ECLI:NL:RBOBR:2019:1337

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
01/865039-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Flessentrekkerij en valsheid in geschrift door verdachte met onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij en valsheid in geschrift. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan drie jaar bij veertien verschillende bedrijven goederen gekocht zonder de intentie om te betalen. Dit resulteerde in een schade van meer dan twee miljoen euro voor de benadeelde partijen. Daarnaast heeft de verdachte valse betalingsbewijzen opgemaakt om de indruk te wekken dat hij voor de goederen had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, verantwoordelijk is voor zijn daden en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in veel gevallen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank van oordeel was dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte is veroordeeld tot het betalen van de kosten van de verdediging van de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/865039-17 en 01/860186-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2017, 1 juni 2017, 17 augustus 2017, 7 september 2017, 11 februari 2019 en 12 februari 2019.
Op de zitting van 11 februari 2019 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01/865039-17 is aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij dagvaarding van 18 augustus 2015 (onder het oude parketnummer 02/810543-15, dat later is gewijzigd).
De zaak met parketnummer 01/860186-17 is aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij dagvaarding van 7 maart 2017 (onder het oude parketnummer
02/665115-17, dat later is gewijzigd).
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beslissing van 13 maart 2017 de verdere behandeling van beide zaken op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie overgedragen aan deze rechtbank.
In de zaak met parketnummer 01/865039-17 is – nadat op de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 september 2016 de tenlastelegging op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alsnog in overeenstemming is gebracht met de in het eerste en het tweede lid van artikel 261 Sv gestelde eisen – aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 08 juni 2016 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- 14 januari 2014 tot en met 10 maart 2014 te Moergestel, vier, in elk geval een partij(en) goederen waaronder DVD's en/of USB sticks en/of geheugenkaarten, geleverd door [bedrijf 1] , ter waarde van ongeveer 583.423,33 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 3] en/of
- 01 juli 2014 tot en met 06 augustus 2014 te Moergestel en/of te Etten-Leur een partij parfum, bodylotion, bad- en showergel geleverd door [bedrijf 2] , ter waarde van ongeveer 142.000,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 8] en/of
- 17 september 2014 tot en met 21 oktober 2014 te Moergestel een partij goederen waaronder fotoproducten geleverd door [bedrijf 3] , ter waarde van ongeveer 85.920,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 11] en/of
- 03 februari 2015 tot en met 01 april 2015 te Moergestel 2200 naaimachines, althans in elk geval een aantal naaimachines, geleverd door [bedrijf 4] , ter waarde van ongeveer 106.220,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 12 van het dossier] en/of
- 01 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 te Moergestel en/of te Tilburg een partij drop, waaronder Engelse drop, geleverd door [bedrijf 5] , ter waarde van ongeveer 3487,80 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 13 van het dossier] en/of
- 11 april 2014 tot en met 15 mei 2014 te Moergestel een partij goederen geleverd door [bedrijf 6] , ter waarde van ongeveer 366.458,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 14 van het dossier] en/of
- 13 april 2015 tot en met 28 mei 2105 te Moergestel en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, een partij nitril-handschoenen geleverd door [bedrijf 7] , ter waarde van ongeveer 124.716,78 Euro althans enig geldbedrag [zaak 15] en/of
- 1 maart 2013 tot en met 1 mei 2013 te Moergestel een bestelling Fenjal producten, geleverd door [bedrijf 8] , ter waarde van ongeveer 88.314,87 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 18] en/of
- 11 mei 2015 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel een partij goederen, te weten parfum flesjes, geleverd door [bedrijf 9] , ter waarde van ongeveer 36.079,50 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 21] en/of
- 18 oktober 2013 tot en met 11 juni 2014 te Moergestel een partij goederen, te weten onder meer:"Power Plus Energy Drink" en/of "Ibiza-Ice", geleverd door [bedrijf 10] ., ter waarde van ongeveer 34.993,44 Euro, althans enig geldbedrag [zie zaak 22] en/of
- 11 februari 2015 tot en met 18 maart 2015 te Moergestel een restpartij goederen, geleverd door [bedrijf 11] , ter waarde van ongeveer 10.400,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 25] en/of
- 30 april 2016 tot en met 10 mei 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 3] (België), ter waarde van ongeveer 50.276,16 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 2 aanvullend dossier] en/of
-26 mei tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten waterfilters, geleverd door [bedrijf 13] , gevestigd te [plaats 1] (Spanje), ter waarde van ongeveer 35.574 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 3 aanvullend dossier] en/of
-30 mei 2016 tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 14] , gevestigd te [plaats 2] (Duitsland), ter waarde van ongeveer 189.348,06 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 4 aanvullend dossier];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 15] en/of [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] en/of [bedrijf 18] en/of [bedrijf 19] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 08 juni 2016 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft/hebben gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of haar mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- 14 januari 2014 tot en met 10 maart 2014 te Moergestel, vier, in elk geval een partij(en) goederen waaronder DVD's en/of USB sticks en/of geheugenkaarten, geleverd door [bedrijf 1] , ter waarde van ongeveer 583.423,33 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 3] en/of
- 01 juli 2014 tot en met 06 augustus 2014 te Moergestel en/of te Etten-Leur een partij parfum, bodylotion, bad- en showergel geleverd door [bedrijf 2] , ter waarde van ongeveer 142.000,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 8] en/of
- 17 september 2014 tot en met 21 oktober 2014 te Moergestel een partij goederen waaronder fotoproducten geleverd door [bedrijf 3] , ter waarde van ongeveer 85.920-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 11] en/of
- 03 februari 2015 tot en met 01 april 2015 te Moergestel 2200 naaimachines, althans in elk geval een aantal naaimachines, geleverd door [bedrijf 4] , ter waarde van ongeveer 106.220,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 12] en/of
- 01 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 te Moergestel en/of te Tilburg een partij drop, waaronder Engelse drop, geleverd door [bedrijf 5] , ter waarde van ongeveer 3487,80 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 13] en/of
- 11 april 2014 tot en met 15 mei 2014 te Moergestel een partij goederen geleverd door [bedrijf 6] , ter waarde van ongeveer 366.458,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 14] en/of
- 13 april 2015 tot en met 28 mei 2105 te Moergestel en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, een partij nitril-handschoenen geleverd door [bedrijf 7] , ter waarde van ongeveer 124.716,78 Euro althans enig geldbedrag [zaak 15] en/of
- 1 maart 2013 tot en met 1 mei 2013 te Moergestel een bestelling Fenjal producten, geleverd door [bedrijf 8] , ter waarde van ongeveer 88.314,87 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 18] en/of
- 11 mei 2015 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel een partij goederen, te weten parfum flesjes, geleverd door [bedrijf 9] , ter waarde van ongeveer 36.079,50 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 21] en/of
- 18 oktober 2013 tot en met 11 juni 2014 te Moergestel een partij goederen, te weten onder meer:"Power Plus Energy Drink" en/of "Ibiza-Ice", geleverd door [bedrijf 10] ., ter waarde van ongeveer 34.993,44 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 22] en/of
- 11 februari 2015 tot en met 18 maart 2015 te Moergestel een restpartij goederen, geleverd door [bedrijf 11] , ter waarde van ongeveer 10.400,-- Euro, althans enig geldbedrag [zaak 25] en/of
- 30 april 2016 tot en met 10 mei 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 3] (België), ter waarde van ongeveer 50.276,16 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 2 aanvullend dossier] en/of
-26 mei tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten waterfilters, geleverd door [bedrijf 13] , gevestigd te [plaats 1] (Spanje), ter waarde van ongeveer 35.574 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 3 aanvullend dossier] en/of
-30 mei 2016 tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 14] , gevestigd te [plaats 2] (Duitsland), ter waarde van ongeveer 189.348,06 Euro, althans enig geldbedrag [zaak 4 aanvullend dossier];
tot het plegen van welke strafbare feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 08 juni 2016 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
* een CMR(vrachtbrief), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) daarop de naam van het bedrijf [bedrijf 20] vermeld en/of daarop een kenteken van een vrachtwagen van genoemd bedrijf vermeld en/of die CMR(vrachtbrief) voorzien van een valse handtekening, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 1] en/of
* een betalingsbevestiging ten name van [bedrijf 15] - zijnde een geschrift dat bestemd was voor om tot het bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een (gekopieerde) layout van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van die betalingsbevestiging , zulks met het oogmerk om die/dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 2] en/of
* een of meerdere betalingsbevestiging(en) ten name van [bedrijf 18] - zijnde een geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een (gekopieerde) layout van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van die betalingsbevestigingen, zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 3] en/of
* een betalingsgarantie ten gunste van [bedrijf 21] en/of
* een betalingsgarantie ten gunste van [bedrijf 22] - zijnde een geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een (gekopieerde) lay-out van de [bank 2] gebruikt bij de opmaak van dat/die betalingsgarantie(s), zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 9] en/of
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 4] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 12] en/of
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 5] - zijnde een geschrift dat
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 5] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 13] en/of
* een betalingsbevestiging ten gunste van [bedrijf 7] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 15] en/of
* een betalingsbevestiging ten gunste van [bedrijf 23] - zijnde een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 16] en/of
* een betalingsbewijs ten gunste van [bedrijf 24] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 20] en/of
* een betalingsbewijs ten gunste van [bedrijf 9] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 21] en/of
* een betalingsbewijs te name van [bedrijf 10] - zijnde een geschrift dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een (gekopieerde) lay-out van de [bank 2] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 22; vals betalingsbewijs pagina 3792] en/of
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 11] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst - immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 25] en/of
*een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 25] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerkt om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 1 aanvullend dossier] en/of
*twee, althans een, betalingsbewij(s)(z)(en) ten name van [bedrijf 12] , zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte (valselijk) een layout van de [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat/die betalingsbewij(s)(z)(en), zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 2 aanvullend dossier] en/of
*een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 13] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een (gekopieerde) layout van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 3 aanvullend dossier] en/of
*een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 14] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een layout van [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 4 aanvullend dossier] en/of
*een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 26] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (valselijk) een layout van [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 5 aanvullend dossier];
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 09 juli 2013 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel, gemeente Oisterwijk en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een vaststellingsovereenkomst discussieconcept en/of twee, althans een vaststellingsovereenkomst(en) tussen de heer [verdachte] als begunstigde en HET OPENBAAR MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE NEDERLAND als opdrachtgever, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, aangezien de inhoud van dat/die vaststellingsovereenkomst discussieconcept en/of vaststellingsovereenkomst(en) geheel valselijk is opgemaakt, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken [zaak 24, dossierpagina's 3888 t/m 3996 van het dossier];
4.
hij op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en/of [bedrijf 30] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed/geldbedrag,te weten, een of meerdere geldbedragen van respectievelijk ongeveer 50.696,83 Euro,
57.093,12 Euro, 84.638,82 Euro en/of 67.236,-- Euro, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- middels een e-mail de firma [bedrijf 27] benaderd en/of namens de firma [bedrijf 18] een partij [merk 1] koffie te koop aangeboden en/of
- een aankoopfactuur met het logo van [bedrijf 18] aan [bedrijf 27] gezonden en/of
- aangegeven/meegedeeld dat die partij koffie door [bedrijf 18] zou worden geleverd en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij koffie [zaak 4 proces-verbaal],

en/of

- middels een e-mail de firma [bedrijf 28] benaderd en/of namens [bedrijf 18] een partij [merk 2] -zeep aangeboden en/of
- een factuur van [bedrijf 18] aan [bedrijf 28] gezonden en/of
- verteld dat de goederen klaar stonden voor verzending en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 2] zeep [zaak 5 proces-verbaal],

en/of

- nadat [bedrijf 29] een grote bestelling [merk 3] deodoranten bij [bedrijf 18] had gedaan, een factuur aan [bedrijf 29] verzonden en/of contact gezocht met [bedrijf 29] en/of verteld dat zij 50% van de order moesten aanbetalen voordat de bestelling door [bedrijf 18] zou worden geleverd
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 3] Deodoranten [zaak 6 proces-verbaal]

en/of

- telefonisch contact gezocht met [bedrijf 30] namens het bedrijf [bedrijf 18] en/of tijdens dat telefoongesprek een lading [merk 2] Zeep aangeboden waarvoor een prijs van 67.236 Euro werd afgesproken en/of
- verteld dat hij, verdachte, bij [bedrijf 31] had gewerkt en/of
- foto's van die pallets met [merk 2] zeep verzonden en/of
- een (valselijk opgemaakte) [bedrijf 20] aan [bedrijf 30] verzonden en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 2] zeep [zaak 7 proces-verbaal]

waardoor [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en/of [bedrijf 30] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 18] op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en/of [bedrijf 30] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed/geldbedrag,te weten, een of meerdere geldbedragen van respectievelijk ongeveer 50.696,83 Euro, 57.093,12 Euro, 84.638,82 Euro en/of 67.236,-- Euro, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- middels een e-mail de firma [bedrijf 27] benaderd en/of namens de firma [bedrijf 18] een partij [merk 1] koffie te koop aangeboden en/of
- een aankoopfactuur met het logo van [bedrijf 18] aan [bedrijf 27] gezonden en/of
- aangegeven/meegedeeld dat die partij koffie door [bedrijf 18] zou worden geleverd en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij koffie [zaak 4 proces-verbaal],

en/of

- middels een e-mail de firma [bedrijf 28] benaderd en/of namens [bedrijf 18] een partij [merk 2] -zeep aangeboden en/of
- een factuur van [bedrijf 18] aan [bedrijf 28] gezonden en/of
- verteld dat de goederen klaar stonden voor verzending en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 2] zeep [zaak 5 proces-verbaal],

en/of

- nadat [bedrijf 29] een grote bestelling [merk 3] deodoranten bij [bedrijf 18] had gedaan, een factuur aan [bedrijf 29] verzonden en/of contact gezocht met [bedrijf 29] en/of verteld dat zij 50% van de order moesten aanbetalen voordat de bestelling door [bedrijf 18] zou worden geleverd
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 3] Deodoranten [zaak 6 proces-verbaal]

en/of

- telefonisch contact gezocht met [bedrijf 30] namens het bedrijf [bedrijf 18] en/of tijdens dat telefoongesprek een lading [merk 2] Zeep aangeboden waarvoor een prijs van 67.236 Euro werd afgesproken en/of
- verteld dat hij, verdachte, bij [bedrijf 31] had gewerkt en/of
- foto's van die pallets met [merk 2] zeep verzonden en/of
- een (valselijk opgemaakte) [bedrijf 20] aan [bedrijf 30] verzonden en/of
- zich (aldus) voorgedaan als zijnde een bonafide/betrouwbare aanbieder van die partij [merk 2] zeep [zaak 7 proces-verbaal]

waardoor [bedrijf 27] , [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en/of [bedrijf 30] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte, tot het plegen van welke strafbare feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven danwel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven.

In de zaak met parketnummer 01/860186-17 is – nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 juni 2017 is gewijzigd – aan verdachte ten laste gelegd:
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 15 december 2016 te Vught, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
-een brief Penitentiaire Inrichtingen Vught, datum 22 november 2016 [zie bijlage 1, pagina 101+102 van het dossier] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en of vervalst, immers heeft verdachte valselijk bij het opstellen/opmaken van die brief de rijks huisstijl gebruikt en/of staat in die brief een verwijzing naar een niet bestaande afdeling "Direktie Zorg en Psychiatrie PI Vught P.P.C.", zulks (telkens) met het oogmerk omdat/die geschrift(en) als echt en/of onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of
- de Specialistenbrief [ziekenhuis] , datum 10 november 2016 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en of vervalst, immers heeft verdachte valselijk die brief opgemaakt aangezien die specialistenbrief niet is opgemaakt en/of opgenomen in een computersysteem van het [ziekenhuis] en/of

* er een behandelingsdatum in vermeld staat m.b.t. de plaatsing van een heupprothese, (zulks) terwijl een behandelingsdatum nooit in een specialistenbrief vermeld wordt, zulks (telkens) met het oogmerk omdat/die geschrift(en) als echt en/of onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of

- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 8 november 2016 en/of
- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 21 november 2016 zijnde (een) geschrift(en) dat/ dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en of vervalst, immers heeft verdachte valselijk beiden Medische correspondentie/Conclusies/HA, opgemaakt aangezien deze niet zijn opgemaakt door [huisarts] en/of

* er afwijkingen in staan, zoals de ongebruikelijke vermelding "PI Vught P.P.C.", zulks (telkens) met het oogmerk omdat/die geschrift(en) als echt en/of onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

Subsidiair, indien het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 15 december 2016 te Breda en/of te Vught, en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valselijk opgemaakte en/of vervalste
- brief Penitentiaire Inrichtingen Vught, datum 22 november 2016 [zie bijlage 1, pagina 101+102 van het dossier] en/of
- Specialistenbrief [ziekenhuis] , datum 10 november 2016 [zie bijlage 4, pagina 106+107 van het dossier] en/of
- Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 8 november 2016 [zie bijlage 6 pagina 109+110 van het dossier] en/of
- Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 21 november 2016 [zie bijlage 7, pagina 111 van het dossier], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voormelde geschriften aan zijn raadsman, mr. R. Zilver heeft overhandigd teneinde met behulp van voormelde geschriften het door hem, verdachte, bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingediende schorsingsverzoek van de voorlopige hechtenis op de terechtzitting d.d. 15 december 2016, te kunnen onderbouwen, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- de brief Penitentiaire Inrichtingen Vught, datum 22 november 2016
* niet is opgemaakt door de directie van de Penitentiare Inrichtingen te Vught en/of
* er afwijkingen aanwezig zijn in het document in de rijks huisstijl en/of
* in die brief een verwijzing staat naar een niet bestaande afdeling "Direktie Zorg en Psychiatrie PI Vught P.P.C." en/of
- de Specialistenbrief [ziekenhuis] , datum 10 november 2016
* niet is opgemaakt en/of opgenomen in een computersysteem van het [ziekenhuis] en/of
* er een behandelingsdatum in vermeld staat m.b.t. de plaatsing van een heupprothese, (zulks) terwijl een behandelingsdatum nooit in een specialistenbrief vermeld wordt en/of
- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 8 november 2016 en/of
- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 21 november 2016 beiden niet zijn opgemaakt door [huisarts] en/of

* er afwijkingen in staan, zoals de ongebruikelijke vermelding "PI Vught P.P.C.".

De rechtbank constateert dat onder 1. primair en onder 1. subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 01/865039-17 achter het zevende gedachtestreepje abusievelijk het jaartal “2105” in plaats van “2015” staat genoemd. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving en leest de tenlastelegging alsof er “2015” staat. Verder constateert de rechtbank dat onder 4. op diezelfde dagvaarding staat geschreven “subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden”. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving en leest de tenlastelegging alsof er “het vorenstaande onder 4” geschreven staat. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is verdachte hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging voor het overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officieren van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 01/865039-17 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk moedwillig het horen van [persoon 1] en [persoon 2] , de runners van verdachte die politie-informant zouden zijn, gefrustreerd. Het Openbaar Ministerie heeft onder meer geweigerd onderzoek te doen naar de door [getuige 1] gegeven informatie en naar het door de verdediging opgegeven telefoonnummer en kenteken van [persoon 1] . Hiermee heeft het Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde en is doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, tekort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie stellen dat van tegenwerking door het Openbaar Ministerie geen sprake is. Anders dan de verdediging stelt, heeft het Openbaar Ministerie wel degelijk onderzoek gedaan naar de identiteit en nadere gegevens van [persoon 1] en [persoon 2] en naar de door [getuige 1] gegeven informatie. Dat deze onderzoeken niets hebben opgeleverd, rechtvaardigt niet de conclusie van de verdediging dat het Openbaar Ministerie de verdediging heeft tegengewerkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats als sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het zogenoemde Zwolsman-criterium).
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie het horen van [persoon 1] en [persoon 2] als getuigen heeft gefrustreerd. Daarbij neemt zij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat het Openbaar Ministerie onderzoek heeft gedaan naar [persoon 1] en [persoon 2] naar aanleiding van de getuigenverklaring van [getuige 1] . De omstandigheid dat die onderzoeken niet hebben geleid tot nadere informatie over [persoon 1] en [persoon 2] , kan niet tot het oordeel leiden dat het Openbaar Ministerie het horen van deze personen als getuigen heeft gefrustreerd. Het dossier biedt daarvoor ook verder geen aanwijzingen en die zijn evenmin door het de verdediging aangedragen. Ten slotte constateert de rechtbank dat de officieren van justitie ter terechtzitting gemotiveerd hebben gesteld om welke reden zij geen nader onderzoek hebben gedaan naar het door de verdediging kort voor de terechtzitting verstrekte telefoonnummer en kenteken van [persoon 1] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat geen sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat betekent dat voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie geen plaats is. Het verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
Schorsing van de vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten integraal kunnen worden bewezen verklaard. Ten aanzien van feit 1 en feit 4 (parketnummer 01/865039-17) geldt dat de primaire variant bewezen dient te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 op dagvaarding met parketnummer 01/865039-17.
De verdediging heeft zich ter zake van de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voor wat betreft de zaaksdossiers 3 ( [bedrijf 32] ), 15 ( [bedrijf 7] ), 21 ( [bedrijf 9] ), 25 ( [bedrijf 11] ) en de aanvullende zaaksdossiers 2 ( [bedrijf 12] ), 3 ( [bedrijf 13] ) en 4 ( [bedrijf 14] ) betreft. De verdediging heeft zich bij de bespreking van feit 1 niet uitgelaten over zaaksdossier 12 ( [bedrijf 4] ).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor wat betreft alle overige onder feit 1 genoemde zaaksdossiers dient te worden vrijgesproken.
Ter zake van zaaksdossier 8 ( [bedrijf 33] ) heeft de verdediging aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de afnemer, aan wie verdachte de betreffende goederen had doorverkocht, diens betalingsverplichting jegens verdachte niet nakwam, waardoor verdachte niet in staat was om [bedrijf 33] voor de geleverde goederen te betalen. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat het in de partijhandel gebruikelijk is dat de leverancier betaald wordt nadat de afnemer de doorlevering heeft voldaan. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte het oogmerk had om zich zonder betaling de beschikking van de aan hem geleverde goederen te verzekeren.
Met betrekking tot zaaksdossiers 11 ( [bedrijf 3] ), 13 ( [bedrijf 5] ) en 14 ( [bedrijf 6] ) geldt – kort samengevat – dat het niet-nakomen van de op verdachte rustende betalingsverplichting telkens verband hield met discussie over de geleverde goederen, zodat in deze gevallen telkens sprake is van een civielrechtelijk geschil.
Ten aanzien van zaaksdossier 22 ( [bedrijf 10] .) heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte de betaling aan [bedrijf 10] . heeft opgeschort, omdat [bedrijf 34] de verstrekte lening niet terugbetaalde aan [bedrijf 17] [bedrijf 34] is gelieerd aan [bedrijf 35] . Ook in dit geval is volgens de verdediging sprake van een civielrechtelijk geschil.
Tot slot heeft de verdediging voor wat betreft zaaksdossier 18 ( [bedrijf 8] ) aangevoerd dat in het contact met [bedrijf 8] mogelijk door een derde gebruik is gemaakt van de naam van verdachte. Ook overigens kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte ten aanzien van deze zaak enige handelingen heeft verricht.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding met parketnummer 01/865039-17.
De verdediging heeft zich ter zake van de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de onder de eerste asterisk genoemde valselijk opgemaakte CMR (zaaksdossier 1, [bedrijf 20] ), het onder de zevende en achtste asterisk genoemde valselijk opgemaakte betalingsbewijs (zaaksdossier 13, [bedrijf 5] ) en het onder de dertiende asterisk genoemde valselijk opgemaakte betalingsbewijs (zaaksdossier 22, [bedrijf 10] .). Kort en zakelijk weergegeven heeft de verdediging aangevoerd dat onvoldoende vast is komen staan dat verdachte deze geschriften valselijk heeft opgemaakt, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 op dagvaarding met parketnummer 01/865039-17.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat het dossier geen enkel bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte de betreffende overeenkomst heeft opgemaakt, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 op dagvaarding met parketnummer 01/865039-17.
De verdediging heeft ter zake van feit 4 eveneens vrijspraak bepleit. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad heeft zij aangevoerd dat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als “het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid”. Van oplichting in strafrechtelijke zin kan aldus geen sprake zijn.
Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 01/360186-17.
Tot slot heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 01/360186-17. De verdediging heeft daarover gesteld dat het onmogelijk, maar in ieder geval niet aannemelijk is dat verdachte de betreffende documenten zelf heeft opgemaakt, omdat verdachte vanwege zijn gezondheidstoestand binnen het PPC door middel van cameratoezicht 24 uur per dag onder observatie werd gehouden. Aannemelijker is dat andere personen binnen het PPC verantwoordelijk zijn voor het opmaken van deze geschriften en de schuld op verdachte hebben afgeschoven.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraakoverweging t.a.v. feit 4 primair en subsidiair (parketnummer 01/865039-17).
Onder feit 4 wordt verdachte verweten – kort en zakelijk weergegeven – dat hij een viertal bedrijven heeft opgelicht, door zich ten opzichte van die bedrijven in strijd met de waarheid voor te doen als bonafide en betrouwbare aanbieder van goederen, waarmee die bedrijven werden bewogen tot de afgifte van geldbedragen.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik valt van het in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbaar gestelde misdrijf “oplichting”. De rechtbank dient te beoordelen in hoeverre de in de tenlastelegging opgesomde feitelijke gedragingen een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen opleveren, door welk handelen bij de benadeelden de bereidheid is gewekt om over te gaan tot de afgifte van geldbedragen.
Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de CMR van [bedrijf 20] heeft opgemaakt of ingevuld en aan [bedrijf 30] heeft verzonden. Hiervoor is in het dossier onvoldoende bewijs te vinden.
Dat verdachte de overige in de tenlastelegging genoemde gedragingen heeft verricht – kort samengevat: het benaderen van afnemers, het aanbieden van goederen en het vervolgens versturen van een factuur – staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast. Deze feitelijke gedragingen worden door de verdediging ook niet betwist. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat verdachte de goederen, op het moment dat hij deze ter verkoop aanbood, niet in zijn bezit had en deze goederen (dus) ook niet kon leveren.
Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide verkoper. Deze enkele omstandigheid is echter volgens vaste rechtspraak onvoldoende om te kunnen spreken van “het aannemen van een valse hoedanigheid” in de zin van artikel 326 Sr. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, die uit het onderhavige dossier niet zijn gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging opgesomde feitelijke gedragingen van verdachte evenmin zijn aan te merken als “listige kunstgrepen” en/of “een samenweefsel van verdichtsels” in de zin van artikel 326 Sr.
Nu geen sprake is van een of meer van de in voornoemd wetsartikel genoemde oplichtingsmiddelen, kan het primair noch het subsidiair ten laste gelegde feit worden bewezen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen als bijlage aan dit vonnis gehecht (pagina’s 32 tot en met 59). De inhoud van deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bijzondere overwegingen t.a.v. feit 1 (parketnummer 01/865039-17).
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft in de periode van 1 maart 2013 tot en met 8 juni 2016 bestellingen geplaatst bij veertien verschillende bedrijven. De gang van zaken laat zich in zijn algemeenheid als volgt omschrijven. Verdachte nam steeds (per telefoon, per e-mail en soms in persoon) contact op met een bedrijf en maakte zijn belangstelling kenbaar voor een partij goederen. Vervolgens werd er een koopprijs overeengekomen. In alle gevallen heeft er uiteindelijk geen (volledige) betaling plaatsgevonden voor de door verdachte gekochte en door de wederpartij geleverde goederen.
Met betrekking tot de bij [bedrijf 3] (zaak 11) geplaatste bestelling heeft verdachte een tweetal aanbetalingen gedaan, waarna [bedrijf 3] tot levering is overgegaan. Het resterende gedeelte van het aankoopbedrag is door verdachte onbetaald gelaten. In het geval van [bedrijf 8] (zaak 18) zijn de goederen aan verdachte geleverd, maar heeft verdachte niet voldaan aan de afspraak om binnen een termijn van dertig dagen na levering te betalen. Ook na deze termijn heeft verdachte – ondanks herhaalde aanmaningen – de koopsom niet (volledig) betaald. In alle overige op de tenlastelegging van feit 1 vermelde zaken was tussen partijen overeengekomen dat verdachte eerst (een gedeelte van) de afgesproken prijs vooruit diende te betalen, alvorens er door de wederpartij tot levering zou worden overgegaan. In al deze gevallen heeft verdachte zelf een betalingsbewijs of een bankgarantie opgemaakt en deze aan de wederpartij verstrekt, waarna die wederpartij de goederen heeft vrijgegeven. Een (volledige) betaling voor de geleverde goederen heeft in geen van die gevallen plaatsgevonden, ook niet na herhaalde aanmaning daartoe.
Dat telkens bij verdachte het oogmerk bestond om zich of een ander de beschikking over gekochte goederen te verzekeren zonder (volledige) betaling, leidt de rechtbank op de eerste plaats af uit het grote aantal gevallen waarin verdachte goederen heeft besteld zonder ervoor te betalen. Voormeld oogmerk blijkt daarnaast ook uit de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld, in het bijzonder dat verdachte telkens op min of meer dezelfde wijze, door gebruik te maken van valse betalingsbewijzen, heeft voorgewend dat er een (aan-)betaling had plaatsgevonden. Tot slot blijkt het oogmerk van verdachte ook uit diens eigen verklaring, inhoudende dat hij verschillende bestellingen heeft geplaatst terwijl hij wist dat hij op dat moment niet over voldoende financiële middelen beschikte om deze bestellingen te kunnen betalen.
Door de verdediging is ten aanzien van een aantal specifieke leveringen (zaaksdossiers), zoals hiervoor weergegeven, verweer gevoerd. In de kern komt dat erop neer dat verdachte vooraf wel van plan was om voor de bestelde goederen te betalen, maar dat verdachte hiertoe ofwel achteraf niet in staat bleek te zijn, omdat de betaling van de afnemer van de door verdachte gekochte goederen na doorlevering (nog) niet was ontvangen, ofwel verdachte achteraf niet meer heeft willen betalen omdat er een civielrechtelijk geschil was ontstaan.
Het verweer van de verdediging wordt op beide punten door de rechtbank verworpen. De gedragingen van verdachte ten aanzien van de verschillende benadeelden leveren een zodanig patroon op, dat deze gedragingen niet elk afzonderlijk, maar ook in samenhang met elkaar dienen te worden bezien. De rechtbank is, op grond van de hierboven reeds beschreven feiten en omstandigheden, van oordeel dat ook ten aanzien van de zaken waaromtrent door de verdediging verweer is gevoerd, bij verdachte het oogmerk bestond om voor de door hem bestelde goederen niet te betalen. Voor zover er naderhand met de wederpartij een civielrechtelijk geschil zou zijn ontstaan, overweegt de rechtbank dat dit niet afdoet aan het bij verdachte vooraf aanwezige oogmerk.
De stelling van de verdediging dat het in de wereld van de partijhandel gebruikelijk zou zijn om het betalen van een leverancier te laten afhangen van het al dan kunnen doorverkopen van diezelfde partij goederen kan gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken evenmin tot een ander oordeel leiden. Die neemt namelijk niet weg dat verdachte het oogmerk had zich de beschikking over gekochte goederen te verzekeren zonder (volledige) betaling.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, een ander dan verdachte de goederen bij [bedrijf 8] heeft besteld en hierbij gebruik heeft gemaakt van de naam van verdachte. Dit scenario verhoudt zich ook niet tot de in het bedrijfspand van verdachte aangetroffen documenten, die direct te relateren zijn aan de onderhavige levering. Daarvoor heeft verdachte geen verklaring gegeven. Een plausibel, geloofwaardig alternatief is de rechtbank ook overigens niet gebleken. Daarom wordt ook dit verweer verworpen.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of anderen de beschikking over die goederen te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op diens directe betrokkenheid bij de ten laste gelegde gedragingen, kan worden aangemerkt als pleger. Het primair ten laste gelegde wordt dan ook bewezen verklaard.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende blijk geeft van een wezenlijke materiële bijdrage van een ander of anderen aan het onderhavige feitencomplex. De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen daarom niet bewezen kan worden. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Bijzondere overwegingen t.a.v. feit 2 (parketnummer 01/865039-17).
Zoals hierboven bij de bespreking van feit 4 al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de CMR van [bedrijf 20] heeft opgemaakt of ingevuld en aan [bedrijf 30] heeft verzonden (zaak 1). Hiervoor biedt het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Datzelfde geldt ten aanzien van het valselijk opgemaakte betalingsbewijs ten gunste van [bedrijf 24] (zaak 20). Verdachte ontkent dit geschrift te hebben opgemaakt en de rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verdachte het betalingsbewijs heeft opgemaakt.
Met betrekking tot het valselijk opgemaakte betalingsbewijs ten name van [bedrijf 5] (zaak 13), houdt de rechtbank verdachte aan diens op 3 juni 2015 bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat hij een afschrift van een betalingsbewijs aan [bedrijf 5] heeft opgestuurd, terwijl hij wist dat deze betaling niet gedaan was. Bovendien volgt uit het relaas van [verbalisant] dat in de computer van verdachte een Excel-bestand is aangetroffen met daarin de lay-out van een betalingstransactie, die inhoudelijk overeenkomt met het document (waarmee kennelijk het valselijk opgemaakte betalingsbewijs wordt bedoeld) dat door de aangever is verstrekt. Anders dan door de verdediging is bepleit, acht de rechtbank dit deel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In het bijzonder gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd ter zake van de overige in de tenlastelegging genoemde valselijk opgemaakte documenten, komt de rechtbank ook ten aanzien van die feiten tot een bewezenverklaring.
Bijzondere overwegingen t.a.v. feit 3 (parketnummer 01/865039-17).
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 december 2013 een bezoek heeft gebracht aan het kantoor van de [bank 4] te Oisterwijk en daar een document heeft overgelegd getiteld “vaststellingsovereenkomst discussieconcept”. Deze concept-vaststellingsovereenkomst, gedateerd 3 september 2013, vermeldde onderaan – namens de opdrachtgever – “mr. M.J.C. Zwinkels, Hoofdofficier van justitie”.
Het document is voorgelegd aan officier van justitie mr. M. Zwinkels, die verklaarde dat dit document nooit door hem of met medeweten door een ander namens hem is opgemaakt en dat het document bovendien een aantal feitelijke onjuistheden bevat. Zo kloppen de opgenomen voorletters niet en is mr. Zwinkels geen hoofdofficier van justitie.
Op 2 juni 2015 werden in de woning van verdachte en in diens bedrijfspand twee documenten aangetroffen die in grote lijnen overeenkomen met bovenvermeld document. In afwijking van de “vaststellingsovereenkomst discussieconcept” dragen deze documenten het opschrift “vaststellingsovereenkomst”. Deze documenten zijn gedateerd 9 juli 2013 respectievelijk 5 november 2014 en vertonen een aantal wezenlijke verschillen. Zo vermeldt het document van 5 november 2014 dat de vergoeding is vastgesteld op 8.839,560,31 euro, waar de andere vaststellingsovereenkomst (net als het discussieconcept) een vergoeding van 18.839,560,31 euro vermeldt. In tegenstelling tot de versie van 5 november 2014 (en het discussieconcept) is het document van 9 juli 2013 voorzien van het logo van de Rijksoverheid en van het Ministerie van Justitie. Bovendien zijn beide overeenkomsten voorzien van handtekeningen die onderling evident van elkaar afwijken. Ook deze documenten zijn aan officier van justitie mr. M. Zwinkels voorgelegd, die daarover onder meer verklaarde dat de onder de documenten vermelde handtekeningen niet van hem zijn en dat hij op geen enkele wijze met verdachte een dergelijke overeenkomst heeft gesloten.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat door de verdediging niet aannemelijk gemaakt is dat de (concept-)overeenkomst daadwerkelijk met medeweten van de in daarin genoemde personen c.q. instanties tot stand is gekomen, concludeert de rechtbank dat de documenten valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de door de verdediging ingebrachte correspondentie, die zou moeten wijzen op aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag liggende onderhandelingen, die suggestie niet kan dragen. Ook overigens vindt de stelling dat er onderhandelingen zouden hebben plaatsgevonden die uiteindelijk zouden hebben geleid tot het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomsten, in het dossier geen enkele steun.
Gelet op de omstandigheid dat de drie valselijk opgemaakte documenten op drie verschillende plaatsen in het bezit van verdachte zijn aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte het kantoor van de [bank 4] heeft bezocht met het (niet-getekende) document “vaststellingsovereenkomst discussieconcept” d.d. 3 september 2013, terwijl er op dat moment kennelijk al een getekende versie van de vaststellingsovereenkomst (d.d. 9 juli 2013) zou voorliggen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de documenten heeft opgemaakt.
Bijzondere overwegingen t.a.v. parketnummer 01/860186-17.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat ter terechtzitting van de rechtbank te Breda op 15 december 2016 door de raadsman van verdachte een aantal medische stukken zijn ingebracht. Het gaat onder meer om een brief van de Penitentiaire Inrichtingen Vught d.d. 22 november 2016, een Specialistenbrief [ziekenhuis] d.d. 10 november 2016 en medische correspondentie van [huisarts] d.d. 8 november 2016 en 21 november 2016. Niet ter discussie staat dat de raadsman deze stukken uit handen van verdachte heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, onder meer op grond van de door de diverse betrokken getuigen afgelegde verklaringen, genoegzaam vast dat alle vier voornoemde documenten vals zijn. De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte degene is geweest die deze documenten heeft opgemaakt. De rechtbank baseert haar oordeel onder meer op de verklaring van [getuige 2] (plaatsvervangend hoofd bibliotheek, onderwijs en sport in de Penitentiaire Inrichting te Vught) waaruit volgt dat verdachte rond de maand november 2016 tweemaal in het onderwijslokaal is geweest om daar gebruik te maken van een computer en op de verklaring van [getuige 3] (docent in het PPC van de Penitentiaire Inrichting te Vught) waaruit volgt dat verdachte in het onderwijslokaal gebruik heeft gemaakt van een computer waaraan een printer was gekoppeld. Bovendien zijn op de aan verdachte uitgereikte computerdiskette (gewiste) bestanden aangetroffen, waarvan de inhoud overeen bleek te komen met de inhoud van de door de raadsman aan de rechtbank overgelegde valse documenten.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat het niet waarschijnlijk en onaannemelijk is dat verdachte in zijn eentje in het onderwijslokaal aan een computer kon werken, wordt gelet op het voorgaande dan ook door de rechtbank terzijde geschoven. Het scenario dat andere personen binnen het PPC de betreffende documenten hebben opgemaakt, al dan niet omdat het personeel verdachte weg wilde hebben uit het PPC, wordt door de rechtbank als volstrekt onaannemelijk gepasseerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(t.a.v. parketnummer 01/865039-17)
1. primair
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2013 tot en met 8 juni 2016 op na te noemen plaatsen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte telkens met voormeld oogmerk de navolgende goederen

– op tijd en plaats daarbij vermeld – gekocht, te weten:

- 14 januari 2014 tot en met 10 maart 2014 te Moergestel, vier partijen goederen waaronder dvd’s en usb-sticks, geleverd door [bedrijf 32] , ter waarde van 583.423,33 euro [zaak 3] en
- 1 juli 2014 tot en met 6 augustus 2014 te Etten-Leur een partij parfum, bodylotion, bad- en showergel geleverd door [bedrijf 2] , ter waarde van ongeveer 142.000,-- euro [zaak 8] en
- 17 september 2014 tot en met 21 oktober 2014 te Moergestel een partij goederen waaronder fotoproducten geleverd door [bedrijf 3] , ter waarde van enig geldbedrag [zaak 11] en
- 03 februari 2015 tot en met 1 april 2015 te Moergestel 2200 naaimachines, geleverd door [bedrijf 4] , ter waarde van ongeveer 106.220,-- euro [zaak 12] en
- 01 maart 2015 tot en met 31 maart 2015 te Moergestel een partij drop, waaronder Engelse drop, geleverd door [bedrijf 5] , ter waarde van enig geldbedrag [zaak 13] en
- 11 april 2014 tot en met 15 mei 2014 te Moergestel een partij goederen geleverd door [bedrijf 6] , ter waarde van ongeveer 366.458,-- euro [zaak 14] en
- 13 april 2015 tot en met 28 mei 2015 te Moergestel een partij nitril-handschoenen geleverd door [bedrijf 7] , ter waarde van ongeveer 124.716,78 euro [zaak 15] en
- 1 maart 2013 tot en met 1 mei 2013 te Moergestel een bestelling Fenjal producten, geleverd door [bedrijf 8] ., ter waarde van enig geldbedrag [zaak 18] en
- 11 mei 2015 tot en met 01 juni 2015 te Moergestel een partij goederen, te weten parfum flesjes, geleverd door [bedrijf 9] , ter waarde van 36.079,50 eu
ro [zaak 21] en
- 18 oktober 2013 tot en met 11 juni 2014 te Moergestel een partij goederen, te weten onder meer "Power Plus Energy Drink" en "Ibiza-Ice", geleverd door [bedrijf 10] ., ter waarde van enig geldbedrag [zaak 22] en
- 11 februari 2015 tot en met 18 maart 2015 te Moergestel een restpartij goederen, geleverd door [bedrijf 11] , ter waarde van enig geldbedrag [zaak 25] en
- 30 april 2016 tot en met 10 mei 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 12] , gevestigd te [plaats 3] (België), ter waarde van 50.276,16 euro [zaak 2 aanvullend dossier] en
-26 mei tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten waterfilters, geleverd door [bedrijf 13] , gevestigd te Barcelona (Spanje), ter waarde van 35.574 euro [zaak 3 aanvullend dossier] en
-30 mei 2016 tot en met 8 juni 2016 te Moergestel een partij goederen, te weten kaarsen, geleverd door [bedrijf 14] , gevestigd te Paderborn (Duitsland), ter waarde van 189.348,06 euro [zaak 4 aanvullend dossier].
2.
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2013 tot en met 8 juni 2016 te Moergestel, gemeente Oisterwijk
* een betalingsbevestiging ten name van [bedrijf 15] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot het bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een gekopieerde lay-out van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van die betalingsbevestiging, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 2] en
* meerdere betalingsbevestigingen ten name van [bedrijf 18] - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een gekopieerde lay-out van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van die betalingsbevestigingen, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 3] en
* een betalingsgarantie ten gunste van [bedrijf 21] en een betalingsgarantie ten gunste van [bedrijf 22] - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een gekopieerde lay-out van de [bank 2] gebruikt bij de opmaak van die betalingsgaranties, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 9] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 4] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 12] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 5] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 13] en
* een betalingsbevestiging ten gunste van [bedrijf 7] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 15] en
* een betalingsbevestiging ten gunste van [bedrijf 23] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 16] en
* een betalingsbewijs ten gunste van [bedrijf 9] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 4] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 21] en
* een betalingsbewijs te name van [bedrijf 10] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een gekopieerde lay-out van de [bank 2] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om die geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 22] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 11] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt - immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 3] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 25] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 25] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 1 aanvullend dossier] en
* twee betalingsbewijzen ten name van [bedrijf 12] - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een lay-out van de [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van die betalingsbewijzen, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 2 aanvullend dossier] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 13] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een gekopieerde lay-out van [bank 1] gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 3 aanvullend dossier] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 14] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een lay-out van [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 4 aanvullend dossier] en
* een betalingsbewijs ten name van [bedrijf 26] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk een lay-out van [bank 1] bank gebruikt bij de opmaak van dat betalingsbewijs, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken [zaak 5 aanvullend dossier].
3.
op tijdstippen in de periode van 9 juli 2013 tot en met 1 juni 2015 te Moergestel, gemeente Oisterwijk en/of elders in Nederland, een vaststellingsovereenkomst discussieconcept en twee vaststellingsovereenkomsten tussen de heer [verdachte] als begunstigde en HET OPENBAAR MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE NEDERLAND als opdrachtgever - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, aangezien de inhoud van die vaststellingsovereenkomst discussieconcept en vaststellingsovereenkomsten geheel valselijk is opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
(t.a.v. parketnummer 01/860186-17)
primair.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2016 tot en met 15 december 2016 te Vught
- een brief Penitentiaire Inrichtingen Vught, datum 22 november 2016, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk bij het opstellen/opmaken van die brief de rijks huisstijl gebruikt en staat in die brief een verwijzing naar een niet-bestaande afdeling "Direktie Zorg en Psychiatrie PI Vught P.P.C.", zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken en
- de Specialistenbrief [ziekenhuis] , datum 10 november 2016, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk die brief opgemaakt aangezien die specialistenbrief niet is opgenomen in een computersysteem van het [ziekenhuis] en er een behandelingsdatum in vermeld staat m.b.t. de plaatsing van een heupprothese, terwijl een behandelingsdatum nooit in een specialistenbrief vermeld wordt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken en
- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 8 november 2016 en
- de Medische correspondentie/Conclusies/HA, datum 21 november 2016 zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk beide Medische Correspondentie/ Conclusies/HA opgemaakt aangezien deze niet zijn opgemaakt door [huisarts] en er afwijkingen in staan, zoals de ongebruikelijke vermelding "PI Vught P.P.C.", zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 01/865039-17 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. Kort en zakelijk heeft de verdediging aangevoerd dat in de betreffende periode middels bedreigingen en afpersingen een zodanige druk op verdachte werd uitgeoefend, dat hij in zijn wilsvrijheid werd aangetast. De verdediging heeft erop gewezen dat uit de door de psychiater opgemaakte rapportage blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ongewone psychische toestand, op grond waarvan van verdachte niet kon worden gevergd dat hij aan de druk weerstand bood.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen, omdat uit het dossier volgt dat verdachte zich meermalen heeft ingelaten met praktijken waarvan hij kon weten dat deze tot vervelende situaties zouden leiden. Door keer op keer verkeerde keuzes te maken en afspraken niet na te komen, is verdachte (deels) zelf de veroorzaker van de op hem uitgeoefende druk.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht dient aannemelijk te worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Daarbij is sprake van een feitelijke component en een juridische component.
De rechtbank is van oordeel dat er in het voorliggende dossier weliswaar aanwijzingen te vinden zijn die erop duiden dat er personen in de omgeving van verdachte zijn geweest die op enigerlei wijze druk op hem hebben uitgeoefend, maar dat niet valt vast te stellen in hoeverre die druk verband houdt met de bewezenverklaarde flessentrekkerij en valsheid en geschrift en wat de mate en de intensiteit van die druk dan zou zijn. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat er sprake was van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast. Aan de beantwoording van de vraag of van verdachte viel te vergen dat hij weerstand bood aan de druk, komt de rechtbank dan ook niet toe. Het beroep op psychisch overmacht wordt dan ook verworpen.
Afwezigheid van alle schuld.
Ter zake van feit 3 van de dagvaarding met parketnummer 01/865039-17 is door de verdediging aangevoerd dat verdachte een beroep op verontschuldigbare dwaling toekomt, nu verdachte de (valse) overeenkomsten heeft ontvangen van zijn ‘runners’ en daarom mocht uitgaan van de echtheid van die documenten. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven in het kader van de bewezenverklaring heeft overwogen, namelijk dat de valse documenten door verdachte zelf zijn opgemaakt, kan het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling niet slagen. Ook dit verweer wordt verworpen.
Conclusie.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in het kader van deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Door de officieren van justitie is aangevoerd dat de wijze waarop verdachte, enkel gedreven door zijn eigen financiële gewin, op schaamteloze wijze en voor enorme bedragen een groot aantal ondernemers heeft gedupeerd, en de wijze waarop hij vervolgens om zijn eigen hachje te redden – uit naam van artsen, directeuren en een officier van justitie – de samenleving heeft voorgelogen, een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de strafeis hebben de officieren van justitie rekening gehouden met de conclusies uit de rapportages van de NIFP-deskundigen, hoewel deze wat hen betreft niet tot strafvermindering leiden. Naar het oordeel van de officieren van justitie past een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden niet bij de aard van de onderhavige zaak. Bovendien rechtvaardigt de opstelling van verdachte in het onderhavige strafproces een serieuze en lange afstraffing en past daar geen voorwaardelijk strafdeel bij. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en de verdediging lijkt erop uit te zijn geweest de zaak tot in den treure te vertragen, aldus de officieren van justitie. Gelet op dat laatste kan, om principiële redenen, het tijdsverloop geen reden zijn voor strafvermindering.
Tevens hebben de officieren van justitie de rechtbank verzocht om bij uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat in de strafeis van de officieren van justitie onvoldoende rekening is gehouden met de omtrent verdachte opgemaakte NIFP-rapporten, waarin wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen en het huidige behandeltraject voort te zetten, al dan niet met verplicht reclasseringstoezicht. Verder is in de strafeis ook in algemene zin onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de traumatische ervaringen die verdachte in zijn leven heeft meegemaakt. De verdediging heeft naar voren gebracht dat met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alle positieve ontwikkelingen die verdachte in de afgelopen periode heeft doorgemaakt weer tenietgedaan zullen worden.
Concluderend heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel van in goede justitie te bepalen duur. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en de reclassering.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te worden afgewezen. Daar komt bij dat door de officieren van justitie niet is onderbouwd waarom het algemene belang van strafvordering op dit moment dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan flessentrekkerij. Verspreid over een periode van ruim drie jaar heeft verdachte bij veertien verschillende bedrijven partijen goederen gekocht, terwijl hij nooit van plan is geweest daarvoor te betalen. Tevens heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift; hij heeft op grote schaal valse betalingsbewijzen opgemaakt die hij heeft gebruikt om bij zijn leveranciers de indruk te wekken dat hij voor de bestelde goederen had betaald, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht. Bovendien heeft verdachte ernstige materiële schade toegebracht aan de betrokken bedrijven. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij steeds enkel oog heeft gehad voor zijn eigen belangen en op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het (financiële) leed dat hij met zijn handelen heeft veroorzaakt bij zijn slachtoffers. De als gevolg van deze flessentrekkerij en valsheid in geschrift door de gedupeerde bedrijven geleden schade bedraagt ruim twee miljoen euro, waarbij het maar zeer de vraag is of zij deze schade ooit volledig vergoed zullen zien.
Los van de hierboven genoemde misdrijven heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door een drietal fictieve overeenkomsten tussen hemzelf en het “Openbaar Ministerie van Veiligheid en Justitie Nederland” op te maken, met de bedoeling deze als echt en onvervalst te gebruiken. Dat verdachte op deze manier de bank heeft willen voorliegen en hierbij de naam van een officier van justitie heeft misbruikt, kan niet alleen als uiterst brutaal, maar ook als zeer ondermijnend worden aangemerkt.
Tot slot heeft verdachte, terwijl hij zich in het kader van de onderhavige strafzaak in voorlopige hechtenis bevond, zelf een aantal medische stukken opgemaakt en deze aan zijn raadsman overhandigd teneinde een schorsingsverzoek te onderbouwen. Ook dit handelen geeft blijkt van een enorme brutaliteit, maar toont daarnaast ook de onverbeterlijkheid van verdachte waar het gaat om het manipuleren van documenten met een bewijsbestemming.
Gelet op de ernst van de feiten en in het bijzonder ook gelet op het bovenvermelde benadelingsbedrag, het raffinement en de brutaliteit waarmee verdachte te werk is gegaan, verdachtes gewetenloosheid en zijn kennelijke onverbeterlijkheid, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van verdachte slaat de rechtbank in het bijzonder acht op het “Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever” van Reclassering Nederland d.d. 7 februari 2019, alsmede op de omtrent de geestvermogens van verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapportages van 28 mei 2016 en 23 juni 2016.
Zowel psychiater H.E.M. van Beek als psycholoog T. ’t Hoen concluderen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (in de vorm van een posttraumatische stressstoornis, een conversiestoornis zich uitende in de vorm van PNEA’s, een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis “NAO”). Gelet op de mate waarin bovengenoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed, adviseert psychiater Van Beek om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Psycholoog ’t Hoen adviseert om verdachte voor de ten laste gelegde feiten als (hooguit) in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank geeft zich rekenschap van deze conclusies en zal deze in strafmatigende zin meewegen.
Door de gedragsdeskundigen is tevens geadviseerd de behandeling van verdachte voort te zetten in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, zulks onder toezicht van de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat de door haar passend geachte gevangenisstraf hiertoe geen ruimte biedt en zal dit advies dan ook niet volgen.
Ambtshalve dient de rechtbank te beoordelen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In het onderhavige geval is deze termijn aangevangen op het moment dat verdachte op 2 juni 2015 in verzekering werd gesteld. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn is overschreden, nu de zaak in beginsel op 2 juni 2017 had moeten zijn afgedaan, maar zal hieraan, gelet op het volgende, geen verdere consequenties verbinden. De rechtbank constateert dat de overschrijding in aanzienlijke mate verband houdt met de gezondheidssituatie van verdachte, wat aan geen van de bij deze zaak betrokken procespartijen kan worden toegerekend. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat een gedeelte van de vertraging is opgetreden als gevolg van het gebruik maken door de verdediging van processuele bevoegdheden.
Al het voorgaande tegen elkaar afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4,5 jaar (54 maanden) passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verband met deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officieren van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank – anders dan de officieren van justitie – in de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aanleiding ziet de straf te matigen.
Gelet op de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

De benadeelde partij [bedrijf 3] vordert een schadevergoeding van € 92.114,80 (materiële schade), ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 1.
De benadeelde partij [bedrijf 33] vordert een schadevergoeding van € 125.708,67 (€ 116.872,05 materiële schade en € 8.836,52 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 1.
De benadeelde partij [bedrijf 6] vordert een schadevergoeding van € 177.112,14, (€ 170.000,00 materiële schade en € 7.112,14 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 1.
De benadeelde partij [bedrijf 4] vordert een schadevergoeding van € 109.641,98 (€ 107.797,05 materiële schade en € 1.844,93 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van de onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feiten 1 en 2.
De benadeelde partij [bedrijf 32] vordert een schadevergoeding van € 599.498,00, (€ 583.422,92 materiële schade en € 16.075,08 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van de onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feiten 1 en 2.
De benadeelde partij [bedrijf 21] vordert een schadevergoeding van € 132.858,00 (materiële schade), ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 2.
De benadeelde partij [bedrijf 36] . vordert een schadevergoeding van € 61.969,40 (€ 60.050,40 materiële schade en € 1.919,00 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 2.
De benadeelde partij [bedrijf 37] vordert een vergoeding van € 20.411,57 (kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 2.
De benadeelde partij [bedrijf 28] vordert een schadevergoeding van € 72.867,42 (€ 57.093,13 materiële schade en € 15.774,29 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 4.
De benadeelde partij [bedrijf 29] vordert een schadevergoeding van € 46.166,88 (materiële schade) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 4.
De benadeelde partij [bedrijf 30] vordert een schadevergoeding van € 70.412,25 (€ 67.236,00 materiële schade en € 3.176,25 kosten in verband met rechtsbijstand) ter zake van het onder parketnummer 01/865039-17 ten laste gelegde feit 4.
Het standpunt van de officieren van justitie.
Primair hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de vorderingen – gelet op hun gezamenlijke veeleisendheid aan tijd, diepgang en onderzoek – aan de civiele rechter dienen te worden voorgelegd.
Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat zij over voldoende gegevens beschikt om zonder uitvoerig nader onderzoek recht te doen aan de vorderingen, dan luidt het standpunt van de officieren van justitie dat, met uitzondering van [bedrijf 37] , [bedrijf 30] en [bedrijf 21] , sprake is van rechtstreeks uit de delicten voortvloeiende schade, dat de vorderingen voldoende zijn gemotiveerd en onderbouwd en dat de verdediging een gedeelte van die vorderingen weliswaar betwist, maar dat in onvoldoende mate doet. De officieren van justitie hebben ten slotte verzocht om – bij toewijzing van de vordering(en) – de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat een juiste
beoordeling daarvan een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding.
Subsidiair dienen de vorderingen van de benadeelde partijen te worden afgewezen op grond van de door de verdediging bepleite vrijspraken en ontslagen van rechtsvervolging. Daarenboven vormt ook het ontbreken van enige draagkracht bij verdachte een reden om de voor afwijzing van de vorderingen, althans (zo begrijpt de rechtbank) voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Meer subsidiair is verzocht om in ieder geval de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf 37] , [bedrijf 30] en [bedrijf 6] af te wijzen wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. Verder houdt de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 36] geen verband met hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat deze vordering ook om die reden behoort te worden afgewezen.
Tot slot is door de verdediging opgemerkt dat in de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf 6] , [bedrijf 36] , [bedrijf 33] , [bedrijf 28] , [bedrijf 32] en [bedrijf 4] disproportioneel hoge kosten voor rechtsbijstand zijn opgevoerd en/of deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd c.q. gespecificeerd. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om hiermee rekening te houden, mocht zij toekomen aan een beoordeling van de vorderingen van deze benadeelde partijen.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank zal de benadeelde partijen [bedrijf 28] , [bedrijf 29] en [bedrijf 30] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen van deze benadeelde partijen betrekking hebben (feit 4, parketnummer 01/865039-17).
De rechtbank zal de hierboven genoemde benadeelde partijen veroordelen in de kosten door verdachte ter verdediging tegen de respectieve vorderingen gemaakte kosten, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank heeft geconstateerd dat ten aanzien van de benadeelde partijen [bedrijf 3] en [bedrijf 37] , op grond van de bij die respectieve vorderingen gevoegde stukken, niet kan worden vastgesteld dat de personen die de vordering hebben ingediend, namens de benadeelde partij vertegenwoordigingsbevoegd zijn. Ook als deze benadeelde partijen door het Openbaar Ministerie dan wel de rechtbank in de gelegenheid zouden zijn gesteld dit verzuim te herstellen, zou hen dat niet hebben gebaat om de volgende reden.
De rechtbank zal de benadeelde partijen [bedrijf 3] , [bedrijf 33] , [bedrijf 6] , [bedrijf 4] , [bedrijf 32] , [bedrijf 21] , [bedrijf 36] . en [bedrijf 37] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat ter zake van deze vorderingen niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de opgevoerde kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten en of de opgevoerde schade rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van deze vorderingen zou (in zoverre) een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

Op de terechtzitting van 12 februari 2019 is door de officieren van justitie medegedeeld dat alle in het kader van deze zaak in beslag genomen voorwerpen inmiddels aan de rechthebbenden zijn teruggegeven. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze mededeling, zodat er ten aanzien van het beslag geen beslissingen meer door de rechtbank behoeven te worden genomen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 225 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 01/865039-17 onder 4. primair en subsidiair ten laste gelegde;
- verklaart het onder parketnummer 01/865039-17 onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde en het onder parketnummer 01/860186-17 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- bepaalt dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

t.a.v. parketnummer 01/865039-17 feit 1 primair:een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren t.a.v. parketnummer 01/865039-17 feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd t.a.v. parketnummer 01/865039-17 feit 3:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd t.a.v. parketnummer 01/860186-17 primair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- legt op de volgende straf:
t.a.v. parketnummer 01/865039-17 feit 1 primair, feit 2 en feit 3 en parketnummer 01/860186-17 primair:Gevangenisstrafvoor de duur van
54 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
-
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenisvan verdachte.
Beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 28] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 29] B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 30] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 3] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 33] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 6] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 4] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 32] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 21] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 36] . niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 37] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 12 maart 2019.