ECLI:NL:RBOBR:2018:6743

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
C/01/340712 / FA RK 18-5719
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beperking van bewegingsvrijheid van een TBS-patiënt in een psychiatrische instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een klachtprocedure van een TBS-patiënt, vertegenwoordigd door mr. M.J.J. Spieringhs. De klacht betreft de intrekking van een tuinpas, die de betrokkene het recht gaf om zich vrij te bewegen in de binnentuin van de instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op 11 oktober 2018 een beperking van zijn bewegingsvrijheid is opgelegd, nadat er aanwijzingen waren van drugshandel en drugsgebruik. De betrokkene heeft aangevoerd dat de intrekking van de tuinpas disproportioneel en onzorgvuldig was, en dat er geen individuele afweging is gemaakt. De behandelaar heeft echter verklaard dat de tuinpas een privilege is dat kan worden ingetrokken indien niet aan bepaalde criteria wordt voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beperking van de bewegingsvrijheid van de betrokkene niet in strijd is met de Wet Bopz, omdat hij nog steeds dezelfde bewegingsvrijheid heeft als andere patiënten op de afdeling. De klacht is ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/340712 / FA RK 18-5719
Uitspraak : 20 december 2018
Beschikking op een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41 lid van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (wet BOPZ) op 23 november 2018 ingediend door M.J.J. Spieringhs namens:

[betrokkene] ,

hierna mede te noemen betrokkene,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [adres] .

De procedure

Op 10 oktober 2018 heeft betrokkene bij de Klachtencommissie van de Stichting GGzE een klaagschrift ingediend. In de uitspraak van 8 november 2018 heeft de Klachtencommissie zich niet bevoegd verklaard om de klacht van betrokkene te beoordelen..
Op 23 november 2018 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met bijlagen ontvangen, ingediend namens betrokkene door mr. M.J.J. Spieringhs, strekkende tot gegrondverklaring van de klacht.
Op 13 december 2018 heeft de behandeling van het verzoek plaatsgevonden waarbij betrokkene, in tegenwoordigheid van zijn raadsvrouwe, alsmede M. Kok, jurist en I. Oostvogels, behandelaar zijn gehoord. Van het verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

De feiten

Betrokkene verblijft op afdeling [instelling] van de [instelling] in het kader van TBS met dwangverpleging.
De bewoners van de afdeling [instelling] mogen een uur per dag (in de weekenden twee uur per dag) gebruik maken van de binnentuin wanneer er toezicht is. Dit geldt ook voor betrokkene.
Betrokkene beschikte over een zogenaamde tuinpas. Dit houdt in dat hij zich vrij in de binnentuin mag bewegen tussen 08.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd 20.00 uur).
In een protocol van 15 april 2016 “uitleg aan behandelverantwoordelijken en medewerkers hoe we willen omgaan met het verlenen van privileges om vrij in de binnentuin van [instelling] te kunnen bewegen” staat onder andere vermeld dat privileges enkel en alleen kunnen worden toegekend na positief resultaat in de zorgplanbespreking en er staan 10 criteria opgenomen die daarvoor worden toegepast. Onder punt 10 staat “geruime tijd geen drugs gebruikt en niet betrokken (geweest) in handel in drugs”.
Op 11 oktober 2018 is aan betrokkene een mededeling beperking rechten artikel 40 BOPZ uitgereikt. In die mededeling staat – voor zover hier van belang- dat betrokkene wordt beperkt in het gebruik van bewegingsvrijheid (binnen de instelling, inclusief het terrein van de GGzE) ter voorkoming van verstoring van de orde in de instelling en ter voorkoming van strafbare feiten. Bij bezoek van betrokkene is drugs aangetroffen en op basis daarvan is de tuinpas van betrokkene ingetrokken voor onbepaalde tijd.
Op 15 oktober 2018 is aan betrokkene een mededeling beperking rechten artikel 40 BOPZ uitgereikt. In die mededeling staat – voor zover hier van belang – dat betrokkene zijn tuinpas die al in beslag genomen was niet terugkrijgt. Tijdens de kamerkastcontrôle is een vals 50€ biljet in de kast van betrokkene aangetroffen.

Standpunten (ter zitting)

De raadsvrouwe van betrokkene stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene terwijl een ander is betrapt op het vervoeren van drugs. Betrokkene ontkent hierbij betrokken te zijn, hij wist hier niets van. Er is ten onrechte geen individuele afweging gemaakt met betrekking tot de vrijheidsbeperking. De beslissing tot vrijheidsbeperking is niet zorgvuldig genomen. De maatregel is niet proportioneel. Ook het feit dat de tuinpas voor onbepaalde tijd is ingetrokken is disproportioneel.
Tevens is de maatregel in strijd met het subsidiairiteitsbeginsel: door uc’s te controleren wie in strijd met de regels drugs heeft gebruikt kunnen personen individueel beperkt worden in hun vrijheden. Er is sprake van willekeur. Het gaat om een vermoeden maar er is niets aangetoond. En de advocaat ziet geen relatie met het aangetroffen valse geld. De beslissing tot intrekking van de tuinpas van betrokkene dient op basis van artikel 40 lid 3 Wet Bopz te worden beoordeeld en geconcludeerd moet worden dat bij een individuele afweging geen redenen zijn voor intrekking van de tuinpas. De beslissing is onzorgvuldig genomen, in strijd met genoemde beginselen en kan niet in stand blijven.
De behandelaar heeft op de zitting aangegeven dat alle bewoners van de afdeling [instelling] een uur per dag en twee uur per dag in het weekend gebruik mogen maken van de binnentuin als er toezicht is. Dit is de algemene bewegingsvrijheid van de bewoners. Bij de opname van iedere bewoner wordt dit aan de betreffende bewoner medegedeeld. De tuinpas van betrokkene is ingetrokken omdat er tevoren aanwijzingen waren van drugshandel door betrokkene en het aantreffen van drugs bij een bezoeker van betrokkene.
Het aantreffen van het valse geld speelt ook mee bij de beslissing de tuinpas nog niet terug te geven aan betrokkene. Het is voor ons onwaarschijnlijk dat betrokkene niet wist dat het om vals geld ging en dit is voor ons ook een element dat betrokkene zich niet aan de regels houdt. Wij hanteren een termijn van vier a vijf weken geen drugsgebruik voor teruggave van de tuinpas. Er wordt individueel beoordeeld wanneer iemand zijn tuinpas terug kan krijgen. Gekeken wordt of de risicofactoren onder contrôle zijn en of de betrokkene die vrijheid op een veilige manier aan kan. Een week geleden heeft betrokkene positief gescoord op cannabisgebruik. Op dit moment voldoet hij niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de tuinpas.
De jurist heeft ter zitting aangegeven dat het verlenen van een tuinpas een privilege is. Het is om stapjes te zetten, om te wennen aan het meer naar buiten gaan en contact maken met anderen. Het verlenen van een tuinpas wordt individueel besloten. Als iemand na het intrekken van de tuinpas direct openheid van zaken geeft wordt dat beloond en mag die persoon eerder naar buiten.

De beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat betrokkene die op grond van een TBS maatregel met dwangverpleging in de [instelling] verblijft, op grond van artikel 51, derde lid jo artikel 41a Wet Bopz, een klacht kan indienen als bedoeld in artikel 41a Wet Bopz.
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of er sprake is van een beperking in het recht op bewegingsvrijheid van betrokkene in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels in zin van artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.
Artikel 40, eerste lid van de Wet Bopz bepaalt –voor zover hier van belang- dat het bestuur er zorg voor draagt dat een patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van de Wet Bopz aan de patiënt toekomende rechten. De voor de behandeling verantwoordelijke draagt er op grond van het derde lid van artikel 40 zorg voor dat de patiënt een mondelinge toelichting ter zake ontvangt.
Niet is gebleken dat de huisregels bepalingen bevatten over hoe de toegang van patiënten tot de binnentuin wordt geregeld. Ter zitting is wel gebleken dat bij opname van patiënten op de afdeling [instelling] aan hen onder andere wordt medegedeeld dat zij een uur per dag en in het weekend twee uur per dag toegang tot de binnentuin hebben als er toezicht is. Aldus wordt aan alle patiënten bij hun opname mondeling medegedeeld wat hun recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin inhoudt. De rechtbank is van oordeel dat deze mondeling medegedeelde regel op een lijn te stellen valt met een huisregel, doordat deze voor alle bewoners geldt en die regel bij opname aan alle bewoners kenbaar wordt gemaakt.
Tot 11 oktober 2018 had betrokkene doordat hij een tuinpas had het privilege om vrij in de binnentuin te kunnen bewegen. Van dat privilege kon hij gebruik maken tussen 08.00 uur en 21.00 uur (in de wintertijd tot 20.00 uur). Door de mededeling van 11 oktober 2018 is de bewegingsvrijheid die betrokkene op grond van die tuinpas had beperkt.
Uit de stukken en de zitting is gebleken dat een tuinpas enkel aan een patiënt kan worden toegekend na positief resultaat op de zorgplanbespreking van die betreffende patiënt. Hiervoor worden tien criteria toegepast. De tuinpas kan worden ingetrokken –onder meer- indien de patiënt niet voldoet aan een of meer van die tien criteria.
Betrokkene heeft, ook na het intrekken van de tuinpas op 11 oktober 2018, hetzelfde recht op bewegingsvrijheid ten aanzien van de binnentuin behouden als de andere patiënten op de afdeling [instelling] hebben.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de beperking van de bewegingsvrijheid van betrokkene door intrekking van zijn tuinpas niet is aan te merken als een beperking in zijn recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis als bedoeld in artikel 40, derde lid van de Wet Bopz.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Willemse-Schwering, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 20 december 2018.
Conc: SE(O

Voor afschrift afgegeven aan:

 Het bestuur van GGzE
 de Inspectie gezondheidszorg
 betrokkene
 raadsvrouwe
 pvp