vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/875006-18
Parketnummer vordering: 0104114918
Datum uitspraak: 13 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001 ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2018 en 27 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 oktober 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn arm/pols en/of zijn borst gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/041149-18 is aangebracht bij vordering van 22 oktober 2018. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter bij de rechtbank Oost-Brabant d.d. 21 juni 2018. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij gepoogd heeft [slachtoffer] om het leven te brengen dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbronnen:
I. het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, registratienummer OB3R018067/ [naam] , afgesloten op 11 oktober 2018.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de
onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt,
alsmede andere bescheiden;
II. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2019.
Bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2019;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ;
- de medische verklaring betreffende het door [slachtoffer] opgelopen letsel.
Verdachte heeft ter terechtzitting het tenlastegelegde erkend in die zin dat hij bekent dat hij met een mes naar het slachtoffer heeft gezwaaid en hem daarbij in diens arm heeft geraakt en met dat mes opzettelijk in de richting van het bovenlichaam van die man heeft gestoken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft daarbij gelet op de inhoud van de verklaringen van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, alsmede op de procespositie van de verdediging.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het tenlastegelegde niet door de verdediging is bestreden en dat slechts een strafmaatverweer is gevoerd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat van zogenaamd boos opzet bij verdachte niet is gebleken. Wel heeft verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Er is derhalve wel sprake van voorwaardelijk opzet.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 26 september 2018 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer] met een mes in zijn arm/pols en zijn borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel(en).
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat aan verdachte de straf van jeugddetentie wordt opgelegd voor de duur van 92 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte deelneemt aan een klinische behandeling bij “De Catamaran” (kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie bij de GGz Eindhoven) en zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de bij vonnis van 21 juni 2018 aan verdachte opgelegde werkstraf dient gelet op de gevorderde voorwaardelijke PIJ-maatregel te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte verzoekt in het belang van verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Zij is van mening dat de kans aanzienlijk is dat verdachte bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt teruggeplaatst naar JJI “De Hartelborgt”. Die instelling is gelet op de problematiek van verdachte onvoldoende in staat om hem de passende begeleiding te bieden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een mes in diens arm en borst gestoken.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een ander levensgevaarlijk gewond zou raken.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het door verdachte toegepaste geweld heeft blijkens de door het slachtoffer opgestelde verklaring een grote indruk op hem gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld en dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte het door hem gepleegde strafbare feit in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven.
De rechtbank heeft verder nog het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht.
Bij het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere richtlijnen voor straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachten.
Omtrent de persoon van verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport van kinder- en jeugdpsychiater I.T.M. Nurmohamed van 21 december 2018;
- een rapport van GZ-psycholoog drs. E.M. van Engers van 20 december 2018.
Het rapport van psychiater I.T.M. Nurmohamed houdt onder meer in dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens [rapportage]
De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren aan de orde ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en waren van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundige adviseert het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het rapport van psycholoog drs. E.M. van Engers houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van [rapportage]
Deze stoornissen waren aan de orde ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en waren van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundige adviseert het ten laste gelegde in (zeer) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en het advies van de deskundigen en neemt deze over in die zin dat de rechtbank het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen. Gelet op de rapporten hebben de stoornissen van verdachte zijn gedragskeuzes in zeer sterke mate bepaald. Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel zal de rechtbank daarmee rekening houden.
Het rapport van psychiater I.T.M. Nurmohamed houdt voorts onder meer in:
[rapportage].
Het rapport van psycholoog drs. E.M. van Engers houdt voorts onder meer in:
“[rapportage]
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 september 2018 en 21 februari 2019 betreffende verdachte.
Het rapport van 21 februari 2019, opgemaakt door raadsonderzoeker mevrouw [deskundige], houdt onder meer in:
“[rapportage]”
De raadsonderzoeker mevrouw [deskundige] is ter terechtzitting als deskundige gehoord.
Zij heeft zakelijk weergegeven verklaard dat [[verkaring deskundige]
De rechtbank heeft ook mevrouw [deskundige 2], jeugdzorgwerker bij Jeugdbescherming Brabant ter terechtzitting als deskundige gehoord. Zij heeft aangevoerd[verklaring deskundige 2]
Ter terechtzitting heeft de psychiater mw. I.T.M. Nurmohamed aangevoerd [verklaring psychiater]
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde deskundigen allen tot de conclusie komen dat voortzetting van de behandeling bij GGz “De Catamaran” v aangewezen is. Alle ter zitting aanwezige deskundigen adviseren dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn verblijf in JJI “De Hartelborgt”, voorafgaand aan zijn verblijf in “De Catamaran” als zeer onprettig en weinig vruchtbaar heeft ervaren en dat de huidige behandeling in “De Catamaran” goed verloopt en hij daar
op een prettige manier wordt benaderd. Hij vindt een intensieve klinische behandeling gericht op zijn problematiek nodig en gewenst, gelet op zijn problemen en het door hem gepleegde feit. Hij wil daar in “De Catamaran” aan meewerken.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen zoals die blijken uit voornoemde rapporten en het verhandelde ter terechtzitting over en zal het gegeven advies tot het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel opvolgen.
Hierbij merkt de rechtbank op dat zij met de Raad voor de kinderbescherming van oordeel is dat het belang dat verdachte heeft bij behandeling de doorslag moet geven bij het bepalen van de op te leggen maatregel en dat zij met de deskundigen van oordeel is dat behandeling bij De Catamaran geïndiceerd is.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte desgevraagd heeft aangegeven bereid te zijn zich te blijven conformeren aan de behandeling binnen GGz “De Catamaran”, ook als dit in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan hem wordt opgelegd in plaats van als een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank dat de ter terechtzitting gehoorde deskundigen hebben aangevoerd dat kan worden volstaan met de verplichting tot deelname aan de (verdere) behandeling bij “De Catamaran” en het verplichte toezicht door de jeugdreclassering.
De rechtbank zal gelet daarop daarmee volstaan.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in hun rapporten hebben vermeld is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen de ernst van het door verdachte begane feit en het feit dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat, nu de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, bij een eventuele tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaren niet te boven gaat.
Ten aanzien van de op te leggen straf zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, daarnaast volstaan met het opleggen van een jeugddetentie overeenkomstig de duur van het voorarrest, door de rechtbank bepaald op 90 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1000,00 als vergoeding voor immateriële schade en het gevorderde bedrag van € 606,65 als vergoeding voor materiële schade. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering ter zake van immateriële schade niet ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering in zoverre niet voldoende is onderbouwd. Voor het toe te wijzen bedrag dient de maatregel tot schadevergoeding te worden opgelegd, echter zonder toepassing van vervangende jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte verzoekt primair de benadeelde partij voor het gehele gevorderde bedrag niet ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair verzoekt zij slechts een bedrag van € 24,50 toe te wijzen als vergoeding voor een beschadigde jas en een bedrag van € 69,00 voor huishoudelijke hulp en de gevorderde vergoeding voor reiskosten af te wijzen omdat verdachte niet zelf die kosten heeft gemaakt. Voor de hoogte van de immateriële schade sluit de verdediging aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 2000,00 als vergoeding voor immateriële schade en een bedrag van € 481,65 als vergoeding voor materiële schade (kleding, reiskosten, medische kosten en kosten voor huishoudelijke hulp), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (26 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren betreffende een bedrag van € 57,00 voor persoonlijke verzorging en voor zover die een bedrag van € 69,00 voor huishoudelijke hulp te boven gaat. De rechtbank overweegt daarbij dat er sprake is van huishoudelijke hulp in geval van licht tot matig beperkt letsel en volgens de Letselschade Richtlijn in dat geval een bedrag van € 69,00 kan worden toegewezen en de vordering voor het overige ter zake niet voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ter zake van immateriële schade een bedrag van € 2000,00 te boven gaat. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet is toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (26 september 2018) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 0104114918).
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de bij vonnis van 21 juni 2018 aan verdachte opgelegde werkstraf afwijzen omdat de uitvoering van de werkstraf niet valt te verenigen met de op te leggen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
-
jeugddetentievoor de duur van 90 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
-
-
plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de jeugdreclassering van de Jeugdbescherming Brabant, Sobriëtasplein 102,
5701 MJ Helmond;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een klinische behandeling in de forensische kliniek
"De Catamaran" van de GGZ Oost-Brabant te Eindhoven en zich zal houden aan alle
aanwijzingen die hem in het kader van die opname en behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij heeft te gelden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en
met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen.
-
maatregel van schadevergoedingvan € 2.481,65.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 2.481,65 (zegge: tweeduizend vierhonderd en éénentachtig euro en vijfenzestig eurocent).
Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade en een vergoeding van € 481,65 voor materiële schade (kleding, reiskosten, medische kosten en kosten voor huishoudelijke hulp).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (26 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 2.481,65 (zegge: tweeduizend vierhonderd en éénentachtig euro en vijfenzestig eurocent). Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade en een vergoeding van € 481,65 voor materiële schade (kleding, reiskosten, medische kosten en kosten voor huishoudelijke hulp).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (26 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is.
Compenseert de kosten van partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.