ECLI:NL:RBOBR:2019:1219

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
18_1846
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens wijziging woonplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De eiser, die sinds september 2010 een bijstandsuitkering ontving, had zijn uitkering met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken gekregen door de gemeente. Dit besluit volgde op een onderzoek naar zijn woonsituatie, waarbij de gemeente concludeerde dat de eiser niet langer in Eindhoven woonde. De eiser had in 2017 voor zijn zieke moeder gezorgd en was tijdelijk in Nunspeet gaan verblijven, maar had dit niet tijdig aan de gemeente doorgegeven.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten de bijstandsuitkering in te trekken, omdat de eiser vanaf januari 2017 niet meer in Eindhoven woonde. De rechtbank benadrukte dat voor het recht op bijstand de woonplaats bepalend is, en dat de eiser niet had aangetoond dat hij zijn woonplaats in Eindhoven had behouden. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij niet goed was geïnformeerd door de gemeente over zijn verplichtingen en concludeerde dat de intrekking van de uitkering rechtmatig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. Rijkers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 24 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds september 2010 een bijstandsuitkering. Met ingang van 1 juni 2017 staat eiser ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Hij heeft aangegeven dat hij daar inwoont bij mevrouw [naam] . Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar zijn woonsituatie. Op 29 juli 2016 heeft eiser gebeld met de gemeente met de vraag of hij een paar maanden (vanaf september) zijn zieke moeder in Drenthe mag verzorgen. Zij heeft kanker. Zij wordt daarvoor behandeld en heeft zorg nodig. Aan hem is toen verteld dat hij op 22 augustus 2016 contact op moet nemen met mevrouw [naam] , die dan terug is van vakantie, dat hij contact op dient te nemen met WIJ-Eindhoven om de situatie te bespreken en dat hij gebruik kan maken van vier weken verblijf buiten Eindhoven. Zijn moeder is op 28 juli 2017 overleden. Eiser is in februari 2018 meermaals opgeroepen voor een gesprek, maar heeft die gesprekken afgezegd. Wel heeft hij bankafschriften ingediend. Op 27 februari 2018 heeft verweerder een huisbezoek afgelegd op het door hem opgegeven adres. Daarbij heeft mevrouw [naam] de woning laten zien. Eiser heeft op 7 maart 2018 een verklaring afgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 7 maart 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn woonplaats sinds 1 januari 2017 niet langer in de gemeente Eindhoven had en er daarom vanaf dat moment geen recht op bijstand jegens het College van de gemeente Eindhoven bestond.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij in 2017 voor zijn zieke moeder heeft gezorgd. De gemeente heeft hem niet geïnformeerd dat hij dit niet mocht doen. Zijn moeder is inmiddels aan de gevolgen van kanker overleden. De gemeente heeft hem niet geïnformeerd over het feit dat hij dit niet had mogen doen, terwijl hij de gemeente hiervan wel op de hoogte heeft gesteld. Hij was zich van geen kwaad bewust omdat hij al zes jaar is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en nooit iets hoorde van de gemeente. Hij moet nu bijna € 25.000,- terugbetalen, maar daar is hij het ook niet mee eens. Hij voelt zich onbegrepen en zou het zo weer doen voor zijn zieke moeder. Eiser heeft het met de beste bedoelingen gedaan. Hij werkt aan zijn verslavingsproblemen en heeft ernstige psychische problemen. De intrekking en de hele procedure hebben een negatief effect op zijn psychische gesteldheid.
4. Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
5. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen (uitspraak van 11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937), is volgens de wetsgeschiedenis van artikel 11, eerste lid, van de WWB (thans Pw) voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel om, als dat doel is bereikt, weer daarnaar terug te keren. De vraag waar iemand woonplaats heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432) komt daarbij geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de basisregistratie personen.
6. Eiser heeft gesteld dat hij sinds januari 2017 wel in Eindhoven woonde. Hij stond daar ingeschreven, de post kwam er aan, had daar woonruimte en betaalde daar huur.
Deze omstandigheden zijn echter niet doorslaggevend om te bepalen waar iemand woont. Daarvoor is volgens de hiervoor genoemde uitspraak van 11 oktober 2011 allereerst van belang waar iemand daadwerkelijk verblijft.
Uit zijn verklaringen blijkt dat hij vanaf januari 2017 bij zijn moeder in Nunspeet verbleef en haar dagelijks heeft verzorgd en bijgestaan tijdens haar ziekte. Dit heeft hij gedaan tot aan haar overlijden. Het siert eiser dat hij voor zijn moeder in Nunspeet heeft gezorgd, maar
omdat hij vanaf januari 2017 niet meer in Eindhoven verbleef, had hij daar geen woonplaats en op grond van artikel 40 van de Pw geen recht meer op bijstand.
7. Voor zover eiser heeft bedoeld dat verweerder hem onjuist heeft geïnformeerd, volgt de rechtbank dit niet. Uit de notitie van ‘re-integratie/IW3’ van 2 december 2016 die is opgenomen in voornoemd rapport van 7 maart 2018 (p. 3) blijkt dat een gesprek over het volgen van een re-integratietraject op dat moment vrijblijvend was. Een gevolg is daar immers, zo begrijpt de rechtbank, niet aan gegeven. In zoverre is begrijpelijk dat eiser van mening was dat hij geen verplichtingen had naar de gemeente voor wat betreft zijn re-integratie.
Dit neemt echter niet weg dat hij voor het recht op bijstand jegens de gemeente Eindhoven wel woonplaats moet hebben in die gemeente en verweerder over zijn verblijf in een andere gemeente op de hoogte moet stellen.
Eiser heeft op 29 juli 2016 weliswaar gebeld met verweerder en gevraagd of hij zijn zieke moeder een paar maanden mag verzorgen, maar toen is hem verteld dat hij op 22 augustus 2016 contact op moest nemen met mevrouw [naam] (zij was dan terug van vakantie), dat hij contact op moest nemen met WIJ-Eindhoven om de situatie te bespreken en dat hij vier weken voor vakantie buiten de gemeente Eindhoven mag verblijven. Niet is gebleken dat eiser op dat moment of later contact heeft opgenomen met verweerder over zijn verblijf in Nunspeet. Spijtig is dat eiser in januari 2017 ook niet heeft doorgegeven bij de gemeente Eindhoven dat hij in Nunspeet verbleef, waardoor de uitkering is doorbetaald en verweerder de uitkering vanaf die datum heeft ingetrokken.
Eiser heeft verweerder aangeboden om nu te komen kijken in zijn woning, zodat hij aan kan tonen dat hij wel degelijk op dat adres in Eindhoven woont. Hoe zijn huidige woonsituatie is, zegt echter niets over de situatie per 1 januari 2017.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 januari 2017 heeft ingetrokken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn, rechter, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.