In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer] op 1 december 2018 te ’s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting op 21 maart 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vorderde een bewezenverklaring van de mishandeling, maar stelde ook dat de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet strafbaar was. De verdediging steunde dit standpunt en verwees naar gedragskundige rapporten die de psychische toestand van de verdachte bevestigden.
De rechtbank heeft op basis van de overgelegde bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van aangifte en de verklaring van de verdachte, geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd. Echter, gezien de rapporten van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk en psychiater drs. H.L.C. Morre, die beiden concludeerden dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en ten tijde van het feit psychotisch was, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het bedrag van de vordering ontbrak. De kosten van de partijen zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 4 april 2019.