ECLI:NL:RBOBR:2019:1333

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
01/880298-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en openlijke geweldpleging door verdachte tegen ex-vriendin en anderen met ernstige gevolgen

Op 11 maart 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin en openlijke geweldpleging tegen twee andere slachtoffers. De feiten vonden plaats op 14 juli 2018 en 23 september 2018 in Eindhoven. De verdachte heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen de slachtoffers, waarbij ernstige verwondingen zijn toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, strafbaar is en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een behandelverplichting en een contactverbod met zijn ex-vriendin. Daarnaast zijn de vorderingen van twee van de drie benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij aan elk van hen een immateriële schadevergoeding van €2.500,-- is toegekend. De vordering van de derde benadeelde partij is afgewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880298-18
Parketnummer vordering: 01/251321-17
Datum uitspraak: 11 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 januari 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 februari 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Eindhoven
openlijk, te weten aan het Stratumseind, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
welk geweld bestond uit:
  • het (meermalen) (met kracht) slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
  • het (meermalen) (met kracht) (met geschoeide voet) schoppen tegen het hoofd en

/of het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]

  • het (meermalen) (met kracht) schoppen tegen (het lichaam) van die [slachtoffer 2] en/of
  • het meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
  • het in de wurggreep nemen en/of het meetrekken van die [slachtoffer 2]
2.
hij op of omstreeks 23 september 2018 te Eindhoven
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door - (met kracht) aan haar (arm) te trekken en/of
- haar (meermaals) (met kracht) omver en/of tegen de grond te duwen en/of te gooien en/of
- haar (meermaals) te slaan en/of te schoppen;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/251321-17 is aangebracht bij vordering van 15 januari 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 20 februari 2018. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt onder feit 1 verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen op 14 juli 2018.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten op 23 september 2018 [slachtoffer 3] te hebben mishandeld.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 heeft de raadsvrouw van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op basis van de verklaringen van aangeefster en de getuigen kan niet precies worden vastgesteld wat er is gebeurd, terwijl verdachte ten stelligste ontkent [slachtoffer 3] te hebben mishandeld.
Het oordeel van de rechtbank. [1] [2]

De bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 1:

Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2019 [3] , proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] [4] , proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 14 juli 2018 [5] en proces-verbaal bevindingen met betrekking tot de camerabeelden [6] acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.

Ten aanzien van feit 2:

De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2019 [7] onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Ik had op 23 september 2018 afgesproken met [slachtoffer 3] . Zij is die dag bij mij in de auto gestapt. Op een gegeven moment ben ik gestopt en is ze uitgestapt. Ik heb haar toen geduwd waardoor ze is gevallen.
Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 23 september 2018 onder meer inhoudende: (dossier 2 pag. 49-50)
Op 23 september 2018 omstreeks 17.25 uur ben ik naar [verdachte] toe gegaan.
We hadden afgesproken. Ik ben in de auto gestapt en [verdachte] reed weg. [verdachte] schold me voor alles en nog wat uit. Op de Boschdijk te Eindhoven is [verdachte] gestopt. Hij opende het portier waar ik zat en trok mij opzettelijk en met kracht uit de auto. Vervolgens pakte hij met twee handen mijn armen vast en duwde mij opzettelijk en met kracht tegen de grond. Ik viel achterover op de grond. Ik stond op en liep naar hem toe omdat ik hem wilde slaan. Nog voordat ik hem kon slaan trapte hij mij opzettelijk en met kracht naar achteren. Ik pakte toen zijn been vast. [verdachte] greep mij vast aan mijn armen en duwde mij met kracht naar achteren waardoor ik op mijn linkerzij op de grond viel.
Ik stond weer op en [verdachte] greep mij vast aan mijn trui en duwde mij met kracht op de
grond. Ik viel op mijn buik op de grond. Ik stond op en zag dat er twee meisje naar ons toe kwamen gelopen. Ik hoorde dat deze meisjes [verdachte] aanspraken op zijn gedrag.
Ik heb door deze mishandeling pijn aan mijn nek en in mijn linkerzij.
Noot verbalisant: Ik zag dat de trui, de jas en de handen van het slachtoffer vies waren van de grond.

Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 25 september 2018 onder

meer inhoudende: (pag. 55)
Ik heb nog wel pijn aan mijn rug en nek. Mijn linkerheup aan de voorzijde is pijnlijk
en blauw. Ook mijn schouder en armen doen pijn.

Proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 23 september 2018 onder meer

inhoudende: (pag. 63-64)
Vandaag, 23 september 2018 omstreeks 17.45 uur liep ik samen met mijn vriendin
over de Boschdijk te Eindhoven.
Ik zag een kleine auto geparkeerd staan. In de auto zaten een jongen en een meisje.
(…) Ik zag toen dat de jongen uitstapte. Ik zag toen dat de
jongen het rechterportier van de personenauto opende en het meisje bij haar arm
pakte. Ik zag dat de jongen het meisje heel snel bij haar arm uit de auto trok. Ik zag toen
dat het meisje (…) op de grond viel. Ik zag dat het meisje weer opstond van de grond.
Ik zag toen dat de jongen het meisje op een of andere manier vastpakte en haar op de
grond gooide. Ik kan u vertellen dat ik toen ook zag dat de jongen het meisje begon te schoppen. Ik zag dat de jongen het meisje tegen haar dijbeen aanschopte. Ik
hoorde dat het meisje aan het schreeuwen was.

Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 2.

Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met kracht aan haar arm heeft getrokken, haar met kracht tegen de grond heeft geduwd en haar heeft geschopt.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het slaan van het slachtoffer, nu de verklaringen van de twee getuigen en de verklaring van aangeefster op dat punt niet overeenkomen. Aangeefster heeft in haar aangifte niet verklaard dat verdachte haar heeft geslagen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 14 juli 2018 te Eindhoven openlijk, te weten aan het Stratumseind, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
  • het (meermalen) (met kracht) slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en
  • het (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd en

/of het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 1]

  • het (meermalen) (met kracht) schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en
  • het meermalen (met kracht) slaan tegen het hoofd en/of het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer 2] en
  • het in de wurggreep nemen en het meetrekken van die [slachtoffer 2]
2.
op 23 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer 3] heeft mishandeld door - met kracht aan haar arm te trekken en
- haar met kracht tegen de grond te duwen en
- haar te schoppen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Toepassing van het meerderjarigen strafrecht.
  • een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden van -kort gezegd- toezicht van de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 3] .
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen.
De raadsvrouw vindt het belangrijk dat het toezicht van de jeugdreclassering wordt voortgezet. Zij heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en voorts een taakstraf met een voorwaardelijk deel en de voorwaarden zoals geformuleerd door de jeugdreclassering op te leggen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op jongeren in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De Jeugdbescherming en Reclassering, Leger des Heils, heeft op 30 januari 2019 een rapport over verdachte uitgebracht. De jeugdreclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit advies is in dit rapport niet onderbouwd. Op de terechtzitting heeft de deskundige van de jeugdreclassering [naam] het rapport van de jeugdreclassering toegelicht. Zij heeft aangegeven dat de jeugdreclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte een wat kinderlijke indruk maakt en op bepaalde gebieden achterloopt op leeftijdsgenoten. Ook ziet zij problemen bij verdachte bij het zien van oorzaak en gevolg.
De rechtbank constateert dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud was. Met de jeugdreclassering en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere richtlijnen voor straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachten.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Zij hebben gewelddadige handelingen verricht tegen twee personen, waarbij verdachte zich in het gevecht heeft gemengd en slachtoffer [slachtoffer 1] meerdere malen heeft geslagen en slachtoffer [slachtoffer 2] met gebalde vuist heeft geslagen en hem tegen het lichaam heeft getrapt. Ten gevolge van het geweld door verdachte en de medeverdachten hebben de slachtoffers ernstig letsel opgelopen.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme impact op de samenleving in het algemeen en op de slachtoffers in het bijzonder. Het gevoel van onveiligheid neemt door dergelijke incidenten steeds grotere vormen aan. Verdachte en de mededaders hebben een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Nadat er tussen hen in de auto onenigheid is ontstaan, heeft verdachte haar uit de auto getrokken, haar tegen de grond geduwd en haar geschopt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Voorts heeft verdachte tot twee maal toe de schorsingsvoorwaarden overtreden van de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De Jeugdbescherming en Reclassering, Leger des Heils, heeft in haar rapport van 30 januari 2019 en in de daarop gegeven toelichting door de deskundige geadviseerd bij een
bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van begeleiding door de jeugdreclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachten.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie van voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een gedeelte van 93 dagen van deze jeugddetentie voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals is geadviseerd door de jeugdreclassering met dien verstande dat de rechtbank een contactverbod met de medeverdachten niet noodzakelijk acht.
De rechtbank acht wel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 3] op zijn plaats en zal dit dan ook opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 80 uren passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank heeft bij beslissing van 25 februari 2019 de voorlopige hechtenis met ingang van 26 februari 2019 opgeheven.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde reiskosten en medische kosten geen opmerkingen. Zij heeft verzocht de materiële kosten met betrekking tot de dagwaarde van het horloge en de parkeerkosten af te wijzen. Voorts heeft zij verzocht de immateriële schade te matigen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten:
  • immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,--;
  • de materiële schade betreffende de reiskosten en parkeerkosten, zijnde deze kosten voldoende aannemelijk geworden;
  • de medische kosten van € 431,37 en
  • kosten horloge tot een bedrag van € 250,--,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde kosten met betrekking tot het horloge overweegt de rechtbank dat het slachtoffer meteen tegenover de politie heeft verklaard dat hij tijdens de geweldpleging zijn horloge kwijt is geraakt. Ook drie dagen daarna heeft hij wederom tegenover de politie verklaard dat hij zijn horloge op 14 juli 2018 kwijt is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat het horloge tijdens de geweldspleging weg is geraakt en het wegraken van het horloge voldoende verband heeft met het onder 1 bewezen verklaarde delict. De rechtbank heeft, na raadpleging van het internet, gekeken naar de actuele waarde van het door verdachte genoemde horloge en begroot de schade in dit verband aldus op € 250,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overige delen van de vordering (immateriële schade een bedrag van EUR 2.500,-- te boven gaande en restant bedrag horloge), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde reiskosten en medische kosten tot een bedrag van € 158,76 geen opmerkingen. Zij is van mening dat de overige gevorderde medische kosten en de gevorderde kosten met betrekking tot shirt en schoenen niet toewijsbaar zijn. Voorts heeft zij verzocht de immateriële schade af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten:
  • immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,--;
  • de materiële schade betreffende de reiskosten;
  • de medische kosten van € 216,25 en
  • kosten shirt, begroot op € 100,--. Uit de beelden blijkt dat het shirt van [slachtoffer 2] kapot is getrokken tijdens de geweldshandelingen.
Vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de gevorderde kosten met betrekking tot de post ‘schoenen’ afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is gebleken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overige delen van de vordering (immateriële schade een bedrag van EUR 2.500,-- te boven gaande), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen of de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 3] met betrekking tot de telefoon dient te worden afgewezen. Niet is gebleken dat deze schade aan de telefoon daadwerkelijk door verdachte is veroorzaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/251321-17.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde, ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat de 80 uren werkstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging van deze werkstraf zouden staan, zijn niet aanwezig.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36f, 77c, 77i, 77m. 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen T.a.v. feit 2: mishandeling verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2: Jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering van de Jeugdbescherming Brabant; - zich gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, Sobriëtasplein 102, 5701 MJ Helmond, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling door GGzE de Woenselse Poort of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt -direct of indirect- met [slachtoffer 3] , geboren op [2001] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1, feit 2: Werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van EUR 3238,35
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 3.238,35 (zegge:
drieduizend tweehonderdachtendertig euro en vijfendertig cent).
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.500,-- immateriële schade en EUR
738,35 materiële schade (posten reiskosten, medische kosten en horloge).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict, 14 juli 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 3.238,35
(zegge: drieduizend tweehonderdachtendertig euro en vijfendertig cent), te weten EUR
2.500,-- immateriële schade en materiële schade EUR 738,35 (posten
reiskosten, medische kosten en horloge).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict, 14 juli 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot
betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
(resterende deel van de gevorderde immateriële schade en resterend bedrag met
betrekking tot het horloge) niet-ontvankelijk is.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 2.861,49.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 2861,49 (zegge:
tweeduizend achthonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent).
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.500,-- immateriële schade en EUR
361,49 materiële schade (posten reiskosten, medische kosten en shirt).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s) is betaald.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict, 14 juli 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 2.861,49 (zegge:
tweeduizend achthonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent), te weten EUR
2.500,-- immateriële schade en materiële schade EUR 361,49 (posten reiskosten,
medische kosten en shirt).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict, 14 juli 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot
betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst af de vordering met betrekking tot de gevorderde kostenpost ‘schoenen’.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
(resterende deel van de gevorderde immateriële schade) niet ontvankelijk is.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant te d.d. 20 februari 2018, gewezen onder parketnummer 01/251327-17, te weten:

een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid wordt gewaardeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2019.
Mr. Damen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer OBZR018056, BHV nummer 2018 138585, afgesloten op 2 oktober 2018, aantal pagina’s: 1 tot en met 480, met als bijlage een dvd met camerabeelden (dossier 1)
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling districtsrecherche Eindhoven, bhv-nummer 2018191582, afgesloten op 16 november 2018 aantal pagina’s: 1 tot en met 101 (dossier 2)
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2019
4.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 14 juli 2018, dossier 1 pag. 98-100
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 14 juli 2018, dossier 1 pag. 105-106
6.Proces-verbaal bevindingen, dossier 1 pagina 35-50
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting