ECLI:NL:RBOBR:2018:948
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaak en objectafbakening in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak, specifiek een bouwterrein, onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, de eigenaar van het terrein, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Vught vastgestelde waarde van € 455.000 per waardepeildatum 1 januari 2016, die was opgenomen in een aanslagbiljet van 28 februari 2017. De heffingsambtenaar handhaafde deze waarde in een uitspraak op bezwaar van 23 juni 2017, waartegen eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum in geschil is. Eiseres voerde aan dat zij vanaf 18 november 2016 niet meer het genot had van een deel van het terrein, dat zij had verkocht, en dat dit deel in mindering moest worden gebracht op de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank oordeelde dat de eigendomsverhouding op 1 januari 2017 leidend was en dat de heffingsambtenaar de objectafbakening correct had vastgesteld. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat het verkochte deel niet meer als onderdeel van de onroerende zaak moest worden beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde waarde van € 455.000 niet te hoog was en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. H.M.H. de Koning, in aanwezigheid van griffier Z. Selkan. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.