De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Inleiding.
Op 20 maart 2015 is verdachte als bestuurster van een personenauto aangehouden op de afrit Weert-Noord op de A2. Als passagier zat in deze auto [medeverdachte] .
Bij doorzoeking van de auto is 283 gram heroïne en 7 gram cocaïne aangetroffen. Verdachte en haar mededader wordt verweten deze harddrugs als medeplegers te hebben vervoerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit, te weten medeplegen van het vervoeren van heroïne en cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de bewijsmiddelen rechtmatig zijn verkregen, verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken omdat zij niet wist en ook niet had moeten vermoeden dat er heroïne en cocaïne in de door haar bestuurde auto aanwezig was.
het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2][pag. 11 t/m 13]
Op 20 maart 2015 omstreeks 16.04 uur hebben wij post ingenomen op de snelweg A2 ter hoogte van de oprit Budel. Circa twee minuten later zagen wij een Opel Astra met [kenteken] , toebehorende aan [verhuurbedrijf] , passeren, afkomstig uit de richting Eindhoven en rijdende in de richting Maastricht. Op de afrit Weert-Noord hebben wij de auto een stopteken gegeven waar de bestuurder van de auto aan voldeed. De bestuurster van de auto identificeerde zich als [verdachte] , geboren op [1994] te [geboorteplaats] [= verdachte]. Ik, [verbalisant 1] , trof onder de bestuurdersstoel van de auto een grijskleurig blok aan dat was gewikkeld in plastic. Ik zag dat bij dit blok ook nog twee brokjes samengeperst witkleurig poeder in een plastic zakje zaten. De middelen werden in beslag genomen.
Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat [medeverdachte] antwoordde dat zij onderweg waren naar Maastricht. Ik vroeg waarom ze dan de afslag Weert-Noord namen en niet rechtdoor reden over de A2 richting Maastricht. Ik zag dat het navigatiesysteem aangaf dat men de snelweg A2 diende te volgen om op de ingevoerde bestemming aan te komen.
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4][pag. 81-82]
Op 21 maart 2015 ontvingen wij uit handen van Levels de volgende goederen aangetroffen onder de bestuurdersstoel in een personenauto voorzien van het [kenteken] :
- een brok geperst bruin poeder in doorzichtig plastic verpakt.
Dit brok heeft de uiterlijke kenmerken van heroïne. Het brok ruikt ook naar de kenmerkende geur van heroïne. Het gewicht bedroeg 283 gram. Van deze partij werd een monster genomen. Bij een door ons gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof voorzien van NFI code AAEJ4378NL positief reageerde op de aanwezigheid van heroïne. Een monster van deze partij is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut voor verder onderzoek.
- een brokje geperst wit poeder in een doorzichtig plastic zakje.
Dit zakje bevatte een hoeveelheid qua kleur en samenstelling op cocaïne gelijkende stof. Het gewicht betrof 7 gram. Bij een door ons gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof voorzien van NFI code AAEJ4379NL positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne. De gehele partij is verzonden naar het NFI voor verder onderzoek.
een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 mei 2015, zaaknummer 2015.05.08.026, politieregistratienummer PL2100-2015062068-30.Dit rapport houdt onder meer zakelijk weergeven in [pag. 90-91].
onderzoeksmateriaal en conclusie:
kenmerk: AAEJ4379NL; conclusie: bevat cocaïne.
kenmerk AAEJ4378NL: conclusie: bevat heroïne.
Heroïne en cocaïne zijn vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] [pag. 58-66]
V: Wij weten dat [verdachte] een auto op naam heeft staan.
A: [verdachte] ?
V: Volgens het RDW heeft ze een auto op naam.
A: Er wordt wel eens aan mij gevraagd of ik drugs zou runnen of drugs zou vervoeren.
V: Wie zijn die vrienden die dat vragen?
A: [alias] .
A: Hij heeft me een dag eerder gebeld voor het nummer van [verdachte] . Toen ik werd aangehouden belde die [alias] . […] Nogmaals donderdag belde [alias] , die vroeg naar het nummer van [verdachte] . Vrijdag toen ik werd aangehouden belde die ook.
V: Als ik het goed begrijp is het je wel eens gevraagd?
A: Niet aan mij. Wel aan andere mensen.
V: Is het wel aan [verdachte] gevraagd?
A: Ja.
V: Ik denk nu: [alias] belt voor het nummer van [verdachte] , [verdachte] komt jou ophalen en vrijdag worden jullie aangehouden. Wat denk je zelf?
A: Dat hij [verdachte] nodig had.
het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] [pag. 67-70]
Op 20 maart 2015 te 18.36 uur heeft [alias] je een sms gestuurd met de tekst: “zeg tegen [verdachte] ben straks in rdam als k my spullen niet kryg breek k al dr tanden”
de verklaring van [verdachte]op 23 maart 2015, afgelegd bij de rechter-commissaris bij de toetsing van de inverzekeringstelling, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende.
Ik heb de auto op 20 maart opgehaald bij het metrostation de Maashaven in Rotterdam. Ik heb aan [alias] gevraagd of hij aan [betrokkene] wilde vragen of ik de auto kon lenen. [betrokkene] heeft mij de autosleutels gegeven. Ik zou [alias] bellen als we terug waren.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er heroïne en cocaïne is aangetroffen onder de bestuurdersstoel van de auto die verdachte bestuurde. Dit vraagt in beginsel om een redelijke verklaring van verdachte. Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, wordt de bestuurder van een auto immers geacht bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in die auto.
Bij de politie heeft verdachte zich steeds op haar zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat zij een auto heeft geleend, omdat zij met [medeverdachte] wilde gaan winkelen bij het outletcentrum in Roermond en dat verdachte niet wist dat er heroïne en cocaïne in de auto aanwezig was..
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft verklaard dat haar bestemming een outletcentrum in Roermond was. Dit ter ondersteuning van haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de verdovende middelen in de auto. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat een winkelbestemming niet zonder meer een contra-indicatie is voor verdachtes wetenschap omtrent de verdovende middelen in de auto. Bovendien wijzen andere feiten en omstandigheden juist op verdachtes wetenschap.
Waar verdachte heeft verklaard dat zij met [medeverdachte] in Roermond zou gaan winkelen, heeft [medeverdachte] wisselend verklaard over de beoogde bestemming. De door verdachte genoemde bestemming komt ook niet overeen met de op het navigatiesysteem ingevoerde eindbestemming Maastricht. Andere feiten en omstandigheden die wijzen op verdachtes wetenschap zijn:
- dat verdachte in afwijking van de door het navigatiesysteem berekende route, de afslag Weert-Noord heeft genomen toen de politie achter haar reed;
- dat verdachte een auto leende, terwijl zij zelf een auto heeft;
- dat zij op omslachtige wijze een auto heeft geleend door aan [alias] te vragen of hij aan [betrokkene] wilde vragen of zij de auto – die gehuurd bleek te zijn – kon lenen,
- dat [alias] vaker mensen vraagt om verdovende middelen te vervoeren en dat hij de avond vóór 20 maart 2015 het telefoonnummer van verdachte heeft gevraagd;
- dat [medeverdachte] kort na de aanhouding op 20 maart 2015 een sms heeft ontvangen van [alias] , inhoudende dat [medeverdachte] tegen verdachte moest zeggen dat [alias] de tanden van verdachte zou breken als hij zijn spullen niet zou terugkrijgen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte wel degelijk wist dat zij verdovende middelen vervoerde.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting diverse aanwijzingen naar voren komen voor betrokkenheid van [medeverdachte] bij het vervoer van hard drugs in de auto waarin verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aanwijzingen echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat [medeverdachte] op 20 maart 2015 opzettelijk samen met verdachte heroïne en cocaïne heeft vervoerd.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader wordt omschreven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.