Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 oktober 2017 te Oss. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar achtte de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van dezelfde wet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een snorfiets op een weg reed waar hij niet mocht rijden, wat concreet gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete op van 350 euro, subsidiair 7 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 1 jaar.
De zaak kwam aan het licht na een verkeersongeval waarbij de verdachte met zijn snorfiets op de N329 reed, terwijl daar een geslotenverklaring voor snorfietsen gold. Tijdens het ongeval botste een personenauto tegen de snorfiets, wat resulteerde in de dood van de passagier van de snorfiets. De rechtbank concludeerde dat het rijgedrag van de verdachte niet voldeed aan de eisen van de Wegenverkeerswet, maar dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de wet. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij zelf ook slachtoffer was van het ongeval.
De rechtbank benadrukte dat de strafoplegging in overeenstemming moest zijn met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had een blanco strafblad en had openheid van zaken gegeven over het ongeval. De rechtbank vond een voorwaardelijke geldboete het meest passend, gezien de omstandigheden van de zaak.