Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2016, heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 16 december 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,16% en de restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 2.170,39 per maand.
Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 11 oktober 2017 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft in een aanvullend verweerschrift hierop gereageerd.
Eiser heeft op 20 oktober 2017 nogmaals nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de aanvullende gronden van beroep van 20 oktober 2017. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 22 november 2017. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 11 december 2017.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als Senior Product & Process Specialist voor 39,85 uur per week. Op 19 december 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens medische klachten als gevolg van een ongeval, waarbij hij op zijn fiets is aangereden door een auto.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser in staat is de functies assemblage monteur (SBC-code 265110), papierwarenmaker (SBC-code 268040) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) uit te oefenen, met als reservefuncties productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) en archiefmedewerker (SBC-code 315132). Daarmee kan een loon worden verdiend dat, afgezet tegen het maatmanloon, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,16%. De resterende verdiencapaciteit bedraagt € 2.170,39 per maand. Eiser komt in aanmerking voor een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Naast de fysieke beperkingen die hij heeft overgehouden aan het ongeval, heeft eiser vooral beperkingen als gevolg van niet aangeboren hersenletsel dat is ontstaan door het ongeval. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de klachten die verband houden met het niet aangeboren hersenletsel. Eiser verwijst naar het verslag van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) van 15 april 2015. Eiser stelt dat uit het NPO blijkt dat hij meer cognitieve beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen. Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn fysieke beperkingen. Eiser heeft hand- en armklachten, oogklachten en balansklachten. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met eisers vermoeidheidsklachten. Eiser moet activiteiten afwisselen met rust. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser brieven overgelegd van onder meer revalidatiearts I.M.H. Brands van 4 juli 2017 en 16 september 2017, van neuroloog A.J. Vermeij van 6 oktober 2017 en van een Taiwanese oogkliniek van 14 oktober 2017.
4. Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek door de rechtbank heeft de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) in zijn aanvullende rapport van 16 november 2017 extra beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts B&B heeft daarom op 17 november 2017 een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
5. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
6. De rechtbank acht verweerders onderzoek, met inbegrip van de in beroep ingebrachte rapporten, voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd (met daarin uitgebreide medische informatie) en eiser gezien op het spreekuur van 1 november 2016, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd.
Ook heeft hij de beschikbare medische informatie, inclusief wat in beroep door eiser is overgelegd, bestudeerd en bij zijn heroverweging betrokken. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Dat de echtgenote van eiser meent dat zij tijdens het spreekuur onvoldoende gelegenheid heeft gehad om de klachten van haar echtgenoot toe te lichten, maakt dit niet anders. Bovendien blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 11 november 2016 dat de echtgenote van eiser de gelegenheid heeft gehad om over de verschillende klachten van haar echtgenoot te vertellen.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eisers belastbaarheid juist heeft ingeschat, met uitzondering van het hierna onder 20 te bespreken aspect ‘inzicht in eigen kunnen’. Verweerder heeft rekening gehouden met het feit dat bij eiser sprake is van cognitieve problemen en lichamelijke klachten als gevolg van het verkeersongeval. Verweerder heeft in verband daarmee aangenomen dat eiser is aangewezen op routine-afhankelijk, voorgestructureerd en cognitief eenvoudig werk zonder veel deadlines, productiepieken en zonder multi-tasken. Ook zijn er beperkingen aangenomen voor reiken, lopen, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn. Hierbij is rekening gehouden met de klachten van eiser aan zowel zijn linker- als rechterschouder. Verder mag eiser niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week werken, mag hij niet ’s nachts werken en is hij aangewezen op werk zonder sterk wisselende diensten. Aanvullend heeft de verzekeringsarts B&B op basis van de in beroep overgelegde informatie beperkingen aangenomen ten aanzien van werk waarin een hoog handelingstempo vereist is (item 1.9.8), werken op (grote) hoogtes, werken met gevaarlijke machines en beroepsmatig chauffeuren (item 1.9.9) en lopen op oneffen terrein (item 4.18). Met de gestelde balansklachten is dan ook naar het oordeel van de rechtbank voldoende en kenbaar rekening gehouden. In hun beoordeling hebben verweerders artsen de informatie van de behandelend sector meegewogen.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Door de verzekeringsarts B&B is voldoende toegelicht waarom bij eiser geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiser is immers niet opgenomen of bedlegerig en er is geen sprake van ADL-afhankelijkheid of sterk wisselende mogelijkheden. Evenmin is sprake van een ernstige psychische stoornis met beperkingen in persoonlijk of sociaal functioneren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat aan het rapport van Ergatis geen waarde kan worden gehecht omdat het grotendeels is gebaseerd op onderzoek van een fysiotherapeut, een psycholoog en een arts, in opleiding tot verzekeringsgeneeskunde. Uit het rapport van Ergatis blijkt dat onderzoek is verricht door een arts, AIOS verzekeringsgeneeskunde, een neuroloog/psycholoog NIP, een psycholoog en een fysiotherapeut. Verder blijkt uit het rapport voldoende duidelijk welke onderzoeken er zijn verricht, wat de resultaten hiervan zijn en welke conclusies hieraan zijn verbonden. Verweerder heeft waarde mogen hechten aan dit rapport, te meer nu de bevindingen van dit onderzoek overeenkomen met de andere onderzoeken.
10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat, vanwege zijn hand- en armklachten, in de rubrieken 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) extra beperkingen aangenomen dienen te worden. In dit verband heeft eiser in beroep een brief overgelegd van neuroloog A.J. Vermeij van 6 oktober 2017. De neuroloog constateert dat sprake is van een verminderde vaardigheid en gevoelsvermindering van de linker arm en hand, als restverschijnsel van de cerebrale contusie van de rechter hemisfeer.
11. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat, hoewel eiser consequent melding heeft gemaakt van tintelingen in zijn linkerhand, uit lichamelijk onderzoek van de primaire verzekeringsarts is gebleken dat eiser normale kracht en een normale handfunctie heeft. Ook uit de brief van de revalidatiearts van 6 september 2017 is gebleken dat de kracht in de beide bovenste ledematen normaal is. Met de aangenomen beperkingen voor werken boven schouderhoogte en reiken is volgens de verzekeringsarts B&B voldoende rekening gehouden met de restklachten van de hersenkneuzing. De verzekeringsarts B&B heeft in beroep eiser wel beperkt geacht ten aanzien van werk waarin een hoog handelingstempo vereist is (item 1.9.8), omdat uit het rapport van Ergatis blijkt dat eiser niet boven het normale niveau kan worden belast. De rechtbank ziet geen reden deze conclusie voor onjuist te houden.
12. In beroep heeft eiser informatie van een Taiwanese oogkliniek van 14 oktober 2017 overgelegd, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als gevolg van een beschadiging van zijn ogen klachten heeft bij het zien. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 16 november 2017 aangegeven dat mogelijk sprake is van een gezichtsvelddefecten. In de FML wordt daarom een beperking opgenomen voor beroepsmatig chauffeuren (item 1.9.9). De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B met het toevoegen van deze beperking voldoende rekening heeft gehouden met de visusklachten van eiser. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de informatie van 14 oktober 2017 geen aanleiding geeft om verdere beperkingen aan te nemen. In de brief is geadviseerd om verdere diagnostiek te laten verrichten, maar hiervan zijn geen stukken bijgevoegd.
13. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege balansklachten meer kans heeft om te vallen. Eiser kan niet tegelijkertijd lopen en iets in zijn handen vasthouden, omdat hij problemen heeft met zijn coördinatie. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 16 november 2017 aannemelijk geacht dat eiser beperkt is vanwege zijn evenwichtsproblemen. De verzekeringsarts B&B heeft extra beperkingen in de FML opgenomen ten aanzien van werken op (grote) hoogtes, werken met gevaarlijke machines werken en beroepsmatig chauffeuren (item 1.9.9). Tevens is de al eerder gestelde lichte beperking voor lopen voorzien van de toelichting: niet op oneffen terrein (item 4.18). Dat eiser meer beperkt is vanwege zijn evenwichtsklachten is de rechtbank niet gebleken.
14. Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met eisers vermoeidheidsklachten, dat eiser na twee uur van fysieke activiteiten moet rusten en hij dagelijks elf tot twaalf uur slaapt, overweegt de rechtbank als volgt.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom er geen medische reden bestaat voor een (verdergaande) urenbeperking. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat volgens de standaard Duurbelasting in Arbeid een urenbeperking alleen aan de orde kan zijn op grond van energetische en preventieve gronden, dan wel een verminderde beschikbaarheid. Volgens de verzekeringsarts B&B is geen sprake is van een aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Het dagelijks functioneren van eiser wordt niet gekenmerkt door een of meer langere perioden van niet gebruikelijke rust. Uit het dagverhaal blijkt dat er geen structurele rustmomenten zijn waarop eiser moet slapen. Indien de functiebelasting voldoet aan de gestelde belastbaarheidseisen is er geen bezwaar voor eiser om gedurende een normaal aantal uren te functioneren. Daarbij heeft de verzekeringsarts B&B gewezen op het onderzoek van Ergatis, waaruit volgt dat eiser werk kan verrichten met een normaal belastingniveau. Dat eiser het werk dat hij via een werkervaringsplaats bij Philips heeft verricht, niet heeft volgehouden, kan worden verklaard door het feit dat dit werk voor eiser mentaal te belastend was. De verzekeringsarts B&B acht eiser wel in staat om arbeid te verrichten die mentaal niet belastend is. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de door de verzekeringsarts B&B gegeven motivering te twijfelen.
16. Eiser heeft verder aangevoerd dat in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de FML extra beperkingen aangenomen dienen te worden. In dit verband heeft eiser verwezen naar het NPO en de brieven van revalidatiearts Brands.
17. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen van verweerder blijkens hun rapporten het NPO van 15 april 2015, opgesteld door gezondheidspsycholoog/neuropsycholoog drs. N. Echargui-Achouitar, verbonden aan Libra, als uitgangspunt hebben genomen. In het NPO is - kort gezegd - geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een relatief verminderd tempo van informatieverwerking, concentratieproblemen bij auditief aangeboden informatie en geheugenproblemen. Ten aanzien van het geheugen is sprake van een gestoorde opname van met name verbale informatie. Ook is sprake van een stoornis van de executieve functies. Eiser heeft een relatief zwak vermogen om zich aan te passen aan veranderingen. De planningsvaardigheden en het doelgericht handelen van eiser zijn adequaat. Uit het nadien verrichte NPO van 30 maart 2016, van gezondheidspsycholoog drs. T.C.G. Verbunt, blijkt dat sinds het NPO van 2015 weinig is veranderd. Eiser heeft nog steeds cognitieve problemen, zoals verminderd tempo van informatieverwerking, problemen met het auditieve geheugen en executieve functies. De verzekeringsartsen hebben hun beoordeling verder onder meer gebaseerd op het rapport van Ergatis van 19 mei 2015, dat op verzoek van de werkgever van eiser is opgesteld. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiser wat betreft cognitief functioneren onjuist is ingeschat.
18. Eiser stelt dat sprake is van dermate ernstige gedragsproblemen dat hij nauwelijks zelfstandig kan functioneren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser in beroep brieven van revalidatiearts Brands overgelegd van 4 juli 2017 en 6 september 2017. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat dit geen wezenlijk nieuwe informatie betreft. Volgens de verzekeringsarts B&B komt uit deze brieven naar voren dat eiser met name na datum in geding toenemende gedragsveranderingen en een verminderd ziekte-inzicht lijkt te vertonen. Bij verandering van gedrag kunnen nog vele andere factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld cognitie, motivatie, herstelgedrag, sociale factoren, acceptatie enzovoorts. Niet alle gedragsveranderingen moeten voetstoots leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Eerst moet bekend zijn wat de medische aandoening is en in welke mate deze aandoening aanwezig is. Restverschijnselen kunnen overblijven na het doormaken van een cerebrale contusie. Deze zullen echter stabiel zijn nadat de eerste fase van genezing en herstel is opgetreden. Op basis van het trauma kan volgens de verzekeringsarts B&B niet verklaard worden dat jaren na dato nog meer schade optreedt.
19. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan dit oordeel, voor zover dit ziet op de gedragsproblemen. Uit de brief van Brands van 4 juli 2017 komt naar voren dat eiser reeds door kleine werkbelasting volledig overbelast raakt met forse toename van gedragsproblematiek. Met name naar de echtgenote toe is er sprake van verbale agressie, wantrouwigheid en paniek. In de brief van 6 september 2017 stelt Brands dat bij optreden van overbelasting steeds sprake is van een toename van gedragsproblemen, met name de wantrouwigheid die omslaat in echte paranoïde en geïrriteerdheid die omslaat in agressie. De rechtbank kan de verzekeringsarts B&B volgen in het oordeel dat kennelijk sprake is van een toename van gedragsproblemen. Uit de eerdere brief van Brands van 8 april 2016 blijkt immers dat bij eiser sprake was van een persoonlijkheidsverandering die zich uitte in sneller geïrriteerd zijn en enige wantrouwigheid. Uit het neuropsychologisch onderzoek van 30 maart 2016 blijkt dat eiser het contact op adequate wijze aanging en hij kwam over als een vriendelijke en coöperatieve man die een afwachtende houding aannam. Wanneer taken moeilijk gingen, bleef hij rustig en was er geen frustratie zichtbaar. Ook uit het onderzoek van Ergatis van 9 mei 2016 komt naar voren dat eiser een vriendelijke, coöperatieve en volgzame indruk maakte. Blijkens de informatie van de jobcoach M. Mettau van 26 oktober 2016 raakt eiser emotioneel sneller geïrriteerd bij tegenvallers of onverwachte gebeurtenissen, kan hij dit moeilijker loslaten en kan dan enigszins buitenproportioneel reageren. De gedragsproblemen die in de brieven van 4 juli 2017 en 6 september 2017 worden beschreven, waren kennelijk op de datum in geding nog niet in dezelfde mate van ernst aanwezig. Bovendien heeft de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat bij verandering van gedrag nog vele andere factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld cognitie, motivatie, herstelgedrag, sociale factoren en acceptatie. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts B&B dat op basis van het trauma niet verklaard kan worden dat jaren na dato meer gedragsproblemen optreden.
De primaire verzekeringsarts heeft de cognitieve beperkingen aangenomen, zoals deze zijn geobjectiveerd in de neuropsychologische onderzoeken van 15 april 2015 en 30 maart 2016. Ook is hierbij meegewogen dat bij eiser sprake is van een aanpassing aan de veranderde leefomstandigheden, met daarbij veranderde interpersoonlijke interacties. Eiser zit in het aanpassingsproces van het verlies van werk, waar hij altijd zeer intensief mee bezig is geweest en daarnaast heeft hij ook nog te maken met het verlies van zijn sportieve hobby’s.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de cognitieve beperkingen van eiser ten tijde in geding en zijn er geen medische redenen om extra beperkingen aan te nemen in verband met de gedragsproblemen van eiser.
20. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van het ziekte-inzicht van eiser. Uit de brief van Brands van 4 juli 2017 komt naar voren dat bij eiser sprake is van een gebrek aan ziekte-inzicht en de inschatting van eigen functioneren inadequaat is. De verzekeringsarts B&B heeft geoordeeld dat eiser met name na datum in geding een verminderd ziekte-inzicht lijkt te vertonen. Dit oordeel correspondeert naar het oordeel van de rechtbank niet met de stukken. Hetgeen Brands in de brief van 4 juli 2017 stelt ten aanzien van het ziekte-inzicht van eiser komt overeen met de informatie van Brands in de brief van 8 april 2016, te weten dat eiser slechts beperkt inzicht heeft in de aanwezige beperkingen en dat hij onvoldoende opmerkt dat iets verkeerd loopt. Dit komt ook overeen met de brief van de jobcoach van 26 oktober 2016, waarin wordt aangegeven dat sprake is van een beperkt ziekte-inzicht. Hierdoor kan hij zijn capaciteiten ten aanzien van taken en resultaten niet goed inschatten. Deze informatie van de jobcoach was bekend bij de primaire verzekeringsarts, maar ook zij heeft niet gemotiveerd waarom geen beperking is aangenomen wat betreft ‘inzicht in eigen kunnen’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
22. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.