vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/880298-18
Parketnummer vordering: 01/251321-17
Datum uitspraak: 11 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 januari 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 februari 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Eindhoven
openlijk, te weten aan het Stratumseind, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
welk geweld bestond uit:
/of het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]
het (meermalen) (met kracht) schoppen tegen (het lichaam) van die [slachtoffer 2] en/of
het meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
het in de wurggreep nemen en/of het meetrekken van die [slachtoffer 2]
2.
hij op of omstreeks 23 september 2018 te Eindhoven
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- (met kracht) aan haar (arm) te trekken en/of
- haar (meermaals) (met kracht) omver en/of tegen de grond te duwen en/of te
gooien en/of
- haar (meermaals) te slaan en/of te schoppen;
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/251321-17 is aangebracht bij vordering van 15 januari 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 20 februari 2018. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt onder feit 1 verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen op 14 juli 2018.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten op 23 september 2018 [slachtoffer 3] te hebben mishandeld.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 heeft de raadsvrouw van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op basis van de verklaringen van aangeefster en de getuigen kan niet precies worden vastgesteld wat er is gebeurd, terwijl verdachte ten stelligste ontkent [slachtoffer 3] te hebben mishandeld.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2019, proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 14 juli 2018en proces-verbaal bevindingen met betrekking tot de camerabeeldenacht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 2:
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2019onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Ik had op 23 september 2018 afgesproken met [slachtoffer 3] . Zij is die dag bij mij in de auto gestapt. Op een gegeven moment ben ik gestopt en is ze uitgestapt. Ik heb haar toen geduwd waardoor ze is gevallen.
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 23 september 2018 onder meer inhoudende: (dossier 2 pag. 49-50)
Op 23 september 2018 omstreeks 17.25 uur ben ik naar [verdachte] toe gegaan.
We hadden afgesproken. Ik ben in de auto gestapt en [verdachte] reed weg. [verdachte] schold me voor alles en nog wat uit. Op de Boschdijk te Eindhoven is [verdachte] gestopt. Hij opende het portier waar ik zat en trok mij opzettelijk en met kracht uit de auto. Vervolgens pakte hij met twee handen mijn armen vast en duwde mij opzettelijk en met kracht tegen de grond. Ik viel achterover op de grond. Ik stond op en liep naar hem toe omdat ik hem wilde slaan. Nog voordat ik hem kon slaan trapte hij mij opzettelijk en met kracht naar achteren. Ik pakte toen zijn been vast. [verdachte] greep mij vast aan mijn armen en duwde mij met kracht naar achteren waardoor ik op mijn linkerzij op de grond viel.
Ik stond weer op en [verdachte] greep mij vast aan mijn trui en duwde mij met kracht op de
grond. Ik viel op mijn buik op de grond. Ik stond op en zag dat er twee meisje naar ons toe kwamen gelopen. Ik hoorde dat deze meisjes [verdachte] aanspraken op zijn gedrag.
Ik heb door deze mishandeling pijn aan mijn nek en in mijn linkerzij.
Noot verbalisant: Ik zag dat de trui, de jas en de handen van het slachtoffer vies waren van de grond.
Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 25 september 2018 onder
meer inhoudende: (pag. 55)
Ik heb nog wel pijn aan mijn rug en nek. Mijn linkerheup aan de voorzijde is pijnlijk
en blauw. Ook mijn schouder en armen doen pijn.
Proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 23 september 2018 onder meer
inhoudende: (pag. 63-64)
Vandaag, 23 september 2018 omstreeks 17.45 uur liep ik samen met mijn vriendin
over de Boschdijk te Eindhoven.
Ik zag een kleine auto geparkeerd staan. In de auto zaten een jongen en een meisje.
(…) Ik zag toen dat de jongen uitstapte. Ik zag toen dat de
jongen het rechterportier van de personenauto opende en het meisje bij haar arm
pakte. Ik zag dat de jongen het meisje heel snel bij haar arm uit de auto trok. Ik zag toen
dat het meisje (…) op de grond viel. Ik zag dat het meisje weer opstond van de grond.
Ik zag toen dat de jongen het meisje op een of andere manier vastpakte en haar op de
grond gooide. Ik kan u vertellen dat ik toen ook zag dat de jongen het meisje begon te schoppen. Ik zag dat de jongen het meisje tegen haar dijbeen aanschopte. Ik
hoorde dat het meisje aan het schreeuwen was.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 2.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met kracht aan haar arm heeft getrokken, haar met kracht tegen de grond heeft geduwd en haar heeft geschopt.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het slaan van het slachtoffer, nu de verklaringen van de twee getuigen en de verklaring van aangeefster op dat punt niet overeenkomen. Aangeefster heeft in haar aangifte niet verklaard dat verdachte haar heeft geslagen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 14 juli 2018 te Eindhoven openlijk, te weten aan het Stratumseind, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
/of het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 1]
het (meermalen) (met kracht) schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en
het meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 2] en
het in de wurggreep nemen en het meetrekken van die [slachtoffer 2]
2.
op 23 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- met kracht aan haar arm te trekken en
- haar met kracht tegen de grond te duwen en
- haar te schoppen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Toepassing van het meerderjarigen strafrecht.
- een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden van -kort gezegd- toezicht van de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 3] .
- tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen.
De raadsvrouw vindt het belangrijk dat het toezicht van de jeugdreclassering wordt voortgezet. Zij heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en voorts een taakstraf met een voorwaardelijk deel en de voorwaarden zoals geformuleerd door de jeugdreclassering op te leggen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongeren in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De Jeugdbescherming en Reclassering, Leger des Heils, heeft op 30 januari 2019 een rapport over verdachte uitgebracht. De jeugdreclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit advies is in dit rapport niet onderbouwd. Op de terechtzitting heeft de deskundige van de jeugdreclassering [naam] het rapport van de jeugdreclassering toegelicht. Zij heeft aangegeven dat de jeugdreclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte een wat kinderlijke indruk maakt en op bepaalde gebieden achterloopt op leeftijdsgenoten. Ook ziet zij problemen bij verdachte bij het zien van oorzaak en gevolg.
De rechtbank constateert dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud was. Met de jeugdreclassering en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere richtlijnen voor straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachten.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Zij hebben gewelddadige handelingen verricht tegen twee personen, waarbij verdachte zich in het gevecht heeft gemengd en slachtoffer [slachtoffer 1] meerdere malen heeft geslagen en slachtoffer [slachtoffer 2] met gebalde vuist heeft geslagen en hem tegen het lichaam heeft getrapt. Ten gevolge van het geweld door verdachte en de medeverdachten hebben de slachtoffers ernstig letsel opgelopen.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme impact op de samenleving in het algemeen en op de slachtoffers in het bijzonder. Het gevoel van onveiligheid neemt door dergelijke incidenten steeds grotere vormen aan. Verdachte en de mededaders hebben een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Nadat er tussen hen in de auto onenigheid is ontstaan, heeft verdachte haar uit de auto getrokken, haar tegen de grond geduwd en haar geschopt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Voorts heeft verdachte tot twee maal toe de schorsingsvoorwaarden overtreden van de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De Jeugdbescherming en Reclassering, Leger des Heils, heeft in haar rapport van 30 januari 2019 en in de daarop gegeven toelichting door de deskundige geadviseerd bij een
bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van begeleiding door de jeugdreclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachten.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie van voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een gedeelte van 93 dagen van deze jeugddetentie voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals is geadviseerd door de jeugdreclassering met dien verstande dat de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten niet noodzakelijk acht.
De rechtbank acht wel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 3] op zijn plaats en zal dit dan ook opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 80 uren passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.