ECLI:NL:RBOBR:2019:1551

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
01/865115-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en zware mishandeling met vernielingen in Best en Oirschot

Op 19 maart 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 17 november 2018 in Best een steekincident gepleegd waarbij hij een slachtoffer in de rug heeft gestoken met een mes. Dit gebeurde na een confrontatie in een hotel waar de verdachte vernielingen had aangericht. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de poging tot doodslag had gepleegd, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde avond in Oirschot een ander slachtoffer met een biljartkeu op het hoofd geslagen, wat gekwalificeerd werd als poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan een van de slachtoffers voor de geleden materiële schade. De rechtbank weegt in haar oordeel de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar mee, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865115-18
Datum uitspraak: 19 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 november 2018 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2018 tot en met 17 november 2018 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een biljartkeu, althans een hard en/of zwaar voorwerp, heeft geslagen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of meerdere, althans een, slaande beweging(en) heeft gemaakt met die biljartkeu/dat voorwerp in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 17 november 2018 te Best opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ramen en/of een aantal deuren en/of een aantal kozijnen en/of een aantal meubels en/of een blikjesautomaat en/of een camera en/of een aantal lampen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2018 tot en met 17 november 2018 te Oirschot opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ramen en/of een aquarium en/of een verwarmingsketel en/of aantal meubels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, conform het overgelegde op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de vier ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daarbij is opgemerkt dat de onder 1 ten laste gelegde gedraging gekwalificeerd dient te worden als een poging tot doodslag. De onder 2 ten laste gelegde gedraging dient gekwalificeerd te worden als een poging tot zware mishandeling. Verdachte dient partieel vrijgesproken te worden van de onder 2 ten laste gestelde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en conform haar pleitnota, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3. Zij heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. De raadsvrouwe heeft daartoe - zakelijk samengevat - betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is onder meer het navolgende aangevoerd. De camerabeelden zijn de enige objectieve bewijsmiddelen. Hierop is weliswaar te zien dat verdachte een mes in zijn handen heeft, maar er is niet te zien dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken. Niet uitgesloten kan worden dat aangever de verwonding op andere wijze heeft opgelopen. Op de camerabeelden is te zien dat een van de vrienden van aangever een vuurwapen trekt en dat iemand een hockeystick bij zich had. Over deze voorwerpen wordt met geen woord gerept door aangever. Om die reden dient deze verklaring als onbetrouwbaar aangemerkt te worden en uitgesloten te worden van het bewijs. Daar komt bij dat het mes dat in het dossier is afgebeeld, niet het mes is dat verdachte in zijn handen had, aangezien de kleur van het handvat en de lengte van het lemmet afwijken van het mes dat te zien is op de bewegende camerabeelden. Verdachte heeft het mes weliswaar in zijn handen gehad in het trapportaal, maar hij heeft dit daarna ook weer los gelaten. Hij heeft het mes op een later moment weer van de grond gepakt. Niet uitgesloten kan worden dat een ander in de tussentijd het mes heeft opgepakt en aangever hiermee in zijn rug heeft gestoken. De enkele constatering dat er bloed op de broek van verdachte zat, terwijl niet duidelijk is van wie dit bloed afkomstig is, is onvoldoende om te concluderen dat verdachte degene is geweest die aangever in zijn rug heeft gestoken. Ten aanzien van het letsel heeft de raadsvrouwe opgemerkt dat het dossier er blijk van geeft dat het letsel niet van levensbedreigende aard was.
Ten aanzien van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten is onder meer het navolgende aangevoerd. Het is opmerkelijk dat de politie pas de volgende ochtend gebeld is, terwijl aangever [slachtoffer 2] stelt de avond ervoor mishandeld te zijn. Daar komt bij dat de politie vers bloed heeft waargenomen toen zij ’s ochtends ter plaatse kwamen. Gelet op deze omstandigheden kan niet uitgesloten worden dat [slachtoffer 2] kort voordat de politie ter plaatse kwam door een ander is mishandeld. Voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen, dan wijst de raadsvrouwe erop dat de gedragingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag omdat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. Er is immers geen sprake van de aanmerkelijke kans op de dood, aangezien een slaande beweging met een biljartkeu naar of tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels niet kan leiden tot de dood van een persoon. Onder verwijzing naar een drietal rechterlijke uitspraken stelt de raadsvrouwe dat de gedragingen evenmin gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot zware mishandeling. Er is geen verklaring in het dossier aangetroffen omtrent het letsel van aangever en niet is gebleken dat aangever een arts heeft bezocht en wat diens bevindingen waren. Voorts heeft de raadsvrouwe kort aangestipt een aantal alternatieve scenario’s en -louter- gesteld dat niet uitgesloten kan worden dat het anders is gegaan dan aangever heeft verklaard. Bovendien woonde verdachte zelf in de woning in Oirschot waar de vernielingen zijn gepleegd en zijn ook zijn eigendommen vernield. Dat is een contra-indicatie voor de stelling dat verdachte de mishandeling en vernielingen gepleegd zou hebben. Daar komt bij dat de vernielingen door niemand gezien zijn, ook niet door de aangever.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 17 november 2018 in Best heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 en kwalificeert deze gedragingen als een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Gedragingen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het navolgende. Verdachte was in de nacht van 17 november 2018 aanwezig in het [hotel] te Best, in de volksmond ook wel het [alias hotel] genoemd. Hij heeft die nacht een ravage aangericht in het hotel door de boel kort en klein te slaan en zodoende een groot aantal vernielingen te plegen. Op enig moment bevond verdachte zich in het trappenhuis van het hotel. Aangever [slachtoffer 1] woonde in het hotel en hoorde dat er vernielingen werden gepleegd en kreeg het idee dat het hotel door iemand werd afgebroken. Hij heeft zijn filmcamera gepakt en is al filmend via het trappenhuis naar boven gelopen, in de richting van het geluid. In het trappenhuis trof hij verdachte en kwam het tot een confrontatie. Op de bewegende camerabeelden van de aangever is te zien dat verdachte een mes in zijn hand heeft en deze dreigend opheft in het trappenhuis. Te horen is dat verdachte meerdere keren - in de Poolse taal - dreigend tegen aangever [slachtoffer 1] roept “sodemieter op!”. Uit de bewegende beelden blijkt dat aangever [slachtoffer 1] vervolgens probeert weg te vluchten. Aangever rende een doodlopende gang in en verdachte komt achter hem aan gelopen en heeft het mes nog steeds in zijn hand. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] volgt dat hij in de doodlopende gang door verdachte in zijn rug is gestoken is. Aangever heeft verklaard dat verdachte op het moment van steken tegen hem zei: “Ik ben [alias verdachte] onthou dat!”. Als gevolg van het steken in zijn rug heeft aangever [slachtoffer 1] net boven zijn linker bekkenkam een forse steekwond opgelopen van circa 6 centimeter breed en circa 15 tot 20 centimeter diep. Aangever [slachtoffer 1] heeft, toen hem een foto van verdachte werd getoond, bij de politie verklaard dat dat de man was die hem heeft gestoken. Hoewel op de camerabeelden van aangever niet te zien is dat aangever door verdachte gestoken wordt, heeft de rechtbank bij het bekijken van de camerabeelden niet alleen gezien dat verdachte in die gang een mes in zijn hand heeft, maar ook gehoord dat verdachte daar het woord [alias verdachte] gebruikt, exact zoals aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard. Bovendien volgt uit de bewegende bewakingsbeelden van het hotel van die nacht, opgeslagen onder de naam “CAM3”, dat verdachte kort nadat het steekincident heeft plaatsgevonden door het hotel loopt met een mes in zijn hand waarvan de punt van het lemmet van het mes rood gekleurd is. Ook die omstandigheid sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte degene is geweest die aangever in zijn rug heeft gestoken, aangezien de rechtbank op de camerabeelden van aangever heeft waargenomen dat daarvan nog geen sprake was voordat de achtervolging plaatsvond. Daar komt bij dat verdachte het mes vast had in zijn rechterhand en er bloed is aangetroffen op de voorzijde van de rechter broekspijp, net onder de rechter broekzak van de joggingsbroek die verdachte die nacht droeg. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij voelde dat er bloed uit de wond spoot en over zijn rug vloeide, nadat hij in zijn rug gestoken was. Ook op de schoenen en sokken van verdachte bleken op bloed lijkende rode spetters/vlekken te zitten.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij het mes op enig moment heeft losgelaten en later weer van de grond heeft gepakt waardoor niet uitgesloten kan worden dat iemand anders aangever in zijn rug heeft gestoken, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de nacht van 17 november 2018 in het [alias hotel] in Best aangever [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug gestoken heeft.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1] en overweegt hiertoe als volgt.
Opzet op de dood kan al worden aangenomen als (minimaal) sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een vleesmes van circa 30 centimeter lang heeft gestoken in (het onderste deel van) het bovenlichaam van aangever [slachtoffer 1] , waardoor op de rug van aangever [slachtoffer 1] een diepe steekwond van circa 15 tot 20 centimeter is ontstaan. Aangever [slachtoffer 1] had ten tijde van het steken het gevoel dat er van achteren naar voren gestoken werd in zijn lichaam. Naar het oordeel van de rechtbank is het steken met een dergelijk mes een geschikt middel om iemand van het leven te beroven. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam belangrijke vitale organen en slagaders bevinden. Verdachte wordt, net als ieder ander, geacht daarvan op de hoogte te zijn. Gelet op de diepte van de steekwond en de wijze van steken (van achter naar voor, zoals de aangever heeft verklaard), is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aangever met kracht gestoken heeft. De rechtbank overweegt dat het met een dergelijk groot mes, op deze ongecontroleerde wijze, en met kracht steken, in het bovenlichaam naar algemene ervaringsregels het reële risico met zich meebrengt dat deze persoon als gevolg daarvan komt te overlijden. De aangever en verdachte mogen van geluk spreken dat er niet veel ernstiger letsel is toegebracht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van aangever [slachtoffer 1] , dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever [slachtoffer 1] zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen, waardoor de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte gepoogd heeft verdachte opzettelijk van het leven te beroven.
Betrouwbaarheidsverweer
De rechtbank passeert het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer. In de enkele omstandigheid dat aangever [slachtoffer 1] niet heeft verklaard over de aanwezigheid van een persoon die mogelijk in het bezit zou zijn van een vuurwapen en de aanwezigheid van een persoon die een hockeystick bij zich had, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] over het steekincident.
Bewijsverweren
De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
T.a.v. feit 3
Op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 17 november 2018 in Best heeft schuldig gemaakt aan de vernielingen zoals ten laste gelegd onder feit 3.
T.a.v. feit 2 en 4
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 16 november 2018 in Oirschot heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen zoals ten laste gelegd onder feit 2 en feit 4. Evenals de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde gedragingen niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. De rechtbank zal verdachte daar dan ook partieel van vrijspreken. De rechtbank kwalificeert de gedragingen als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Gedragingen
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het navolgende. In de ochtend van 17 november 2018 kwam er bij de politie een melding binnen van vernielingen en mishandeling in een arbeidsmigrantenhuis in Oirschot, waar verdachte woonde. De politie kwam op 17 november 2018 ter plaatse en werd opgevangen door [benadeelde 2] . De eigenaar verklaarde tegenover de politie dat hij iets na middernacht was gebeld door het Poolse aanspreekpunt van zijn woning: aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] had de eigenaar gebeld met het verzoek langs te komen, omdat het die avond uit de hand gelopen was. [benadeelde 2] is diezelfde avond nog naar de woning gegaan. Hij heeft toen met eigen ogen waargenomen dat er vernielingen waren gepleegd in de woning. Aangever [slachtoffer 2] heeft hem op dat moment reeds verteld dat verdachte dit had gedaan. Ook vertelde hij die nacht al tegen de eigenaar dat verdachte hem had geslagen en toonde hem direct de wond aan zijn hoofd.
Toen de politie in de ochtend van 17 november 2018 ter plaatse was, kwam aangever [slachtoffer 2] op enig moment de woning uitgelopen. Hij verklaarde tegenover de politie dat verdachte vernielingen had gepleegd in de woning en hem meerdere keren met een biljartkeu op zijn hoofd had geslagen. Aangever heeft hierbij direct en expliciet de naam van verdachte genoemd. Ook de politie heeft waargenomen dat aangever [slachtoffer 2] op dat moment een fikse hoofdwond had en dat in zijn kamer een kapotte biljartkeu lag.
De stelling van de verdediging, inhoudende dat de politie in de ochtend van 17 november 2018, een verse bloedende hoofdwond heeft waargenomen en dat om die reden niet uit te sluiten is dat aangever kort voor aankomst van de politie door een ander dan verdachte is mishandeld, acht de rechtbank geenszins aannemelijk gelet op het feit dat [benadeelde 2] kort na middernacht al had waargenomen dat aangever [slachtoffer 2] een fikse hoofdwond had. Bovendien heeft de rechtbank de foto’s bekeken die door de politie zijn gemaakt toen zij in de ochtend van 17 november 2018 ter plaatse kwamen. Deze foto’s zijn aan de aangifte van [slachtoffer 2] gehecht. De rechtbank heeft op deze foto’s waargenomen dat aangever [slachtoffer 2] een grote open wond heeft op het midden van zijn hoofd, maar heeft ook waargenomen dat, gelet op het (donker gekleurde) gestolde bloed dat zich op het hoofd van aangever bevond, dit geen zeer verse wond was.
Aangever [slachtoffer 2] heeft vervolgens aangifte gedaan van mishandeling. De rechtbank merkt op dat deze aangifte naadloos aansluit op de verklaring van [benadeelde 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij is op 16 november 2018 in de woning geweest. Op enig moment die avond hoorde aangever een grote ruzie tussen een man en een vrouw met veel geschreeuw en gescheld. Hij herkende de stem van verdachte die ruzie aan het maken was. Opeens hoorde hij geen ruzie meer en hoorde hij de keukendeur dicht gaan, de deur om de woning te verlaten. Hij hoorde dat iemand de trap opliep en de deur van zijn kamer opende. Hij zag verdachte in de deuropening van zijn kamer staan en hij zag dat verdachte een biljartkeu vast had. Vervolgens heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] met de keu op zijn hoofd geslagen, waardoor hij een grote wond aan zijn hoofd heeft opgelopen. Verdachte heeft daarna meerdere slaande bewegingen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] gemaakt, maar aangever kon de slagen afweren door middel van zijn armen. Verdachte is naar beneden gegaan, waarna aangever [slachtoffer 2] een hoop kabaal hoorde. Aangever ging naar beneden en zag dat er een hoop vernielingen waren aangericht en dat verdachte zich aankleedde en naar buiten liep. Verdachte heeft bij de politie op 17 november 2018 en ook ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn vriendin op 16 november 2018 samen in de woning zijn geweest. Dat verdachte laat op de avond weer is weg gegaan, wordt ook door verdachte bevestigd.
De rechtbank ziet geen reden aan de verklaring van aangever [slachtoffer 2] te twijfelen, te meer nu deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van [benadeelde 2] , het relaas van de verbalisanten die de volgende ochtend ter plaatse kwamen, de foto’s van de gepleegde vernielingen en de door de politie gemaakte foto’s van de verwonding van aangever. Dat verdachte degene is geweest die de vernielingen heeft gepleegd, vindt bovendien steun in de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij zijn verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling d.d. 17 november 2018. Verdachte heeft toen verklaard dat hij de vernielingen in zijn kamer heeft gepleegd. Verdachte is later op deze verklaring terug gekomen en stelt dat hij dit helemaal niet heeft verklaard. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig nu het proces-verbaal van verhoor bij zijn inverzekeringstelling op ambtsbelofte is opgemaakt en ondertekend door een hulpofficier van justitie met behulp van een tolk in de Poolse taal en verdachte voorafgaand aan dit verhoor overleg heeft gevoerd met zijn raadsvrouwe.
Het feit dat verdachte zelf ook woonachtig was in de woning en ook zijn eigendommen vernield zouden zijn, maakt niet dat hij de vernielingen niet kan hebben gepleegd.
De rechtbank merkt op dat ten aanzien van de onder 2 en 4 ten laste gelegde gedragingen sprake is van een zelfde modus operandi als ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten. Zowel in het [alias hotel] in Best als in de arbeidsmigrantenwoning in Oirschot heeft verdachte niets ontziend excessief geweld toegepast op goederen (van anderen). Vervolgens is dit geweld overgeslagen op een persoon. Zowel in Best als in Oirschot heeft hij de boel kort en klein geslagen en heeft hij letsel toegebracht aan een willekeurig persoon. De overeenkomst in modus operandi sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd. Dat aangever [slachtoffer 2] niet direct na de incidenten de politie heeft gebeld, maakt dit niet anders. [benadeelde 2] was immers het eerste aanspreekpunt voor de Poolse bewoners. [benadeelde 2] is direct ter plaatse gegaan en hij heeft geconstateerd dat verdachte toen niet meer aanwezig was. Dat pas is besloten de politie te bellen en aangifte te doen nadat verdachte weigerde de woning te verlaten, maakt dat evenmin anders.
Geen voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank is van oordeel dat de kans op een dodelijke afloop, als gevolg van het slaan met een biljartkeu op het hoofd, niet - althans niet zonder meer - aanmerkelijk te achten is.
Uit het dossier valt niet op te maken hoe zwaar de keu was waarmee geslagen is en met welke kracht er geslagen is. Gelet op die onduidelijkheid is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever, zoals vereist voor een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een biljartkeu op het hoofd van aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen en meerdere slaande bewegingen in de richting van zijn hoofd heeft gemaakt.
Zoals ook blijkt uit de door de raadsvrouwe aangehaalde rechtspraak, is het een feit van algemene bekendheid dat de kans aanmerkelijk te achten is dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als gevolg van het meermalen met een biljartkeu slaan op het hoofd, mede gelet op de kwetsbaarheid van het hoofd. Verdachte wordt geacht daarvan op de hoogte te zijn. Door desondanks aldus te handelen heeft verdachte die aanmerkelijk kans ook aanvaard en op de koop toe genomen. Verdachte heeft mitsdien gehandeld met het voor poging tot zware mishandeling vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Bewijsverweren
De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 4 ten laste gelegde gedragingen merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
hij op 17 november 2018 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 16 november 2018 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een biljartkeu heeft geslagen op het hoofd van die [slachtoffer 2] en meerdere slaande bewegingen heeft gemaakt met die biljartkeu in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 17 november 2018 te Best opzettelijk en wederrechtelijk ramen en deuren en kozijnen en meubels en een blikjesautomaat en een camera en lampen, toebehorende aan [benadeelde 1] ,

heeft vernield;

4.
op 16 november 2018 te Oirschot opzettelijk en wederrechtelijk ramen en een aquarium en een verwarmingsketel en meubels,

toebehorende aan [benadeelde 2] , heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 1] [feit 1], de poging tot zware mishandeling op aangever [slachtoffer 2] [feit 2] alsmede de vernielingen gepleegd in Best en Oirschot [feit 3 en 4], wordt opgelegd een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij reeds heeft doorgebracht in voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft vrijspraak bepleit ter zake van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Ter zake van de onder 3 ten laste gelegde vernielingen, heeft de raadsvrouwe verzocht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur de door verdachte reeds doorgebrachte tijd in voorarrest niet zal overstijgen. Indien en voor zover de rechtbank daarnaast het opleggen van een geheel voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk acht, verzoekt de verdediging een voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht te verbinden zodat verdachte hulp en begeleiding krijgt bij zijn integratie in Nederland.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd door rechtbanken en gerechtshoven. Voor wat betreft de poging zware mishandeling heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze schrijven bij een (voltooide) zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van 7 maanden. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een groot aantal vernielingen in het arbeidsmigrantenhotel in Best, waarbij aanzienlijke materiële schade is aangericht. Tevens heeft verdachte zich aldaar schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een mes te steken in de rug van aangever [slachtoffer 1] . Daarmee heeft verdachte het risico genomen aangever [slachtoffer 1] het kostbaarste te ontnemen wat hij bezit: zijn leven. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het leven van een ander in gevaar heeft gebracht. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken van een aantal goederen in de arbeidsmigrantenwoning in Oirschot, waar hij zelf ook woonde. Hierdoor is in en aan de woning grote materiële schade veroorzaakt. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever [slachtoffer 2] , die ook in het arbeidsmigrantenhuis in Oirschot woonde, met een biljartkeu op zijn hoofd te slaan. Verdachte heeft binnen enkele uren tijd op twee plaatsen forse vernielingen aangericht in de huiselijke omgeving van (andere) Poolse bewoners en is in beide gevallen de eerste de beste persoon die hij tegenkwam met fors geweld te lijf gegaan.
Het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om excessief geweld tegen andere mensen en goederen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. In dit verband merkt de rechtbank op dat het ook heel anders had kunnen aflopen met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aangezien de gevolgen van het steken met een mes in de rug en het slaan met biljartkeu tegen het hoofd, vele malen ernstiger hadden kunnen zijn. Dat het goed is afgelopen met beide aangevers, is een geluk dat niet aan de verdachte is te danken. Verdachte heeft met zijn handelen de twee slachtoffers ernstig leed aangedaan. Hij heeft op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze personen. Het hoeft geen betoog dat de feiten een groot gevoel van onveiligheid bij de twee slachtoffers hebben veroorzaakt. Beide slachtoffers - allebei van Poolse afkomst - zijn toegetakeld op hun eigen verblijfsadres in Nederland, terwijl dit bij uitstek een plek zou moeten zijn waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. De rechtbank kan zich voorstellen dat ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid zijn veroorzaakt in de plaatselijke Poolse gemeenschap, zoals bij de bewoners van het arbeidsmigrantenhotel in Best en de arbeidsmigrantenwoning in Oirschot. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de overige aan hem verweten gedragingen en aan de rechtbank, maar ook aan de betrokken slachtoffers, geen enkel inzicht getoond in de reden die ten grondslag lag aan deze forse geweldsuitbarstingen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte verblijft sinds 1,5 jaar in Nederland. Sindsdien is hij al meerdere malen met justitie in aanraking gekomen. Verdachte is al eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en het is derhalve de tweede keer in korte tijd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van vernielingen en mishandeling in het arbeidsmigrantenhotel in Best. De rechtbank vindt het dan ook onbegrijpelijk dat verdachte na deze eerdere veroordeling toch weer de fout in is gegaan en rekent dit verdachte zwaar aan.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke strafdeel, zoals voorgesteld door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat ter zake van de bewezenverklaarde feiten in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest. De rechtbank ziet geen reden de verdediging te volgen en verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Het door de verdediging gewenste reclasseringstoezicht kan te zijner tijd wellicht ook gerealiseerd worden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Hoewel de rechtbank de officier van justitie volgt in de bewezenverklaring en kwalificatie van de ten laste gelegde feiten, legt de rechtbank hiermee een lagere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is evenwel van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen, onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak en het gevoerde strafmaatverweer. Gelet op de aan verdachte op te leggen straf ter zake van het bewezenverklaarde, wijst de rechtbank het verzoek af.

De vordering van de [benadeelde 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [benadeelde 2] integraal toe te wijzen. Het totaal toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij aan de verdachte de verplichting ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd dient te worden tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsvrouwe zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren aangezien de vordering niet voldoende is onderbouwd. Blijkens artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek komen alleen daadwerkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding. Aan het verzoek tot schadevergoeding van [benadeelde 2] is ter onderbouwing enkel een offerte gehecht. Deze offerte is onvoldoende om aan te nemen dat [benadeelde 2] deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij op 25 november 2018 een vordering heeft ingediend ten behoeve van de vergoeding van de materiële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit.
De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt € 2.456,30 en ziet blijkens de aan de vordering gehechte offerte op de navolgende posten:
Omschrijving materiele schade Bedrag
Ramen kapot
geen bedrag opgenomen in offerte
Deur kapot € 1.060,00
Verwarming kapot
geen bedrag opgenomen in offerte
Raam jaloezieën kapot € 110,00
Vloer (hout) omhoog gekomen € 450,00
Opruim werk
geen bedrag opgenomen in offerte
Stucwerk + texen muur € 410,00+
Totaal excl. BTW € 2.030,00
BTW 21% € 426,30 +
Totaal incl. BTW € 2.456,30
De rechtbank overweegt dat de stelling van de raadsvrouwe, inhoudende dat op grond van artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek alleen daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen, onjuist is. Dit artikel bepaalt dat degene die een onrechtmatige daad pleegt jegens een ander verplicht is de schade te vergoeden die de ander dientengevolge lijdt. Het artikel vereist niet dat de schade ook weer hersteld is en dat daarvoor daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde 2] schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van verdachte jegens [benadeelde 2] . Uit de door [benadeelde 2] opgevraagd offerte blijkt wat de omvang van deze schade is. De rechtbank ziet geen reden aan de juistheid van deze opgave te twijfelen. Het verweer van de verdediging is hiermee verworpen. De rechtbank gaat dan ook over tot beoordeling van de vordering.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering van de benadeelde partij, te weten:
Omschrijving materiele schade Bedrag
Raam jaloezieën kapot € 110,00
Vloer (hout) omhoog gekomen € 450,00
Stuc werk + texen muur € 410,00+
Totaal € 970,00
In de overige onderdelen van de vordering, te weten: ramen, deuren, verwarming, opruimwerk en 21% BTW, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is van oordeel dat deze onderdelen onvoldoende zijn onderbouwd. De posten ramen, verwarming en opruimwerk worden genoemd in de vordering, terwijl daar geen bedragen aan verbonden zijn. De posten komen ook niet terug in de offerte. Voorts dient opgemerkt te worden dat niet is gebleken dat de schade aan de deuren rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit dan wel dat deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, omdat deze niet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Ten aanzien van de gevorderde BTW is niet duidelijk of deze is al dan niet is verlegd.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk wordt verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het totaal toegewezen bedrag aan materiele schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het delict is gepleegd, te weten 16 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het delict is gepleegd, te weten 16 november 2018, tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het vleesmes, zoals vermeld onder 1 op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019, op het standpunt gesteld dat deze verbeurd verklaard dient te worden. De onder verdachte in beslaggenomen kleding, zoals vermeld onder 2 tot en met 5 op de beslaglijst, kan terug gegeven worden aan verdachte. Om de mogelijkheid van nader sporenonderzoek aan de kleding niet te doorkruisen indien er hoger beroep wordt ingesteld, dient de kleding pas terug gegeven te worden aan verdachte zodra het vonnis onherroepelijk is geworden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen, zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019.
Het oordeel van de rechtbank.
Vleesmes: onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp, te weten het vleesmes, zoals vermeld onder 1 op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019, aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven is aangetroffen, terwijl dit een voorwerp betreft met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit is begaan en dit een voorwerp betreft die kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Kleding: teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten de onder verdachte in beslaggenomen kleding, zoals vermeld onder 2 tot en met 5 op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019. De rechtbank zal bepalen dat de kleding pas terug gegeven wordt aan verdachte zodra het vonnis onherroepelijk is geworden, omdat het belang van strafvordering zich dan niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart de onder
1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezenzoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:

poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:

poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 3:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:

Gevangenisstrafvoor de duur van
42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1:

Onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen goed, te weten: het goed zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019 onder nummer 1, te weten: een vleesmes, kleur wit [goednummer G1430609]
T.a.v. feit 1 en feit 3:
De rechtbank gelast de
teruggaveaan [verdachte] van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 25 februari 2019 onder nummer 2 tot en met 5, te weten:
  • 2 stk schoeisel, merk Nike, rode vlekken op schoenen [goednummer G1429488]
  • 1 stk trui, kleur blauw, Revelation [goednummer G1429491]
  • 1 stk sok, kleur wit [goednummer G1429493]
  • 1 stk broek, jogging broek [goednummer G1430295]
De rechtbank bepaalt dat de
teruggavezal plaatsvinden
na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
T.a.v. feit 4:

Maatregel van schadevergoedingvan 970,00 euro subsidiair 19 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] van een bedrag van 970,00 euro (zegge: negenhonderd zeventig euro)aan materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het delict is gepleegd, zijnde 16 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [benadeelde 2] , van een bedrag van 970,00 euro (zegge: negenhonderd zeventig euro) aan materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het delict is gepleegd, zijnde 16 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. A.F. Vink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 19 maart 2019.