Verweerder stelt dat de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) het wettelijk kader vormen voor de beoordeling van het aspect ammoniak. Op grond van de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij (Beleidslijn) gelden in dit geval verdergaande eisen.
De huisvestingssystemen voldoen aan de eisen voor de toepassing van de BBT.
Ook op inrichtingsniveau voldoet de inrichting aan de eisen voor de toepassing van de BBT. De aangevraagde ammoniakemissie bedraagt 8.302,7 kg per jaar, ondanks dat voor de stallen 1 en 2, vanwege de traditionele stalsystemen, intern is gesaldeerd. Als alle huisvestingssystemen zouden voldoen aan de maximale emissiewaarden van het Besluit huisvesting, zou de ammoniakemissie 12.904 kg per jaar bedragen. De aangevraagde ammoniakemissie is daarmee 4.611,3 kg per jaar lager.
Uit de berekening van de ammoniakemissie, overeenkomstig de Beleidslijn, komt naar voren dat de bestaande ammoniakemissie weliswaar wordt verhoogd, maar 1.147,1 kg lager is dan de ammoniakemissie zou mogen bedragen op basis van de nieuwe, gecorrigeerde, maximale emissiewaarde.
Het dichtstbijzijnde dierenverblijf ligt op 254 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Aan de minimale aftandseis van de Wav wordt dan ook voldaan.
Binnen 50 meter van de inrichting liggen geen percelen waar voor ammoniak gevoelige gewassen, zoals vermeld in het rapport Stallucht en Planten van 1 juli 1981, worden geteeld. Ook worden er binnen een zone van 25 meter van de inrichting geen minder gevoelige planten en bomen, zoals vermeld in het rapport, geteeld. Aan de eisen van dit rapport wordt voldaan.
Het wettelijk toetsingskader voor fijnstof wordt gevormd door de milieukwaliteitseisen op basis van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Uit de ISL3a-berekening blijkt dat de inrichting ter plaatse van de dichtstbij gelegen woning ten hoogste 24,32 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM10. Daarmee is de bijdrage weliswaar in betekenende mate, maar voldoet deze wel aan de geldende grenswaarde van 40 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat, als de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM10 lager ligt dan 32,5 µg/m3, de kans op overschrijding van de concentratie fijnstof PM2,5 kleiner is dan 1%. Aannemelijk is dan ook dat ook de grenswaarde voor fijnstof PM2,5 niet wordt overschreden. In het verweerschrift neemt verweerder het standpunt in dat, gelet op artikel 5:17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, in combinatie met het Besluit maatregelen richtwaarden, ten aanzien van PM2,5 sprake is van een richtwaarde, die geen toetsingsmaatstaf vormt s voor het nemen van een eerste fase beschikking milieu.