In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift en verduistering. De verdachte was op 28 september 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en kreeg een verbod om als bestuurder van stichtingen op te treden voor 5 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van € 2.989.906,- door middel van de gepleegde strafbare feiten. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van dit voordeel, dat was verkregen door het opmaken van valse facturen en verduistering, wat leidde tot winstdelingen aan de verdachte vanuit zijn praktijkvennootschap. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de strafbare feiten en het verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat 40% van de winstuitdelingen van de verdachte als wederrechtelijk verkregen moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen, waarbij het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 2.989.906,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren.