Bewijswaardering
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 vrijspraak bepleit. Met betrekking tot feit 4 heeft de verdachte toegegeven dat hij een revolver met munitie in zijn cel had liggen. Van het overige onder 4 tenlastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
1. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-20l6230666-1 (pagina L172 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 25 december 2016 omstreeks 10:45 uur bevond ik mij in het kantoor op de eerste verdieping van de supermarkt [supermarkt 1] te Geleen. In een naastgelegen kantoor bevond zich [slachtoffer 2] . Ik hoorde en zag iemand de trap opkomen en ik zag vrijwel direct dat er een pistool op mij gericht werd en ik zag dat deze man gebaarde dat ik stil moest zijn. Voordat ik mij bewust was van wat er gaande was, zag ik dat de man al achter mij stond en mij vastpakte in mijn nek en in mijn nek kneep. Ik zag dat in zijn andere hand hij het pistool vast hield en deze tegen mijn hoofd hield. Ik voelde duidelijk de loop van het pistool. De man liep vervolgens samen met mij naar de deur van het kantoor waar [slachtoffer 2] zich bevond. Hij hield mij nog steeds bij mijn nek vast en hield mij nog steeds onder schot. Eenmaal aangekomen bij de deur opende ik de deur en ik zag dat [slachtoffer 2] zich omdraaide en schrok. Ik hoorde dat de man zei dat wij op de grond moesten liggen. Ik hoorde dat de man tegen ons begon te vertellen en maakte hierbij duidelijk dat het om een echt pistool ging. Ik hoorde dat hij iets deed met het pistool. Ik zag dat er een kogel naast mij op de grond viel. Ik hoorde de man zeggen: “Zie je dat het een echte is, zie je dat ik geen grappen maak”, of woorden in die strekking. Ik hoorde dat de man zei dat ze [slachtoffer 2] al een tijdje in de gaten hielden. Ik hoorde dat de man ook iets zei over de moeder van [slachtoffer 2] . Ik hoorde dat de man zei dat als hij niet mee zou werken of iets verkeerd zou proberen dat ze zijn moeder zouden pakken. Ik zag dat de man vervolgens [slachtoffer 2] aan keek en ook zei dat het niet om hem ging, maar dat als hij iets zou proberen men zijn moeder zou pakken. De man begon over de kluis. Ik hoorde dat de man zei en gebaarde dat hij de grondkluis wilde en ik zag dat hij deze aanwees. Ik maakte daaruit op dat de man wist in welke kluis het grote geld lag. Ik hoorde dat de man tegen [slachtoffer 2] zei dat hij de kluis moest openmaken. [slachtoffer 2] moest de knop buiten het tel-kantoor indrukken en ik moest op de groene knop drukken in het tel-kantoor. Nadat de kluis open was, moest [slachtoffer 2] van de man het geld uit de kluis pakken. Ik zag dat de man een vuilniszak pakte. Ik zag dat [slachtoffer 2] een doosje uit de kluis pakte waar het geld in lag en deze aan de man gaf. [slachtoffer 2] moest vervolgens ook een stapeltje geld bij de computer pakken. Ik zag dat [slachtoffer 2] dat geld pakte en aan de man gaf.
Wij hoorden van de man dat wij naar de kantine moesten lopen en onderweg naar de kantine zag ik dat [slachtoffer 3] de trap opgelopen kwam. Ik zag dat de man zijn pistool richtte in de richting van [slachtoffer 3] en hierbij zei dat zij naar de kantine moest lopen. Ik hoorde dat de man tegen ons zei dat wij op onze buik, op de grond in de kantine moesten gaan liggen. Wij lagen met z’n drietjes bij elkaar. Ik hoorde dat de man zei dat wij hier 10 minuten moesten blijven liggen, daarna konden wij de politie bellen. Ik hoorde dat de man tegen [slachtoffer 2] een paar keer zei: “Denk aan je moeder [slachtoffer 2] .”
2. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-2016230666-7 (pagina L184 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van aangever [slachtoffer 2], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 25 december 2016 boven aan het werk in het telkantoor van de [supermarkt 1] te Geleen. Ik zag op een gegeven moment [slachtoffer 1] staan met een man achter haar die een pistool in zijn handen had en op [slachtoffer 1] richtte ter hoogte van haar hoofd. Hij richtte het wapen op mijn achterhoofd en zei dat ik moest gaan liggen. Ik en [slachtoffer 1] zijn gaan liggen. Hij maakte een klikbeweging met het wapen en ik zag een kogel uit het wapen vallen. Hij vertelde dingen over mijn moeder. De man wees naar de kluis met het biljetgeld. Die moest open. [slachtoffer 1] drukte op de knop in het telkantoor en ik op de knop in het andere kantoor. De man liep met mij mee toen. Hij hield mij onder schot. Ik moest het geld uit de kluis in een blauwe vuilniszak doen die de man zelf uit een vuilnisbak had gepakt. Ook heb ik een stapel geld bij de computer aan de man moeten geven. Hij vertelde me dat hij me al weken aan het volgen was en wist waar ik woonde. Toen [slachtoffer 3] boven kwam, hield hij haar onder schot. We werden opgesloten in de kantine. We moesten liggen en 10 minuten wachten voor we de politie konden bellen. Er is naar schatting 50.000 à 60.000 euro weggenomen.
Op 26 november 2016 ben ik 10 minuten lang gebeld door mijn buurman [getuige 1] , die woont op de [adres 2] in Brunssum naast mijn ouders. [getuige 1] belde om te zeggen dat iemand bij mijn ouders naar mij had gevraagd.
3. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-2016230666-6 (pagina L197 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van getuige [slachtoffer 3], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 25 december 2016 aan het werk in de [supermarkt 1] te Geleen. Omstreeks 10:30 uur werd ik door [slachtoffer 16] , die achter de kassa werkte, opgeroepen om naar de kassa te komen. Bij de kassa aangekomen zag ik een man die zei dat hij zich niet lekker voelde en pijn op de borst had. Ik heb de man bij de bakkerijafdeling laten zitten met 2 bekertjes water en [betrokkene 1] gevraagd om de man in de gaten te houden. Vijf minuten later was ik bij de groenteafdeling en toen kwam de man weer naar me toen en vroeg wederom om een bekertje water. Ik gaf dat aan hem. Ik kan de man als volgt beschrijven: negroïde man.
Omstreeks 10:45 uur ging ik naar boven. Ineens ging het alarm af. Toen ik bijna boven was, zag ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in bijzijn van een onbekende man met een blauwe vuilniszak in zijn hand en een vuurwapen. Hij richtte het vuurwapen op mij. Ik schrok heel erg. Ik hoorde de man zeggen dat we allemaal naar de kantine moesten. Daar moesten we gaan liggen en mochten pas na 10 minuten de politie bellen. Onderweg naar kantine hield de man ons onder schot. De man vroeg ons in de kantine vervolgens een voor een of we hem zouden herkennen. Wij zeiden alledrie nee. Ik hoorde dat de man tegen [slachtoffer 2] zei dat hij wel zou weten waar zijn moeder woont of woorden van gelijke strekking. Toen ik op de grond lag in de kantine dacht ik ineens aan de man van de bekertjes water. Ik vermoedde toen dat de man die zich zogenaamd niet lekker had gevoeld, ons had willen afleiden.
4. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. 31 (pagina L220 e.v. zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van [getuige 2], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
De buit was 57.832,50 euro en 3 waardebonnen van 7,50 euro.
5. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-2016230666-5 (pagina L206 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van getuige [slachtoffer 16], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was op 25 december 2016 aan het werk achter de kassa van de [supermarkt 1] te Geleen. Op een gegeven moment kwam er een man de winkel binnen. Hij had een donker uiterlijk, echt zwart, het was een neger. De man heeft enige tijd in de winkel boodschappen gedaan die hij in een mandje deed. Op enig moment liep de man zonder boodschappen naar buiten, later kwam hij weer de winkel in. Hij had kennelijk zijn mandje weer gepakt want hij kwam even later bij mij aan de kassa. Toen ik klaar was met scannen gaf de man aan dat het te duur was. Ik heb steeds een paar boodschappen eraf gehaald totdat we op een bedrag kwamen wat de man goed vond. Dat kostte enige tijd. Toen ik uiteindelijk klaar was, zei de man dat hij buikpijn had. Ik heb toen [slachtoffer 3] omgeroepen die hem uiteindelijk heeft meegenomen. Later zag ik de man de winkel weer verlaten, wederom zonder boodschappen. De man die ik heb beschreven heeft mij lange tijd bezig gehouden aan de kassa.
6. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-2016230666-4 (pagina L210 e.v. zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Mijn leidinggevende kwam een glas water bij me halen voor een klant die aan de kassa stond. Hij voelde zich niet goed. [slachtoffer 3] zette de klant op een stoel. Het betrof een negroïde man. Ineens zag ik dat de klant op stond en weg liep in de richting van de kassa’s. Na ongeveer 2 minuten kwam hij weer terug en ging weer op de stoel zitten. Hij zat ongeveer 10 minuten in de stoel, sprong toen op en liep met gehaaste pas weg in de richting van de kassa’s.
7. Het proces-verbaal van de politie Eenheid Limburg, nr. LB3R016316-2 (pagina L366 van e.v. zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudende alsrelaas van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op maandag 26 december 2016 bekeek ik de camerabeelden van de [supermarkt 1] .
Op 25 december 2016 om 10:36:54 zie ik dat een negroïde persoon door het gangpad loopt.
Op 25 december 2016 om 10:38 uur zie ik dat een mannelijk persoon in zwart Adidas vest met daarover heen een blauwe bodywarmer door het gangpad loopt. Later blijkt dat deze persoon de overval zal plegen. Verder aangeduid als dader 1.
Op 25 december 2016 om 10:46:46 zie ik dat in het kantoor van de winkel [supermarkt 1] een man en vrouw in [supermarkt 1] bedrijfskleding in de ruimte zijn, dat de dader (dader 1) in de ruimte is en de vrouw vast houdt, dat de vrouw op de grond gaat liggen onder het bureau, dat het mannelijke slachtoffer ook op de grond gaat liggen, dat de dader een voorwerp, gelijkend op een vuurwapen, richt op het slachtoffer.
Een specifiek kenmerk van dader 1 was een verdikking aan het rechteroor.
Op 25 december 2016 om 10:52:26 zie ik bij kassa 1 dat dader 1 langs de kassa loopt zonder te betalen en dat hij een blauwe zak of tas in zijn handen heeft.
Op 25 december 2016 om 10:52:37 zie ik bij kassa 1 dat de negroïde persoon langs de kassa loopt zonder te betalen.
8. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, nr. 38 (pagina L353 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudende debevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 6 januari 2017 bekeek ik beelden afkomstig van de recorders van de [supermarkt 1] te Geleen.
Op camerabeelden van 25 december 2016 zag ik dat om 10:04:29 een persoon de winkel binnenkomt. Deze persoon herken ik als de persoon die als verdachte (rechtbank begrijpt: dader 1) in het telkantoor was gefilmd (proces-verbaal LB3R0160316-2). Wordt NN1 genoemd.
Op camerabeelden van 25 december 2016 zie ik dat om 10:05:21 uur een negroïde man de winkel binnenkomt. Deze persoon is eveneens beschreven in proces-verbaal LB3R0160316-2. Wordt NN2 genoemd.
9. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 81 (pagina 440 e.v., van het einddossier, map 1), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Bij het uitkijken van de beelden van de daders van de overval op supermarkt [supermarkt 1] op 25 december 2016 viel bij één van de daders zijn rechteroor op (vgl. proces-verbaal LB3R0160316-2 t.a.v. dader 1). Door mij werden enkele foto’s gemaakt van het hoofd van [verdachte] . Het rechteroor op de foto van de dader van de overval in Geleen toont overeenkomsten met het rechteroor van de [verdachte] . Met name het uitsteken van dit oor is gelijkend.
10. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. PL2300-2016230666-11 (pagina L227 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van [getuige 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 26 november 2016 omstreeks 19:40 uur belde een man aan bij het huis van de buren aan de [straatnaam 2] te Brunssum. Ik zag de man daarna naar mijn woning toe komen. Ik opende de deur. De man vertelde dat hij op zoek was naar [slachtoffer 2] . De ouders van [slachtoffer 2] wonen naast mij. Ik heb de man binnen gelaten. Ik heb [slachtoffer 2] gebeld met de vraag of ik zijn nummer mocht geven aan de man . De man en [slachtoffer 2] hebben vervolgens een minuut of 10 met mijn telefoon met elkaar gepraat. De man is rond 20:00 uur weer vertrokken.
11. Het proces-verbaal van verdenking van de politie Eenheid Limburg (pagina L78 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudende alsbevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] van [verdachte] straalt op 26 november 2016 rond 20:00 uur een mast aan die stond op de [straatnaam 1] te Brunssum. Deze mast stond in de directe nabijheid, 1 kilometer, van de [straatnaam 2] .
12. Het proes-verbaal van politie Eenheid Limburg, nr. PL2300-2016230666-14 (pagina L229, zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudende alsbevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 31 december 2016 nam ik naar aanleiding van een verzoek van [getuige 1] telefonisch contact op met [getuige 1] . Hij verklaarde als volgt:
“Gisteren heb ik samen met mijn vrouw foto’s bekeken die op facebook politie.nl staan. Dit betreffen foto’s van de daders bij de overval op [supermarkt 1] te Geleen met kerstmis. Ik herken op die foto’s met de man met die bodywarmer de persoon terug waar ik over verklaard heb. Die persoon is dezelfde man die op 26 november 2016 bij mij is geweest en via mijn gsm met [slachtoffer 2] heeft gesproken. Ik ben hier 100% zeker van.”
13. Het proces-verbaal van politie Eenheid Amsterdam-Oost nr. 2016259076 (pagina L237 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede verklaring van [getuige 3], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
[medeverdachte] kwam op 25 december 2016 in de middag bij mij thuis in Amsterdam. Hij had twee tassen bij zich. Hij zette 1 tas op de bank en kieperde de ander om. Er vielen allemaal biljetten op de vloer. Ik hoorde hem zeggen dat het zijn geld was en ik hoorde hem ook zeggen dat het zo’n 22 of 23 duizend was. Een gedeelte was ingepakt met een bandje erom heen. Het waren papieren bandjes. Toen wist ik dat het wel van een bedrijf af kwam. Ik was op dat moment in een telefoongesprek met mijn zus, [naam 1] .
14. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. 58 (pagina L320 e.v., zaaksdossier Delict 5, map 3), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Naar aanleiding van het onderzoek MD2RO1 6155 201 6346626, heb ik op woensdag 11
en donderdag 12 januari 2017 op verzoek van de recherche Eenheid Limburg, een tapgesprek beluisterd. In dit onderzoek wordt als verdachte aangemerkt een man genaamd [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , te Amsterdam. Onderzoek had uitgewezen dat [medeverdachte] onder andere verbleef op het adres [adres 5] Op dit adres woont de oma van de verdachte [medeverdachte] , genaamd [getuige 3] . Op dit adres is een vaste lijn, [telefoonnummer] op naam van [getuige 3] geregistreerd.
Het door mij beluisterde telefoongesprek, betrof gesprek nummer 14, gevoerd op 25 december 2016 te 14:38:39 uur. Het gesprek was eerder uitgewerkt door een tolk ten behoeve van de politie Almere en is op verzoek van de Eenheid Limburg opnieuw door mij beluisterd en uitgewerkt als volgt:
M = [getuige 3]
J = [naam 1]
T = [medeverdachte]
M: “ [naam 1] , bel de politie!”
J: “Is het [medeverdachte] ?”
M: “Ja, bel de politie…. [naam 1] !”
J: “Wat?”
M: “Die jongen heeft iets gedaan!”
[ [getuige 3] heeft de telefoon overgegeven aan [medeverdachte] ]
T: “Ik kom ff van euh…ik kom ff van Zuid-Limburg”.
[ [getuige 3] komt weer aan de telefoon]
M: “…..hij heeft een….een zak omgekeerd hier op de grond in de woonkamer….. [naam 1] stapel biljetten!!”
[Te horen is dat [medeverdachte] op de achtergrond luidop aan het tellen is]
T: “Tien duizend….dit is vijftienduizend”
M: “Maar wie heeft je dit geld gegeven?”
T: “Een winkel”
M: “Een winkel?”
T: “………(ntv) bij een vriend”
M: “Dus van wie is het geld?”
T: “Ik kan geen namen noemen, oma..ik ga u echt niet….”M: “Maar waarom breng je het niet voor hem toe”
T: “Euh?”
M: “Waarom breng je het niet naar hem toe?”
T: “Ik heb het van hem gekregen”
M: “Hoeveel hadden jullie samen?”
T: “60.000”
M: “En wat heb je hier?”
T: “…een kleine 21.000 denk ik”
15. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. 106 (pagina 150 e.v., einddossier, map 1), voor zover inhoudende de op 18 mei 2017 afgelegdeverklaring van [medeverdachte], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik ben degene op de camerabeelden bij de [supermarkt 1] . (de rechtbank begrijpt: de persoon die steeds als de negroïde persoon wordt aangeduid op de camerabeelden van de [supermarkt 1] te Geleen van 25 december 2016).
16. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017009585-1 (pagina 703 e.v., zaaksdossier Delict 2, map 2), inhoudendede verklaring van aangeefster [slachtoffer 4], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 14 januari 2017 was ik aan het werk in het [drogist] te Someren. Er kwam een paar minuten voor 18:00 uur – sluitingstijd – een man de winkel ingelopen. De man kwam snel regelrecht op mij afgelopen, pakte met zijn linkerhand meteen mijn haren vast en meteen zag ik dat hij zijn rechterhand met daarin een vuurwapen tegen mijn hoofd aanhield. De man vroeg naar [slachtoffer 6] , ik wilde naar het magazijn lopen en toen zag de man [slachtoffer 5] staan voor de deur van het trolleyhok. In het trolleyhok hoorde ik dat de man zei: “dit is een overval, als jullie meewerken overkomt jullie niks.” De man hield zijn vuurwapen in een hand gericht naar ons. Toen we uit het trolleyhok kwamen werden we opgejaagd door hem en moesten we van hem laag bij de grond vooruit bewegen. Toen we uit het trolleyhok kwamen hoorde ik dat de man riep: “broer broer daar is zij”. We liepen het magazijn binnen en daar kwamen we [slachtoffer 6] tegen. Ik hoorde dat de man zei: “we moeten naar de kluis” of “waar is de kluis”. Ik heb een tweede dader niet gezien maar redelijkerwijs weet ik gewoon dat er 2 mannen waren. De man zei tegen [slachtoffer 5] en mij: “Ga op de grond liggen en niet bewegen. Niets doen.” Als wij wel iets zouden doen dan zou er wat gebeuren.
17. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017009586-2 (pagina 721 e.v., zaaksdossier Delict 2, map 2), inhoudendede verklaring van aangeefster [slachtoffer 6], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 14 januari 2017 aan het werk in het [drogist] te Someren. Ik was op enig moment in het magazijn aan het werk. Ik hoorde een piepje en vervolgens iemand zeggen “ga liggen, ga liggen”. Ik zag [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en een voor mij onbekende man binnenkomen. Ik zag dat de man een vuurwapen in zijn hand had. Ik hoorde de man zeggen dat we op de grond moesten blijven liggen en dat we niets moesten proberen. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat ik naar de kluis moest gaan. Ik voelde dat dader 1 mij met zijn hand vast had. Hij duwde mij in de richting van het kantoor.
Plotseling was dader 2 ook voor in de winkel bij mij en dader 1. Ik zag ze toen beiden de winkel uitlopen.
18. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 1 (pagina 796 e.v., zaaksdossier Delict 2, map 2), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op maandag 23 januari 2017 was ik belast met het uitkijken van de camerabeelden van 14 januari 2017 van het [drogist] te Someren.
Ik zag op tijdstip 17:57:35 dat een man het [drogist] binnen liep. Deze man wordt verder aangeduid als dader 1. De man droeg een donkere jas/bodywarmer; de mouwen waren van een ander materiaal dan het voorpand. Op de linkerborst zat een wit Nike logo; de jas had een capuchon.
Ik zag dat ca. 15 seconden later een tweede man binnenkwam. Deze man wordt verder aangeduid als dader 2. Ik zag dat dader 2 een witte boodschappentas mee naar binnen nam met daarop de afbeelding van het logo van de [supermarkt 2] . Ik zag dat dader 2 de toegangsdeur dichttrok.
Ik zag dat dader 1 rechtstreeks op een medewerkster afliep. Hij heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand. Hij pakt de medewerkster bij haar haren vast en duwt haar voor zich uit. Vervolgens is te zien dat de man het vuurwapen richt op een andere medewerkster. Hij gaat met beide medewerksters naar een deur. Het vuurwapen is ook hier te zien.
Ik zag dader 2 aan komen lopen bij de deur waar dader 1 in was gegaan met beide medewerksters. Ik zag dat dader 2 de [supermarkt 2] tas opende en daar een beige tas uit haalde. Ik zag dat dader 2 de [supermarkt 2] tas op de grond achterliet.
Ik zag dader 1 richting de uitgang liep/rende. Ik zag dat dader 1 gelijk weer terug kwam lopen/rennen richting de deur waar hij eerder naar binnen was gegaan met de 2 medewerksters. Ik zag dat dader 1 een opvallende manier van lopen had. Ik zag namelijk, dat dader 1 zijn armen langs zijn lichaam liet hangen tijdens het snel lopen/rennen en dat hij zijn benen heel dicht tegen elkaar hield.
19. Het proces-verbaal sporenonderzoek van politie Eenheid Oost-Brabant nr. Pl2100-2017009586-11 (pagina 871 e.v., zaaksdossier Delict 2, map 2), inhoudendehet relaas van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 14 januari 2017 werd een forensisch onderzoek ingesteld in het [drogist] te Someren. Op de grond zagen wij een lege witte boodschappentas met daarop de winkelnaam [supermarkt 2] liggen. De tas werd veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAJH5832NL. De handvatten van de witte boodschappentas (SIN AAJH5832NL) zijn bemonsterd op de eventuele aanwezigheid van DNA-houdend celmateriaal. Deze bemonstering is gewaarmerkt met SIN AAKK8552NL.
In de richting van het kantoor zagen wij een kogelpatroon liggen met de indruk ‘PPU’ en ‘7.62x39’. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het aanvalsgeweer AK-47.
In het kantoor zagen wij een munitiedoos op de grond liggen. Het betrof een blauwe doos met daarop onder ander “PPU ammunition” en “7.62x39”. Er zaten 20 kogelpatronen van het merk PPU en kaliber 7.62x39 in.
20. Een rapport van het NFI d.d. 18 juli 2017 (pagina 925 e.v., zaaksdossier Delict 2, map 2), inhoudendeals bevindingen van de rapporteur:
Verzocht is om het DNA-profiel van [verdachte] te vergelijken met het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAKK8552NL#01 (gehele handvatten tas).
Van het DNA in de bemonstering AAKK8552NL#01 is een DNA-mengprofiel verkregen, waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal 4 personen. Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat [verdachte] één van de donoren van DNA in deze bemonstering kan zijn.
De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De bemonstering AAKK8552NL#01 bevat DNA van [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2:
De bemonstering AAKK8552NL#01 bevat DNA van 4 willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 10 miljoen maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
21. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-8 (pagina 578 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van aangeefster [slachtoffer 7], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 21 januari 2017 (rechtbank verstaat: 20 januari 2017) was ik achter de balie aan het werk (rechtbank begrijpt: bij [bedrijf] ). Ik zag tegen sluitingstijd van de balie twee mensen de receptie binnen lopen, ze liepen direct door naar achter de balie. Ik hoorde ze zeggen “stil, stil” en “liggen, liggen”. Ik werd vanuit mijn rug op de grond geduwd. Eén persoon had een vuurwapen. Collega [slachtoffer 9] werd meegenomen richting de kluis. Zij werd meegenomen door een andere man. Op enig moment hoorde ik dat [slachtoffer 9] een tweede onderdeel van een sleutel van de kluis nodig had om de kluis te kunnen openen. Ik wilde mijn bureaulade openen om dat andere onderdeel te pakken en ik voelde dat ik omlaag gedrukt werd door middel van de loop van het wapen tegen mijn nek. Ik zei “ik moet de sleutel pakken”. Ik kon toen omhoog komen. Ik kon de lade openen. De loop van het geweer bleef in mijn nek en 1 hand bleef op mijn schouder. Ik heb de sleutel gepakt en naar mijn collega [slachtoffer 9] geschoven. Ik hoorde de man zeggen “gewoon rustig blijven, dan doen we jullie niks aan”. Ik hoorde de man daarna zeggen “Problemen!”. Direct daarna waren de mannen weg. Ik had mijn tas met mijn portefeuille en wat pasjes op de kluis staan. Deze tas is weggenomen.
22. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-14 (pagina 593 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van getuige [slachtoffer 9], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 20 januari 2017 had ik dienst bij [bedrijf] . Ik liep in de ruimte voor de balie. Plots kwamen er twee mannen binnen. Een van de mannen trok uit een tas een groot vuurwapen. Ik hoorde hem in mijn richting roepen: “Op de grond, op de grond!!”. Ik zag de andere persoon het kantoor binnen gaan. Hij had ook een wapen. Op een gegeven moment werd ik op mijn knieën het kantoor in gedwongen en geduwd. Ik hoorde hem zeggen dat ik de kluis open moest maken. Ik voelde dat hij mij richting de kluis duwde. Ik kreeg van [slachtoffer 7] het andere sleuteldeel toegeschoven. Ik heb vervolgens de kluis geopend. Ik heb de overvaller een envelop met daarin de dagopbrengsten van een paar dagen gegeven. De overvaller wilde meer en was op zoek naar een tas. Hij pakte de tas van [slachtoffer 7] en gaf die aan mij. Ik had al wat muntrollen en waardecheques uit een geldkistje gepakt. De beide overvallers zijn weggerend met medeneming van de tas van [slachtoffer 7] .
23. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985 (pagina 591 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van getuige [slachtoffer 8], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 20 januari 2017 werkzaam als receptioniste bij [bedrijf] . Ik zag iemand binnen komen bij de receptie. Ineens stond er een overvaller achter mij die zei dat we moesten gaan liggen. Ik hoorde de overvaller zeggen: “Rustig blijven dan gebeurt er niks”. Ze is toen op de grond gaan liggen. Toen de man binnen kwam, heb ik een pistool gezien, echt iets groots.
24. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-1 (pagina 552 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van aangever [aangever], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Er is voor 500 euro aan waardecheques weggenomen en voor 200 euro aan cash geld.
25. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-5 (pagina 574 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van getuige [slachtoffer 10], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was met familieleden (rechtbank begrijpt: onder meer [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] ) in het park [bedrijf] op 20 janauri 2017. Ik zag 2 mannen uit de receptie komen, richting de uitgang. Eén man liep naar ons toe, hij had een compact automatisch vuurwapen vast. De man zei “liggen, liggen”. Hij richtte het wapen op ons. Ik zei lachend “Ik dacht het niet vriend”. De man sloeg me daarop met het handvat van het wapen in mijn gezicht. De mannen renden daarna weg richting de uitgang.
26. De processen-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant (pagina 576, c.q. pagina 580 c.q. pagina 587 c.q. pagina 589 c.q. pagina 596 van zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van getuigen[slachtoffer 11] c.q. [slachtoffer 12] c.q. [slachtoffer 13] c.q. [slachtoffer 14] c.q. [slachtoffer 15] , die – zakelijk weergegeven – al dan niet ieder voor zich hebben verklaard dat:
Zij op 20 januari 2017 met z’n allen op bezoek waren bij [bedrijf] , dat zij in de buurt van de receptie hoorden roepen “liggen, liggen” en dat zij vuurwapen(s) in de handen van de man (nen) zagen.
27. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 54 (pagina 644 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudende als relaas van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden van 20 januari 2017 van [bedrijf] .
Ik zag dader 1 om 19:54:30 uur de buitendeur openmaken. Ik zag dat hij een donkere jas met lichtkleurig logo op de linkerborst droeg met aan de achterzijde een donkere capuchon met witte horizontale lijnen. Hij hield een witte plastic tas vast. Tijdens het lopen was hij met de witte tas bezig.
Ik zag dat er direct achter dader 1 nog iemand mee naar binnen kwam, aangeduid als dader 2.
Ik zag dat dader 1 de ruimte van de receptie binnen liep. Ik zag dat dader 1 tijdens het lopen met zijn rechterhand een voorwerp gelijkend op een geweer uit de witte plastic tas haalde. Ik zag dat dader 1 de plastic tas op de grond liet vallen terwijl hij het geweer direct op de medewerkster van [bedrijf] richtte. Ik zag dat dader 2 direct achter dader 1 mee de ruimte van de receptie in liep. Ik zag dat dader 1 de medewerkster in haar nek vastpakte. Ik zag nu ook dat de witte plastic tas niet helemaal wit was. Ik zag dat deze tas een donkergroene kleur had, dat er een lichtkleurig logo op stond. Ik zag dat de medewerkster op haar knieën op de grond zat. Ik zag dat dader 2 de witte deur open maakte. Toen dader 2 dat deed zag ik dat hij een vuistvuurwapen (gelijkend) in zijn rechterhand vast had. Ik zag dat dader 1 de medewerkster over de grond via de witte deur het keukentje in trok.
Ik zag om 19:56 uur de witte deur open gaan. Ik zag dat dader 1 de ruimte van de receptie in liep en naar de hal rende. Ik zag dat dader 2 achter dader 1 aanrende. Ik zag dat dader 2 wat ‘slungelig’ rende. Ik zag namelijk dat hij de knieën ver naar voren had gebogen en zijn armen langs zijn lichaam liet hangen.
28. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 26 januari 2018 aan de hand van fragment 10 en 11, opgenomen op pagina 666 van het zaaksdossier Delict 1, map 2, zijnde stills behorende bij de uitgekeken camerabeelden zoals beschreven in proces-verbaal nr. 54, voor zover inhoudende dat:
het op een vuurwapend gelijkende voorwerp dat de overvaller vast houdt, lijkt, gelet op de vorm en de contouren, in het bijzonder de kromme vorm van het magazijn en het smallere gedeelte van de loop ten opzichte van de rest van het vuurwapen, sprekend op een vuurwapen dat sterke gelijkenis vertoont met een AK-47 aanvalsgeweer.
29. Het proces-verbaal sporenonderzoek van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-17 (pagina 525 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudende als relaas van verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 20 januari 2017 hebben wij sporenonderzoek verricht bij [bedrijf] . In de ruimte waar de receptie zich bevond, zagen wij op de vloer een groenkleurige boodschappentas liggen. De hengsels van deze tas werden als biologische sporendragers veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAJH5473NL.
30. Een deskundigenrapport van het TMFI d.d. 7 juli 2017 (p. 672 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudende alsbevindingen van de deskundige, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op de bemonstering van de hengsels tas SIN AAJH5473NL#01 is een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal 4 personen aangetroffen, van wie zeker 1 man. Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten als donor.
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering van de hengsels van de tas (AAJH5473#01) is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en drie onbekende, niet verwante personen
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van vier onbekende, niet verwante personen
De resultaten van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
31. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 7 (pagina 561 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op vrijdag 20 januari 2017 werd van [getuige 4] een verklaring opgenomen. Hij verklaarde dat hij op 20 januari 2017 (rechtbank begrijpt: ’s avonds) op de parkeerplaats bij de Sporthal te Overloon twee mannen passeerde. In ieder geval één van deze mannen kwam gehaast over. Man 2 had een voorwerp in zijn linkerhand. De mannen stapten in de donkerkleurige auto, vermoedelijk een personenauto van het merk BMW. De personenauto had voor felgekleurde, zogenaamde Xenonverlichting.
32. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 26 (pagina 609 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 9 februari 2017 werd onderzoek gedaan naar de verlichting van de in beslag genomen BMW met kenteken [kenteken] , waarvan [verdachte] gebruik maakte. Wij zagen dat de verlichting aan de voorzijde van de personenauto fel wit-/blauwkleurig was, dergelijke verlichting wordt in de volksmond aangeduid als Xenon-verlichting.
33. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017013985-26 (pagina 600 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede verklaring van [getuige 5], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ik was op 20 januari 2017 bij [bedrijf] werkzaam. Naar aanleiding van de beelden van de overval moest ik denken aan een persoon die eerder op de dag aan de balie van de receptie een [naam knuffel] had gekocht. De man was tussen de 25 en 30 jaar oud, ongeveer 1.80 - 1.85 meter lang, kort zwart haar en hij droeg een grijze trainingsbroek met het logo van Manchester United en een grijs vest met capuchon. Deze capuchon had strepen die lichter van kleur waren. Bij de beelden van de overval zag ik soortgelijke strepen.
34. Het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg nr. LB3R016316-87 (pagina 38 e.v., einddossier, map 1), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 3 februari 2017 werd voor een doorzoeking binnengetreden in de woning [adres 3] (PI Zuid-Oost), [naam cel] , [naam 2] , bewoond door [verdachte] . In de woning werd inbeslaggenomen onder meer kleding en een tas met revolver.
35. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. LB3R016316-86 (pagina 40 e.v., einddossier, map 1), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 3 februari 2017 werd voor een doorzoeking de cel van [verdachte] in PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel te [naam 2] binnengetreden. Tevens werd de bij [verdachte] in gebruik zijn personenauto, BMW met kenteken [kenteken] doorzocht. Dit voertuig stond geparkeerd op de parkeerplaats van de P.I. In de achterbak van het voertuig werd een automatisch vuurwapen aangetroffen, waarschijnlijk een AK-47. In doosjes naast dit vuurwapen lagen patronen.
36. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. Pl2100-2017009586-51 (pagina 979 e.v., zaaksdossier Delict 4, map 3), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
De op 3 februari 2017 bij doorzoekingen in de cel en de auto van [verdachte] in beslag genomen wapens en munitie zijn door mij onderzocht:
Ik zag dat het voorwerp (SIN AAJI2996NL) een machinegeweer was van het merk Zastava, model m70 A32, kaliber 7.62x39mm. Dit is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie.
Ik zag dat dit in totaal 41 kogelpatronen (SIN AAJI2994NL) van het kaliber 7.62x39mm waren. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Ik zag dat dit in totaal 190 (centraalvuur volmantel) kogelpatronen (SIN AAJI2995NL) van het kaliber 7.62x39mm waren. Bij deze munitie was tevens een (deelmantel centraalvuur) kogelpatroon van het kaliber .44 Remington Magnum aanwezig. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Ik zag dat dit een double-action centraalvuur revolver, van met merk Webley & Scott, model Mk IV, kaliber .38 was. Dit is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Ik zag dat dit 6 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .38 Smith & Wesson en .3802Z waren. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
37. Het proces-verbaal sporenonderzoek van politie Eenheid Oost-Brabant nr. PL2100-2017009586-39 (p. 112 e.v., einddossier, map 1), inhoudende debevindingen van verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
In de kofferruimte van een personenauto van het merk BMW, type 1-serie, kenteken [kenteken] werd een vuurwapen aangetroffen. Het betrof een automatisch geweer van het merk Zastava. De vaste achterzijde, de uitklapbare schoudersteun en de pistoolgreep werden bemonsterd op epitheel.
De volgende bemonstering werden veiliggesteld:
SIN AAJI2999NL
Epitheel
Achterzijde Zastava met ingeklapte kolf
38. Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 26 juli 2017 (pagina 682 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudende alsbevindingen van de deskundige, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Van het DNA in de bemonstering AAJI2999NL#01 (achterzijde Zastava met ingeklapt kolf) is na aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man. Dit DNA-mengprofiel is vergeleken met het DNA-profiel van [verdachte] .
Op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat [verdachte] één van de donoren kan zijn die DNA aan de bemonstering hebben bijgedragen.
De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: de bemonstering AAJI29999NL#01 bevat DNA van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen
Hypothese 2: de bemonstering AAJI2999NL#01 bevat DNA van drie willekeurig onbekende personen
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste 100 maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
39. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 96 (pagina 442 e.v., einddossier, map 1) inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 3 februari 2017 werd een doorzoeking verricht in cel van de [verdachte] . Gedurende de doorzoeking is een zwarte jas met capuchon van het merk Nike inbeslaggenomen. De mouwen van deze jas zijn uit een andere stof vervaardigd. Deze jas is gelijkend aan de jas die overvaller 1 droeg die binnen kwam bij de overval op het [drogist] te Someren op 14 januari 2017.
Op 13 juni 2017 was ik doende met het nakijken van de in beslag genomen goederen in deze zaak. Daarbij trof ik in de jaszak van genoemde Nike jas een PPU 762x39 patroon aan. Na de overval werd door personeel van de Forensische Ondersteuning in het [drogist] ook een 762x39 patroon aangetroffen.
40. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 9 (pagina 565 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Het onderzoeksteam werd telefonisch benaderd door de manager van [bedrijf] , de [aangever] . Hij vertelde dat één van zijn receptionisten die het slachtoffer was geweest van de overval, de aankondiging van het programma ‘Opsporing Verzocht’ (de uitzending van 24 januari 2017) had gekeken en vond dat de overvallers op supermarkt [supermarkt 1] op 25 december 2016 sprekend leken op de overvallers van het [bedrijf] .
Bij het zien van de beelden was ook het onderzoeksteam van mening dat er sterke overeenkomsten waren tussen de man in de receptie van het [bedrijf] en de overvallers in Geleen (Rb begrijpt: op supermarkt [supermarkt 1] ). Buiten de overeenkomstige manier van bewegen op de video-opnamen) en verdere uiterlijke kenmerken met een van de overvallers waren er nog enkele opvallendheden:
Het was bekend dat de strepen op de capuchon van de man bij de receptie en een overvaller gebruikt werden door het merk Adidas. Eén van de overvallers in Geleen draagt ook Adidaskleding, waarbij op de capuchon strepen staan. Op de broek van één van de overvallers in Geleen staat een afbeelding of tekening. Eén van de overvallers in Geleen is donkerder getint dan de andere.
41. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 36 (pagina 635 e.v., zaaksdossier Delict 1, map 2), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 3 februari 2017 vinden naar aanleiding van de overval op [bedrijf] doorzoekingen plaats in de woning waar de verdachte tijdens weekendverlof verbleef ( [adres 4] te Helmond), de cel van de verdachte (PI Ter Peel te [naam 2] ) en de personenauto van de verdachte (BMW 1 serie, [kenteken] ).
Tijdens die doorzoekingen werden verschillende kledingsstukken in beslag genomen. Door mij werden de in beslag genomen kledingstukken tijdens de doorzoekingen op 3 februari 2017 vergeleken met de kleding gedragen door de overvallers van de receptie van [bedrijf] op 20 januari 2017 aan de hand van de camerabeelden en de beschrijvingen van de overvallers door de getuigen.
Tijdens (Rb: als kennelijke conclusie van de verbalisant) de doorzoekingen werden kledingstukken in beslag genomen die gelijkenis vertoonden met de kleding die de overvaller(s) van het [bedrijf] te Overloon droeg(en) en kledingstukken die zeer sterke gelijkenis vertoonden met de kleding van één van de overvallers én met de kleding die door [verdachte] werd gedragen in de middag.
42. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 2017009586 (pagina 203 e.v., einddossier, map 1), inhoudendede bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op maandag 30 januari 2017 kreeg ik camerabewakingsbeelden van de overval op supermarkt [supermarkt 1] in mijn bezit. Tevens kreeg ik van hen camerabeveiligingsbeelden van een overval op receptiepersoneel van [bedrijf] . Hierbij was een fotomap gevoegd met foto’s van de bewakingscamera’s van [bedrijf] van een manspersoon. Deze foto’s waren van de bewakingscamera’s van [bedrijf] . Ik zag dat hierop ook een aantal foto’s stonden van een man die eerder die dag bij de receptie was van dit park en wel op 20 januari 2017 omstreeks 13:32 uur. Op deze foto’s was een man te zien met een [naam knuffel] in zijn hand. Ik zag dat [verdachte] dezelfde persoon is als de persoon die op de foto’s de [naam knuffel] in zijn handen heeft.
Ik zocht op 31 januari 2017 contact met [naam 3] , een medewerker van de PI Ter Peel te [naam 2] , en vroeg hem naar de beelden te kijken van ‘Opsporing Verzocht’ (uitzenddatum 24 januari 2017). [naam 3] antwoordde dat zijn collega [naam 4] vertelde dat hij die uitzending al had gezien en toen al gedacht had dat de overvaller van de zaak [supermarkt 1] in Geleen, [verdachte] betrof. [naam 3] vertelde mij dat [naam 4] tijdens het live bekijken van de uitzending Opsporing Verzocht had gezegd dat de persoon die in beeld kwam als de overvaller van het filiaal [supermarkt 1] in Geleen op 25 december 2016, wel eens de bij hun gedetineerde [verdachte] zou kunnen zijn.
[naam 3] en [naam 4] hadden daarop nogmaals de beelden van ‘Opsporing Verzocht’ bekeken en kwamen tot de conclusie dat de persoon van de overvaller op het filiaal van [supermarkt 1] heel sterke gelijkenis had met de bij hen in Ter Peel gedetineerde [verdachte] . Zij zagen dat aan zijn postuur en haardracht.
43. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 32 (pagina 226 e.v. van het einddossier, map 1), inhoudendede verklaring van getuige[naam 3] , voor zover inhoudende:
“V: Je hebt de beelden bekeken van de overval op 25 december 2016, gepleegd in Geleen (Rb verstaat: [supermarkt 1] ) en die te zien was bij opsporing verzocht. Wat kan je hierover vertellen?
A: Ik heb foto’s gezien, geen beelden. De foto’s lijken op een mens die ik ken als zijnde [verdachte] . Hij lijkt er erg veel op, maar ik weet niet 100% zeker of hij het wel is. Ik heb de foto’s bekeken samen met mijn collega [naam 4] , die eerder op de bewegende beelden was aangeslagen.
(…)
V: Wij tonen jou enkele foto’s 1 en 2, 4, 5, 6 van 14 januari 2017, ingang [drogist] Someren. Ken jij deze personen?
A: nee maar qua lichaamsbouw komt hij overeen met [verdachte] , maar ik weet niet zeker of hij het is. De man van foto 4, 5 en 6 zegt mij niets.”
De rechtbank stelt als eigen waarneming vast dat foto’s 1 en 2 de afdruk betreft van de overvaller die het [drogist] op 14 januari 2017 te Someren binnenkomt en gekleed gaat in een zwarte jas met wit Nike logo op de linkervoorkant en waarvan het voorpand van een ander materiaal is gemaakt dan de mouwen.
“V: wij tonen jou foto’s 3 en 4. Ken jij deze persoon?
A: Dit zijn foto’s die wij gezien hebben. Dit zijn de foto’s waarvan ik zeg: hij (Rb begrijpt: [verdachte] ) lijkt er wel erg veel op.”
De rechtbank stelt als eigen waarneming vast dat foto’s 3 en 4 de afdruk betreft van de overvaller van de [supermarkt 1] te Geleen op 25 december 2016.
44. Het proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant nr. 33 (pagina 236 e.v., einddossier, map 1), inhoudende de verklaring van getuige [naam 4] , voor zover inhoudende:
“V: je hebt de beelden bekeken van de overval op 25 december 2016, gepleegd in Geleen (Rb verstaat: [supermarkt 1] ) en die te zien was bij opsporing verzocht. Wat kun je hierover vertellen?
A: Ik heb de beelden van opsporing verzocht gezien en daarna de foto’s. Bij het zien van de beelden, ben ik er 80% zeker van dat de man op de beelden [verdachte] is. Ik herkende hem aan zijn houding en zijn loopje, meer een move. Een beetje vrouwelijk. Op de foto heb ik hem van de zijkant gezien, dus ik kan voor 80% met zekerheid zeggen dat het [verdachte] is.
(…)
V: Wij tonen jou enkele foto’s 1 en 2, foto 4, 5 en 6 van 14 januari 2017, ingang [drogist] te Someren. Ken jij deze personen?
A: Ik kan u zeggen dat ik de man op de foto (Rb begrijpt: foto’s 1 en 2) herken aan zijn silhouet, dus zijn gezicht. Ik kan u vertellen dat ik 80% zeker ben dat het [verdachte] is.”
De rechtbank stelt als eigen waarneming vast dat foto’s 1 en 2 de afdruk betreft van de overvaller die het [drogist] op 14 januari 2017 te Someren binnenkomt en gekleed gaat in een zwarte jas met wit Nike logo op de linkervoorkant en waarvan het voorpand van een ander materiaal is gemaakt dan de mouwen.
“V: wij tonen jou foto 3 en 4. Ken jij deze persoon?
A: De man op foto 4 herken ik als zijnde [verdachte] . Dit is voor mij de duidelijkste foto.”
De rechtbank stelt als eigen waarneming vast dat foto’s 3 en 4 de afdruk betreft van de overvaller van de [supermarkt 1] te Geleen op 25 december 2016.
45. De verklaring van de verdacht ter terechtzitting d.d. 26 januari 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was op de ochtend van 25 december 2016 in de buurt van de [supermarkt 1] te Geleen. Op 14 januari 2017 was ik in de buurt van het [drogist] te Someren. De in mijn cel aangetroffen zwarte jas met mouwen van een andere stof en een Nike logo is van mij. Op 20 januari 2017 ben ik in de middag bij het [bedrijf] geweest. Ik heb daar bij de receptie om informatie gevraagd en een [naam knuffel] gekocht. Ik herken mij op de beelden van dat bezoek. ’s Avonds diezelfde dag ben ik ook bij dat [bedrijf] geweest. Het wapen met bijbehorende munitie, zoals tijdens de doorzoeking van 3 februari 2017 in mijn cel in de P.I. is aangetroffen, is van mij. De BMW 1-serie met kenteken [kenteken] heb ik in gebruik.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De verdediging heeft met betrekking tot deze feiten betoogd dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de enkelband- en telefoongegevens weliswaar de verdachte ten tijde van de overvallen in de nabijheid van de plaatsen delict plaatsen, maar voor zijn aanwezigheid op die locaties op die tijdstippen heeft de verdachte een goede verklaring die geen verband houdt met de gepleegde overvallen. De herkenningen van verdachte als dader van een of meer van die overvallen zijn onbetrouwbaar, omdat de beelden c.q. afbeeldingen van onvoldoende kwaliteit zijn om daarop een positieve herkenning te kunnen baseren. Hetgeen overigens aan bewijs voorhanden is, is naar het oordeel van de verdediging onvoldoende voor een bewezenverklaring.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft (mede)gepleegd, mede gebaseerd wordt op door verbalisanten en getuigen gerelateerde herkenningen van verdachte als dader en/of op gerelateerde overeenkomsten tussen de op de camerabeelden c.q. afbeeldingen van de onderscheidenlijke overvallen zichtbare persoon en verdachte en/of op gerelateerde overeenkomsten tussen de door de overvaller gedragen kleding en kleding die onder verdachte is aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen c.q. conclusies omtrent daderschap aan de hand van beelden en/of foto’s en de bewijskracht daarvan. Bij de beoordeling van het bewijs is dan ook van doorslaggevend belang of deze herkenningen c.q. conclusies voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning c.q. conclusie aan de hand van camerabeelden of afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de (af)beeld(ing)en evenals de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die (af)beeld(ing)en. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien, hoe de herkenning tot stand is gekomen en welke rol de politie daarbij eventueel heeft gespeeld. Ten slotte speelt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning c.q. validiteit van een conclusie omtrent daderschap aan de hand van beelden of afbeeldingen ook mee of en en in hoeverre andere bewijsmiddelen voorhanden zijn die op het daderschap van de afgebeelde persoon wijzen.
De rechtbank is – anders dan de verdediging – in algemene zin van oordeel dat van de zich in het dossier bevindende afbeeldingen en zogenaamde ‘stills’ van camerabeelden van de onderscheidenlijke overvallen, voor zover zij ten grondslag liggen aan tot het bewijs gebezigde herkenningen, niet gezegd kan worden dat deze van een zodanige kwaliteit zijn dat deze een betrouwbare positieve herkenning niet toelaten. De verdediging mag worden toegegeven dat de ene afbeelding duidelijker is dan de ander, maar haar standpunt dat de afbeeldingen zonder meer van onvoldoende kwaliteit zijn, deelt de rechtbank niet.
De hiervoor bedoelde behoedzaamheid in acht nemend en hetgeen hiervoor is vooropgesteld toetsend op de herkenningen van de verdachte, oordeelt de rechtbank de positieve herkenningen van verdachte als betrokkene bij de tenlastegelegde overvallen voldoende betrouwbaar om te kunnen bijdragen tot het bewijs dat verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt.
Wat betreft de overval op de [supermarkt 1] te Geleen is daarbij het volgende in aanmerking genomen.
In een uitzending van 24 januari 2017 van het programma ‘Opsporing verzocht’ worden beelden getoond van de overval. Een van de receptionisten die het slachtoffer was geworden van de overval bij [bedrijf] , herkent de overvaller na het zien van die beelden als de overvaller van het [bedrijf] .
[hoofdagent 1] zoekt contact met PI-medewerkers [naam 3] en [naam 4] te [naam 2] en vraagt hen naar de beelden van Opsporing Verzocht te kijken. Zij antwoorden dat zij de overvaller van de [supermarkt 1] een heel sterke gelijkenis vonden hebben met verdachte. [naam 3] komt bij zijn verhoor voor zichzelf tot de conclusie dat de persoon op de beelden van de overval op supermarkt [supermarkt 1] sterke gelijkenis vertoont met de bij hen gedetineerde [verdachte] . [naam 4] komt tot een positieve herkenning van verdachte. [naam 4] fundeert zijn herkenning niet alleen op de foto’s maar ook op de bewegende beelden en hij legt uit waaraan hij de verdachte herkent, te weten zijn houding en zijn loopje.
Hoofdagent [hoofdagent 2] heeft eveneens de beelden van de overval op supermarkt [supermarkt 1] bekeken en daarbij viel het rechteroor van de dader hem op. Er zijn enkele foto’s gemaakt van het hoofd van de verdachte en [hoofdagent 2] concludeert dan dat diens rechteroor (met name het uitsteken ervan) overeenkomsten vertoont met het rechteroor van de overvaller.
Aldus gaat het hier om getuigen die verdachte ambtshalve kennen en een getuige die verdachte herkende van een overval die zij zelf had meegemaakt en die ieder voor zich de verdachte herkennen c.q. sterke gelijkenissen zien tussen verdachte en de overvaller die, zoals is te zien op de camerabeelden, via de trap naar de eerste etage gaat en daar het winkelpersoneel bedreigt met een vuurwapen. Het beeld toont weliswaar geen volledig voor iedereen herkenbaar gezicht van de overvaller, maar het postuur, de houding, de manier van bewegen, de gezichtscontouren en de kleding zijn wel zichtbaar op het beeld en goed herkenbaar voor de getuigen.
Voor de betrouwbaarheid van deze herkenningen speelt voorts mee de omstandigheid dat [getuige 1] de overvaller voor de volle 100% herkent als de persoon die bij hem eerder op bezoek was en telefoneerde met [slachtoffer 2] . Dat dit verdachte is geweest vindt ondersteuning in de historische verkeersgegevens van het aan hem toegeschreven telefoonnummer, waarvan verdachte zegt dat het zou kunnen dat hij toen dat telefoonnummer had.
Ten slotte speelt voor de betrouwbaarheid van de herkenningen mee de omstandigheid dat de verdachte blijkens de uitgelezen GPS-gegevens en de historische verkeersgegevens van het aan hem toegeschreven telefoonnummer ten tijde van de overval in de directe nabijheid van de plaats delict kan worden geplaatst. Naar de rechtbank later nog zal overwegen, hecht de rechtbank aan de alternatieve verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid toen aldaar geen geloof.
Wat betreft de overval op het [drogist] te Someren op 14 januari 2017 neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De hiervoor genoemde getuigen [naam 3] en [naam 4] zijn ook foto’s getoond van deze overval. [naam 3] verklaart dat de persoon op de foto’s qua lichaamsbouw overeenkomt met [verdachte] en [naam 4] is er 80% zeker van dat deze op de foto’s afgebeelde persoon de verdachte betreft gelet op zijn silhouet, zijn gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen betreffende overeenkomsten tussen de afgebeelde overvaller van het [drogist] en verdachte voldoende betrouwbaar zijn om bij te dragen aan het bewijs van verdachtes daderschap. Weliswaar komen beide getuigen niet tot een volle positieve herkenning van de verdachte, maar dat zij het bij het rechte eind hebben wat betreft hun sterke vermoeden dat het om verdachte gaat, vindt in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen die wijzen op verdachtes daderschap. De rechtbank heeft dan niet alleen het oog op het feit dat de GPS-gegevens en historische verkeersgegevens van het aan verdachte toegeschreven telefoonnummer de verdachte ten tijde van de overval op de plaats delict plaatsen, zoals verdachte ook erkent, maar ook op de combinatie van de betrouwbaar te achten herkenning van de onder verdachte aangetroffen jas als soortgelijk aan de jas die de afgebeelde overvaller draagt, de aangetroffen kogelpatroon van het kaliber PPI 762x39 in het [drogist] die soortgelijk is aan de kogelpatroon die in de jas van de verdachte en aan patronen die in de kofferbak van de bij verdachte in gebruik zijnde auto zijn aangetroffen en het feit dat DNA-onderzoek de verdachte als mededonor aanwijst van celmateriaal dat op de hengsels van de witte LIDL-tas is aangetroffen die door de overvallers van het [drogist] aldaar was achtergelaten.
Wat betreft de overval op [bedrijf] op 20 januari 2017 heeft de rechtbank gelet op het volgende.
[getuige 5] herkent op de beelden van de overval op de receptie van het [bedrijf] één van de daders als dezelfde persoon die hij die middag zelf heeft geholpen bij de receptie. Die man vroeg informatie over het [bedrijf] en kocht een ‘ [naam knuffel] ’ knuffel. Op de terechtzitting van 26 januari 2018 verklaart de verdachte dat hij degene was die die middag in [bedrijf] is geweest en bij de receptie een ‘ [naam knuffel] ’ knuffel heeft gekocht en dat hij de persoon is die is te zien op camerabeelden van de receptie rond dat tijdstip. Opsporingsambtenaar [hoofdagent 2] vergelijkt de beelden van de overval op supermarkt [supermarkt 1] met de beelden van het [bedrijf] van 20 januari 2017 in de middag en concludeert dat er sterke overeenkomsten zijn (zoals de manier van lopen, uiterlijke kenmerken en de kleding) met één van de daders van de overval op supermarkt [supermarkt 1] .
Ook hier oordeelt de rechtbank de herkenningen voldoende betrouwbaar om tot het bewijs te worden gebruikt. Die herkenningen vinden in voldoende mate steun in andere feiten en omstandigheden die in de richting van verdachte wijze als de overvaller. De rechtbank heeft dan in de eerste plaats het oog op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 februari 2017 vinden naar aanleiding van de overval op [bedrijf] doorzoekingen plaats in de woning waar de verdachte tijdens zijn weekendverlof verbleef ( [adres 4] te Helmond), de cel van de verdachte (P.I. Ter Peel te [naam 2] ) en de personenauto van de verdachte (BMW 1 serie, [kenteken] ).
Tijdens die doorzoekingen worden aan de hand van de camerabeelden en de verstrekte signalementen van de overval op het [bedrijf] kledingstukken in beslag genomen die gelijkenis vertonen met de kleding van de overvaller die te zien is op de camerabeelden van het [bedrijf] , te weten een Nike pet, een grijze trui met capuchon, een trainingsbroek met het logo van voetbalclub Manchester United, een zwarte jas met capuchon en zwarte handschoenen. Verder worden nog een trui met drie witte strepen op de capuchon en schoenen met witte zolen aangetroffen, die zeer sterke gelijkenis vertonen met de kleding van één van de overvallers van het [bedrijf] èn de kleding die verdachte die middag van de overval droeg.
Op camerabeelden van de overval is te zien dat sprake is van twee daders, waarbij één dader een vuurwapen, sterk gelijkend op een AK-47, uit een tas haalt, deze richt op een receptioniste, haar vastpakt, op de grond duwt en het kantoor in sleurt. In de personenauto van verdachte is bij de doorzoeking een machinegeweer Zastava M70 AB aangetroffen, dat sterke gelijkenissen vertoont met een AK-47 en waaraan verdachte ook via de resultaten van het DNA-onderzoek aan kan worden verbonden.
In de tweede plaats worden de herkenningen ondersteund door het feit dat de GPS-gegevens van de door verdachte gedragen enkelband en de historische verkeersgegevens van het aan de verdachte toegeschreven telefoonnummer c.q. de aan verdachte toegeschreven telefoon zijn aanwezigheid op het [bedrijf] rond het tijdstip van de overval bevestigen. Ook verdachte heeft zijn aanwezigheid bij het [bedrijf] rond het tijdstip van de overval bevestigd. Aan zijn alternatieve lezing omtrent de reden van zijn aanwezigheid toen aldaar, hecht de rechtbank, zoals hierna te overwegen geen geloof.
In de derde plaats wordt de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek, waaruit blijkt dat verdachte als mededonor kan worden beschouwd van celmateriaal dat op de hengsels van de tas is aangetroffen, die door de overvallers, zo is op de beelden te zien, op de plaats delict is achtergelaten.
Ten slotte speelt mee dat zowel ten aanzien van de overval op [bedrijf] als ten aanzien van de overval op de [supermarkt 1] door een verbalisant respectievelijk een getuige wordt gesproken over een opvallend loopje van de overvaller, dat een receptioniste van [bedrijf] de overvaller van de [supermarkt 1] herkent als de overvaller van het [bedrijf] , dat ten aanzien van beide overvallen onafhankelijk van elkaar een herkenning van de verdachte plaatsvindt en dat voor beide overvallen naast die herkenningen ook nog ander ondersteunend bewijs voorhanden is dat op daderschap van de verdachte wijst.
De verdachte heeft in lijn met de GPS-gegevens van de door hem gedragen enkelband in de periode dat de tenlastegelegde overvallen werden gepleegd en in lijn met de resultaten van het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het aan hem toegeschreven telefoonnummer c.q. een aan hem toegeschreven telefoon, zijn aanwezigheid in de directe nabijheid van de [supermarkt 1] op 25 december 2016, het [drogist] op 14 januari 2017 en [bedrijf] op 20 januari 2017 ten tijde van de overvallen op die locaties bevestigd.
Verdachte ontkent evenwel de overvaller te zijn geweest en de reden voor zijn aanwezigheid op die locaties op die momenten hield telkens verband met andere redenen dan de overvallen. Zo zou zijn aanwezigheid in de buurt van [supermarkt 1] verband houden met een afspraak met [betrokkene 2] , een medewerkster van de [supermarkt 1] met wie een relatie in de lucht zou hangen, zou zijn aanwezigheid in de buurt van het [drogist] volstrekt toevallig zijn want hij kwam daar wel vaker en zijn aanwezigheid bij het [bedrijf] in de avond van de dag van de overval hield verband met een afspraak met een persoon van wie hij de naam niet wil noemen net zo min als de aard van en reden voor die afspraak.
De rechtbank constateert niet alleen dat de alternatieve verklaring van verdachte in volstrekt onvoldoende mate objectief gesteund wordt door de inhoud van het dossier, maar ook dat de verdachte meerdere aspecten van zijn verklaring niet nader heeft willen concretiseren of verifieerbaar heeft willen maken.
De rechtbank ziet zich bij deze stand van zaken geconfronteerd met een lezing die in de kern op weinig meer neerkomt dan dat verdachte weliswaar telkens aanwezig was in de directe nabijheid van de plaats delict maar dat hij met die overvallen niets te maken heeft. Dat zou dan moeten betekenen dat telkens een andere persoon dan de verdachte die overvallen moet hebben gepleegd terwijl de verdachte precies op het tijdstip van de overval zelf ook in de buurt is, dat die persoon dan telkens gelijkenissen met verdachte vertoont en/of gekleed gaat in soortgelijke kleding als onder de verdachte is aangetroffen en/of voorwerpen bij zich heeft die soortgelijk zijn als die onder verdachte zijn aangetroffen. In aanmerking genomen dat de kans dat zich een zodanig samenstel van toevalligheden voordoet astronomisch klein moet worden geacht, moet de ontkennende verklaring van verdachte als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven.
Het betoog van de verdediging faalt.
Ten aanzien van feit 1 in het bijzonder
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende bewijs dat verdachte de overval op de [supermarkt 1] samen met [medeverdachte] heeft medegepleegd. De medeverdachte heeft verklaard dat hij de negroïde persoon is die op de camerabeelden van de winkel is te zien. Uit de bekeken camerabeelden van de [supermarkt 1] kan worden afgeleid dat hij nagenoeg gelijktijdig – er zit een tijdspanne van 52 seconden tussen – met verdachte de winkel [supermarkt 1] binnenkomt, in de winkel aanwezig is gedurende de tijdspanne dat verdachte de overval uitvoert en dat hij, medeverdachte, blijkens de camerabeelden nagenoeg gelijktijdig – er zit een tijdspanne van 11 seconden tussen – met verdachte de winkel weer verlaat nadat de overval zich had voltrokken. De rechtbank merkt [medeverdachte] aan als de persoon die door de getuigen [betrokkene 1] en [slachtoffer 16] wordt beschreven als de persoon die het personeel bezig houdt bij de kassa en elders in de winkel in verband met de door hem gestelde pijn op de borst/buik. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de medeverdachte op de dag van de overval rond 14:38 uur – dus minder dan 4 uur nadat de overval had plaatsgevonden – bij zijn oma in Amsterdam de woning binnenkomt met kennelijk een tas vol geldbiljetten, waarbij hij tegen zijn oma en tante zegt dat hij uit Zuid-Limburg komt, dat ‘zij samen 60.000 hadden’ ‘van een winkel’ en dat hij zelf ‘een kleine 21.000’ heeft.
De rechtbank is, alles bijeengenomen, van oordeel dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] kort na de overval in het bezit is geweest van een substantieel geldbedrag en dat hij dit heeft vergaard door zijn betrokkenheid bij de overval op de [supermarkt 1] te Geleen op 25 december 2016. Dat betekent dat eveneens met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de medeverdachte, zoals beschreven door de getuigen, met die overval verband houden.
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm bezien, is sprake geweest van een planmatig en efficiënt uitgevoerde overval. Het kan bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, die in het bijzonder niet door de verdachten naar voren zijn gebracht, redelijkerwijs niet anders dan dat daaraan een goede voorbereiding, planvorming en duidelijke rolverdeling aan vooraf zijn gegaan, waarbij aan medeverdachte klaarblijkelijk de rol van afleider is toebedeeld. Verdachte is samen met zijn medeverdachte opgetrokken, hij heeft zich steeds gecommitteerd aan het plan, hij is samen met zijn medeverdachte tot gezamenlijke uitvoering van de overval overgegaan waarbij ieder voor zich zijn rol vervulde en het handelen van beide verdachten vloeide steeds voort en werd steeds gedragen door het plan. Verdachte heeft uiteindelijk samen met zijn medeverdachte de winkel verlaten en beiden hebben gelet op het weggenomen geldbedrag kennelijk substantieel meegedeeld in de buit. Uit dit een en ander vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader. Het feit dat de gedragingen van de mededader onder andere omstandigheden wellicht meer in verband met medeplichtigheid zouden worden gebracht, staat daar in dit geval niet aan in de weg.
Afpersing of diefstal met geweld
De rechtbank stelt aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door geweld en bedreiging met geweld zijn gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, doordat zij gezamenlijk gedwongen werden om de kluis te openen en [slachtoffer 2] gedwongen werd tot het deponeren van het geld in een vuilniszak ten behoeve van de overvaller. De rechtbank stelt vervolgens vast dat, hoewel de afgifte van een hoeveelheid geld inmiddels was voltooid, de overvallers nog niet rustige bezit van dat geld hadden verkregen en dat daarna nog meer bedreigende handelingen zijn verricht, onder meer door een pistool op de eerst toen ten tonele gekomen aangeefster [slachtoffer 3] te richten en door de drie werknemers onder schot te dirigeren naar de kantine. De rechtbank is van oordeel dat deze na de voltooide afpersing verrichte gedragingen er kennelijk toe strekten om het rustige bezit van het afgegeven geld verder te verzekeren en zijn daarmee aan te merken als gedragingen die zijn verricht om het wegnemen van het afgegeven geld onder meer te kunnen vergemakkelijken. Aldus is sprake van zowel afgifte als wegnemen en de rechtbank zal het bewezenverklaarde dienovereenkomstig kwalificeren.
De verdachte heeft bekend dat hij op 3 februari 2017 in zijn cel een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten een revolver (van met merk Webley & Scott, model Mk IV, kaliber .38) en munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen van het kaliber .38 Smith & Wesson en .3802Z. Ten aanzien van dit feit is geen verweer gevoerd, zodat dit deel van de tenlastelegging zonder nadere motivering bewezen zal worden verklaard.
In de kofferbak van de verdachte is (eveneens bij doorzoeking van 3 februari 2017) een machinegeweer van categorie II (van het merk Zastava, model m70 A32, kaliber 7.62x39mm) en munitie van categorie III, te weten 41 kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm, 190 (centraalvuur volmantel) kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm en een (deelmantel centraalvuur) kogelpatroon van het kaliber .44 Remington Magnum aangetroffen.
Voor een bewezenverklaring is het noodzakelijk dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van dat wapen en de munitie en dat hij daarover de beschikking heeft gehad. In beginsel kan ervan uit worden gegaan dat iemand weet welke goederen in de kofferbak van zijn auto liggen en dat hij over deze goederen de beschikking heeft. Dit uitgangspunt geldt behoudens aanwijzingen van het tegendeel. Dergelijke aanwijzingen zijn er in dit geval - behoudens de enkele onvoldoende geachte ontkenning van de verdachte dat hij niet wist dat het wapen en die munitie daar lagen - niet, zodat dit verweer wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals dat hierna wordt bewezenverklaard.