ondanks zijn geestesgesteldheid al jaren zijn leven in praktische zin op orde lijkt te hebben. Er zouden geen problemen zijn rondom huisvesting, dagbesteding, financiën, alcohol en drugs. De geconstateerde psychische problemen zouden vooral uiting geven op de leefgebieden: relaties binnen het gezin, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. De kans op recidive wordt door de reclasseringswerker op gemiddeld ingeschat. De reclasseringswerker is van mening dat gedragsverandering bij verdachte moeilijk realiseerbaar is vanwege de neurologische oorzaken van de problemen en verdachtes gebrek aan zelfinzicht, maar dat er de komende tijd wel kan worden ingezet op het verminderen van de depressieve klachten, rouwverwerking vanwege het recent overlijden van zijn partner en het creëren van een omgeving waarbij het risico op conflict geminimaliseerd wordt. Door de reclasseringswerker wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandelverplichting.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van psycholoog Van Toorn en reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de persoon van verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Ter voorkoming van recidive en teneinde aan verdachte hulp en steun te bieden, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel een reclasseringstoezicht en een behandelverplichting, zoals geadviseerd, koppelen.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, maar is van oordeel dat deze straf – gezien voornoemde omstandigheden – de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen. Deze voorlopige hechtenis is op 18 mei 2018 reeds geschorst.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezenhetgeen aan verdachte onder
feit 1 primairis tenlastegelegd en
spreekt hemdaarvan
vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

ten aanzien van feit 1 subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling ten aanzien van feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd ten aanzien feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.
ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3:
 een
taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis
met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden voorwaardelijkmet een
proeftijdvan
2 jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
  • zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland, regio Zuid, op het telefoonnummer 088-8041504 en zich daarna zal blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht) zal laten behandelen door forensische GGZ Helmond of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor die behandeling;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende
bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 mei 2018 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 4 april 2019.